Artikel VIII.
Men zal geen schoolmeesters,
handwerkslieden of anderen, die niet gestudeerd hebben, tot het
predikambt toelaten, tenzij dat men verzekerd zij van hunne
singuliere gaven: godzaligheid, ootmoedigheid, zedigheid, goed
verstand en discretie, mitsgaders gaven van welsprekendheid. Zoo
wanneer dan zoodanige personen zich tot den dienst presenteeren,
zal de classis hen (indien het de particuliere synode goedvindt)
eerst examineeren, en naardat zij hen in het examen bevindt, hen
een tijd lang laten in 't privé proponeeren, en dan voorts met
hen handelen, zooals zij oordeelen zal stichtelijk te wezen,
volgens de generale regeling, daarvoor door de kerken
vastgesteld.
Artikel 8.
Toelating zonder theologische opleiding
1. Zij die geen theologische opleiding hebben ontvangen, zullen
niet worden toegelaten tot het predikambt, tenzij dat men
verzekerd zij van hun singuliere gaven: godzaligheid,
ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders
gaven van welsprekendheid.
2. Zo wanneer dan zodanige personen zich tot de dienst
presenteren, zal de classis hen – indien het de particuliere
synode goed vindt - eerst examineren naardat zij het examen
bevindt, hen een tijd lang laten proponeren in de kerken van het
classicaal ressort, en dan voorts met hen handelen, zooals zij
oordeelen zal stichtelijk te wezen, volgens de generale regeling,
daarvoor door de kerken vastgesteld
Toelichting:
Het noemen van de kerken van het classicaal ressort sluit aan bij
de tegenwoordige praktijk. De classicale oordeelsvorming wordt er
door bevorderd.
Art. 8
Over dit art. is heel wat te doen. ClA wil van dit art. gebruik
maken om vooraf te bepalen, dat voor toelating tot het
praeparatoir examen het kandidaatsexamen van de Theol. Hogeschool
of gelijkgesteld diploma vereist is. Deze cl vraagt ook
toevoeging van een nadere regeling voor het onderzoek ter PS van
proponenten naar art. 8.
FH zagen graag een bredere omschrijving van de kerkelijke weg,
die gevolgd moet worden.
KrH (niet uitdrukkelijk) acht art. 8 verouderd en wil liever dat
d gs een reglement maakt over de hele zaak, ook over de te
bestuderen stof, evt. in relatie met de gewone opleiding.
T.a.v. de singuliere gaven stellen KrH en FH dat deze niet alleen
of in bijzondere mate bij gegadigden ad art. 8 aanwezig moeten
zijn, zoals het art. suggereert, maar evengoed en in dezelfde
mate bij de alumni van de Theol. Hogeschool. Redactiewijziging
wordt gewenst, waardoor dit zal uitkomen.
Vijf ambtsdragers van de kerk te Apeldoorn citeren een uitspraak
van H. Bouwman: "De personen, die een kandidaat naar art. 8
onderzoeken, moeten dus zelf wel goede mensenkenners zijn, zullen
zij het examen naar de eis afnemen, en zal het aan de kerkelijke
vergaderingen duidelijk worden, dat de kandidaat de gaven,
vereist voor een Dienaar des Woords. op een bijzondere wijze
bezit" (Geref. Kerkr. 1 438v). Zij overwegen "dat bij beoordeling
door de verschillende classicale vergaderingen der Geref. Kerken
In Nederland, moeilijk een eenheid in beoordeling realiseerbaar
geacht wordt"; "dat bij het proponeren - na examen - in eigen
classicaal ressort waarin een klein aantal kerken
vertegenwoordigd is, het gevaar van subjectiviteit in beoordeling
aanwezig geacht mag worden, meer dan wanneer een brede(re) kring
van kerken mede in de beoordeling wordt betrokken". Zij verzoeken
de synode uit te spreken ad art. 8 K.O. sub 2:
a. dat het praeparatoir examen voor de zodanige, die zich tot de
dienst presenteren, dient te worden afgenomen door een college
van professoren/lectoren der Theologische Hogeschool der Kerken
te Kampen; en naardat het examen bevindt, hen een tijdlang laten
proponeren;
b. 1. In de kerken van het classicaal ressort,
b. 2. wanneer in eigen classicaal ressort een klein aantal kerken
vertegenwoordigd zijn, in de kerken van particulier (provinciaal)
ressort, en dan voorts met hen handelen, zoals zij oordelen zal
stichtelijk te wezen, volgens de generale regeling, daarvoor door
de kerken vastgesteld”.
Ter toelichting wordt nog gesteld, dat in onze tijd van snel
voortgaande ontwikkeling en wetenschap een examen dient te worden
afgenomen door ter zake kundige en ervaren examinatoren; en dat
voor een eindbeoordeling van het proponeren toch wel minstens een
tiental kerken oordelingsbevoegd verklaard moet worden.
