Artikel XXXVIII.
Welverstaande, dat in de plaatsen, waar de kerkeraad voor het eerst of op nieuw is op te richten, 't zelve niet geschiede, dan met advies van de classis. En waar het getal van de ouderlingen klein is, zullen de diakenen door plaatselijke regeling mede tot den kerkeraad kunnen genomen worden; hetgeen altijd geschieden zal, waar dit getal op minder dan drie is bepaald.
Artikel 39.
Diakenen in kleine kerkeraden
Waar het getal van de ouderlingen klein is, zullen de diakenen
door plaatselijke regeling mede tot de kerkeraad kunnen
genomen worden; hetgeen altijd geschieden zal, waar dit
getal op minder dan drie is bepaald.
Toelichting:
Dit is het tweede lid van art. 38 (oud).
Zie voor toelichting bij artikel 36.
Artikel 39
In de zaken van opzicht en tucht zullen alleen de dienaren des
Woords en de ouderlingen beslissen en keurstem hebben. Voor
deze zaken zullen zij, als het profijtelijk is vanwege
de grootte van kerkeraad en gemeente, afzonderlijke
bijeenkomsten mogen instellen.
Artikel 41
Waar het getal van de ouderlingen klein is, kan aan de diakenen
door plaatselijke regeling worden opgedragen, met de ouderlingen
opzicht en tucht te oefenen; hetgeen altijd geschieden zal, waar
dit getal op minder dan drie is bepaald.
Zie artikel 36.
Zie artikel 36.
39. Artikel 38b (rapport 1976, art. 39, p. 13)
Het oude artikel 38b werd door depp. in hun eerste rapport
onveranderd weer opgenomen.
R. a. Een kerkeraadscommissie signaleert in de voorstellen van
depp. een tegenstrijdigheid. Enerzijds kiezen zij principiëel
voor de opvatting van de diakenen niet tot de kerkeraad behoren,
anderzijds laten zij het van het aantal ouderlingen afhangen of
diakenen mee tot de kerkeraad kunnen worden gerekend.
b. Een kerkeraad vraagt of het wel verantwoord is, de oude
bepaling te handhaven. Depp. stellen zelf
immers dat tegen vermenging van de ambten steeds gewaakt moet
worden, Mag men van dit beginsel afwijken ter wille van
practische moeilijkheden?
c. Een andere kerkeraad citeert breed uit wat depp. gezegd hebben
over het gescheiden houden van de
ambten en gaat materieel in op de vraag, of diakenen op
rechtmatige wijze kunnen deelnemen aan het werk van de
ouderlingen. De vanouds bestaande regel hiervoor wordt door prof.
J. Kamphuis in de bundel 'Altijd met goed accoord' verdedigd met
de stelling, dat de kerken, door deze bepaling op te nemen en die
ten uitvoer te leggen, aan de diakenen een bepaalde roeping
geven, een opdracht verlenen, om deel te nemen in het werk van de
kerkeraad. Inzender stelt daar tegenover dat er geen andere weg
openstaat om tot wettige uitoefening van specifiek ambtelijk werk
te komen, dan de weg van verkiezing door de gemeente, benoeming
door de kerkeraad en bevestiging volgens het formulier. Alleen
wanneer dit alles aanwezig is, kan een ambtsdrager werken in de
overtuiging dat hij wettig door de gemeente en mitsdien door God
zelf tot de dienst geroepen is.
Wil men de diakenen via een besluit van het kerkverband laten
meewerken in opzicht en tucht, dan heeft inzender twee
vragen:
1. vanwaar komt de bevoegdheid van de meerdere vergaderingen om
ambtelijke bevoegdheden te
verlenen?
2. zijn alle argumenten die zijn aangevoerd om diakenen niet tot
de kerkeraad te nemen en om vermenging van de ambten tegen te
gaan niet op de Schrift gegrond?
d. Voorstel (in het kader van de onder 37.R.2.c. vermelde
voorstellen): 'Waar het getal van ouderlingen en diakenen klein
is, zullen de diakenen door plaatselijke regeling mede de zaken
van opzicht en tucht en de ouderlingen mede de diakonale zaken
kunnen behandelen. Dit zal altijd geschieden als het getal van de
ouderlingen met de dienaar des Woords, resp. het getal der
diakenen, kleiner is dan drie'.
e. Suggestie, in het slot de woorden 'bepaald op' weg te laten.
De regeling zou ook van kracht moeten zijn als het aantal
ouderlingen tijdelijk beneden de drie komt, bijv. door ziekte of
uitstedigheid.
M. a/b. Depp. menen dat niet al te licht moet worden gedacht over
de zaak die de opstellers van dit artikel voor ogen heeft
gestaan. Men rekende de diakenen inderdaad niet tot de
kerkeraad.