Enerzijds valt te constateren dat in deze reacties de neiging
naar voren komt, de KO uit te bouwen in de richting van een
reglementenverzameling, doordat daarin allerlei bijzondere
bepalingen zouden worden opgenomen. Uw comm. meent dat dit geen
goede ontwikkeling zou zijn. Allerlei verfijning en detaillering
in de bepalingen zou telkens nieuwe (casuïstische) vragen
oproepen. De KO zou te zeer het karakter krijgen van een wetboek.
Het "naarstigheid doen" van art. 87, dat de vrijwillige goede
trouw van de kerken signaleert, zou gemakkelijk buiten het
gezichtsveld kunnen raken.
Anderzijds valt te constateren dat er een streven is om de weg
van art. 8 wat te normaliseren en te egaliseren. Men wil
regelingen met minimum-eisen voor te bestuderen stof, evt. een
relatie met de gewone opleiding, en zelfs een praeperatoir examen
door hoogleraren en/of lectoren. Het allerlaatst genoemde is,
zoals het gemotiveerd is, (onbedoeld) ondermijnend voor de
kerkelijke examina als zodanig. Maar afgezien daarvan, er zou op
deze wijze een soort neven-opleiding ontstaan, die naar het
oordeel van de comm. juist niet bedoeld is door de kerken.
Het centrale in art. 8 zijn de singuliere gaven. FH kunnen wel
ge- lijk hebben als ze stellen, dat iemand zonder theologische
opleiding naar de bedoeling van dit artikel, dezelfde bekwaamheid
of dezelfde bijzondere gaven moet vertonen als een theologisch
gestudeerde; zodat geen extra begaafdheid gesuggereerd dient te
worden. Hierbij moet echter gewaakt worden tegen misverstand,
alsof het alleen zou geen om iemands goede aanleg of begaafdheid
om te studeren. Instructief is wat Bouwman schrijft (G.K.I. 435).
"De synode van Dordrecht (1618/19, comm.) sloot dus de deur voor
de ongestudeerden wel niet geheel, maar wilde alleen mannen met
buitengewone aanleg en gaven toelaten. Zij ging uit van de
gedachte, dat de geschiktheid voor het predikambt in den regel
slechts ontwikkeld wordt door nauwgezette en langdurige studie
der talen, der kunsten en der godgeleerdheid, maar dat er ook
énkele menschen zijn, bij wie de geschiktheid spontaan opkomt,
zonder voorafgaande studie....”
De gs Dordrecht 1893 (Acta art. 175) omschrijft het geval van
art. 8 aldus, dat "bij hooge uitzondering de Heere, naar zijn
vrijmachtig welbehagen, langs anderen weg de noodige gaven
verleent". De gs-Utrecht 1923 (Acta art. 39) verklaart “dat wie
zonder gestudeerd te hebben tot het predikambt wenst toegelaten
te worden, deze gaven in bijzondere mate bezitten moet". De
gs-Groningen 1946 aanvaardde een rapport (Acta- art. 68 bijlage
XLI), waarin gesteld wordt: "De bedoeling van eerstgenoemd
onderzoek (door de P.S.,comm.) is niet, om te zien of iemand
grote kennis bezit, of iemand heel of half wetenschappelijk
ontwikkeld is, maar wel, of hij krachtens een bijzondere gave
bezit, wat God gewoonlijk slechts in den weg van langdurige en
wetenschappelijke voorbereiding geeft". (onderstrepingen ven de
comm.).
De gedachtengang is, op een enkele uitzondering na, dat niet de
ga- ven op zichzelf zo singulier zijn (men kan ze via de weg van
studie ontwikkelen of ook verkrijgen), maar dat ze singulier zijn
in bepaalde personen. Omdat die personen ze blijken te bezitten
zonder de lange studieweg te hebben gevolgd.
Dit hoofdelement van art. 8 zou uw comm. niet graag zien
verdwijnen via regelingen voor een soort nevenstudieweg. Het zal
wellicht beter te formuleren zijn, dan thans in art. 8 het gevel
is. Deputaten voor taalkundige herziening zullen op dit punt
moeten letten.
Overigens is uw comm. van oordeel, dat art. 8 voldoende en juiste
inhoud heeft. Zij is ook van mening, dat indien de kerkelijke
vergaderingen de bepalingen van de gs-Dordrecht 1893 in het licht
van het door de gs-Groningen 1946 aanvaarde rapport zorgvuldig
naleven, er geen ernstige moeilijkheden bij de toepassing van
art. 8 behoeven te zijn. Eén punt, naar voren gebracht door KRHW,
wil de comm. overnemen. In het voorstel van depp. zal art. 20
(oud) vervallen, omdat het proponeren in art. 8 geregeld wordt.
Daarmee vervalt ook de formulering van het doel der propositiën,
nl. "tot hun oefening". De comm. stemt in met het voorstel van
KRHW om in art. 8 deze woorden te bewaren onder 2 en dan aldus
“..... hen een tijd lang mede tot hun oefening laten
proponeren...". Dit element is waard, genoemd te worden, naast
hetgeen door depp. in hun toelichting wordt aangewezen, nl. de
classicale oordeelsvorming.
Artikel 6.
1. Zij die geen theologische opleiding hebben ontvangen, zullen
niet worden toegelaten tot het predikambt, tenzij dat men
verzekerd zij van hun singuliere gaven: godzaligheid,
ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders
gaven van welsprekendheid.
2. Zo wanneer dan zodanige personen zich tot de dienst
presenteren, zal de classis hen - indien het de particuliere
synode goed vindt - eerst examineren, en naardat zij het examen
bevindt, hen een tijdlang mede tot hun oefening laten proponeren
in de kerken van het classicaal ressort, en dan voorts met hen
handelen, zoals zij oordelen zal stichtelijk te wezen, volgens de
generale regeling, daarvoor door de kerken vastgesteld.
De synode stelt dit artikel direct na eerste lezing vast. Zij gaat uit van de tekst van de commissie.
8.
1. Zij die geen theologische opleiding hebben ontvangen, zullen
niet worden toegelaten tot het predikambt, tenzij dat men
verzekerd zij van hun singuliere gaven: godzaligheid,
ootmoedigheid, zedigheid, goed verstand en discretie, mitsgaders
gaven van welsprekendheid.
2. Zo wanneer dan zodanige personen zich tot de dienst
presenteren, zal de classis hen - indien het de particuliere
synode goed vindt - eerst examineren, en naardat zij het examen
bevindt, hen een tijdlang mede tot hun oefening laten proponeren
in de kerken van het classicaal ressort, en dan voorts met hen
handelen, zoals zij oordelen zal stichtelijk te wezen, volgens de
generale regeling, daarvoor door de kerken vastgesteld.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
9. Artikel 8 (acta)
T.
1. In de opsomming van gaven is het bijvoeglijk naamwoord 'goed'
bij 'verstand' weggelaten. 'Bijzondere gaven van ... verstand'
betekent op zichzelf al dat het verstand heel goed is.
2. De uitdrukking 'mede tot hun oefening' kan vervallen. Het
voorgaan als proponent, waarbij de classiskerken zich een oordeel
kunnen vormen over de gaven van de betrokkene, houdt vanzelf in
dat er oefening en ervaring wordt opgedaan.
3. Het woordje 'eerst' bij 'examineren' kan in de voorgestelde
redactie niet blijven staan, want liet kan gelezen worden als
'pas', wat niet de bedoeling is. Depp. menen dat het gemist kan
worden.
Voorstel:
Wie geen theologische opleiding hebben ontvangen, kunnen niet
toegelaten worden tot het predikambt tenzij overtuigend blijkt
dat zij bijzondere gaven hebben van godsvrucht, ootmoed,
ingetogenheid, verstand, onderscheidingsvermogen en
welsprekendheid.
Wanneer zulke personen toelating vragen tot de dienst des Woords,
zal de classis hen examineren na toestemming van de particuliere
synode. Indien het examen volgens het oordeel van de classis naar
wens verloopt, zal deze een periode vaststellen waarin zij als
proponent mogen voorgaan in de kerken van het classicaal
ressort.
Daarna zal de classis verder met hen handelen zoals naar haar
oordeel verantwoord is, volgens de generale regeling die daarvoor
door de kerken is vastgesteld.
Art. 8.
In dit artikel werden geen inhoudelijke veranderingen aangebracht
vergeleken met de redactie van Kampen 1975; zie "bruin", pag. 17,
de daar genoemde punten T. 1-3.
De behandeling van dit artikel is niet vermeld in het acta-verslag.
Artikel 8
Toelating zonder theologische opleiding
Wie geen theologische
opleiding hebben ontvangen, kunnen niet toegelaten worden tot het
predikambt tenzij overtuigend blijkt dat zij bijzondere gaven
hebben van godsvrucht, ootmoed, ingetogenheid, verstand,
onderscheidingsvermogen en welsprekendheid.
Wanneer zulke personen
toelating vragen tot de dienst des Woords, zal de classis hen
examineren na toestemming van de particuliere synode. Indien het
examen volgens het oordeel van de classis naar wens verloopt, zal
deze een periode vaststellen waarin zij als proponent mogen
voorgaan in de kerken van het classicaal ressort.
Daarna zal de classis verder
met hen handelen zoals naar haar oordeel verantwoord is, volgens
de generale regeling die daarvoor door de kerken is
vastgesteld.