Maar men bepaalde voor kleine en zeer kleine kerken wel de
mogelijkheid, resp. de verplichting, dat de diakenen aan het werk
van de ouderlingen zouden deelnemen. Dit ongetwijfeld niet alleen
om een formele reden, nl. dat er altijd een college van tenminste
drie personen zou zijn. Men wilde hiermee eventuele willekeur en
al te persoonlijk optreden in zaken van opzicht en tucht zoveel
mogelijk tegengaan. Depp. achten dit ook in onze tijd een
behartigenswaardig motief.
c. Depp. zijn niet overtuigd dat de kerken, levend bij de
schriftuurlijke bepalingen voor de ambtsdienst
ook wat de wettige roeping van Godswege betreft, geen
vrijmoedigheid zouden mogen hebben een regeling als deze te
treffen. Men vergete niet, dat in kerken waar deze bepaling
effectief wordt gemaakt, dit door plaatselijke regeling een
vaststaande zaak is. De verkiezing en bevestiging van de diakenen
geschiedt dan met inachtneming van de wetenschap, dat de broeders
ook in de zaken van opzicht en tucht betrokken zullen worden.
Depp. menen echter wel, dat voor de toekomst aan het bezwaar van
R.c.. tegemoet kan worden gekomen. Het blijft h.i. gewenst en
soms vereist dat bij een klein aantal ouderlingen de waarborg
voor onpartijdig handelen gezocht wordt in een verbreding van het
college. Naar hun gedachte behoeven de diakenen dan niet langer
als 'hulp-ouderlingen' benoemd te worden. Het gestelde doel kan
bereikt worden door te bepalen, dat de ouderlingen in de bedoelde
situatie zullen handelen 'met advies van de diakenen'.
d. Tegen het voorstel in R.d. zijn enkele bezwaren. Het laat de
ouderlingen en diakenen volledig deelnemen aan elkaars ambtswerk.
Dit gaat in tegen de richting, waarin depp. met het bovenstaande
gegaan zijn.
De slotbepaling schiet tekort in nauwkeurigheid. Waar drie
ouderlingen zijn en twee diakenen wordt de medewerking van de
diakenen verplicht gesteld, hoewel dat volgens de regel van het
minimum niet strikt nodig is.
Wel zien depp. in dit voorstel terecht het element van de
wederkerigheid opgenomen. In de situatie van de zeer kleine
gemeente zullen één of twee diakenen evenzeer het advies van de
ouderlingen nodig hebben als omgekeerd.
d. De suggestie van R.e. moet volgens depp. worden afgewezen. De
onderlinge hulp in de ambten moet aan een vaste plaatselijke
regel gebonden zijn en niet willekeurig van tijd tot tijd aan de
orde komen.
T. 1. Het voorstel van depp. sluit in de terminologie aan
bij het voorgaande.
2. Het slot is zo geformuleerd dat de volgende getalsverhoudingen
tussen ouderlingen en diakenen eronder
begrepen zijn: 1-1, 2-1, 1-2 en 2-2.
Voorstel:
Waar het aantal ouderlingen en diakenen klein is, kan de
kerkeraad krachtens plaatselijke regeling altijd samen met de
diakenen vergaderen. In dat geval wordt in zaken van opzicht en
tucht gehandeld met advies van de diakenen en in zaken van het
diakenambt met advies van de ouderlingen.
Deze regeling zal in elk geval getroffen worden wanneer zowel het
aantal ouderlingen als het aantal diakenen op minder dan drie is
bepaald.
Artikel 37.
Een kerkeraadscommissie, die zich in een schrijven tot uw
vergadering heeft gewend, komt met een alternatief: "Indien het
getal der ouderlingen klein is, zullen slechts ouderlingen worden
gekozen, met dien verstande, dat één ouderling uitsluitend de
diaconale aangelegenheden behartigt".
Ter adstructie wordt gewezen op Hand. 6. Voordien deden de
apostelen immers het werk der barmhartigheid! Anderzijds, aldus
deze kerkeraadscommissie, worden diakenen in de Schrift nooit tot
oefening van opzicht en tucht geroepen. Naar deze regel behoort
dan ook in een kleine gemeente te worden gewerkt.
Uw commissie stelt tegenover deze redenering: wij leven niet meer
vóór, maar ná de dagen van Handelingen 6. Ook wil zij waken voor
het gevaar van vermenging van ambten.
Verder: als hier gesproken wordt van "advies" naar de ene of naar
de andere kant, dan hebben wij te bedenken de kracht van het
"advies" in de samenleving der gereformeerde kerken.
Zo'n vanuit Schrift, belijdenis en K.O. gemotiveerd advies kan
niet in vrijblijvendheid worden aangehoord. In de situatie van de
in dit artikel genoemde kleine gemeenten wordt gewezen op
verantwoorde mogelijkheden die de Here Zijn gemeente geeft.
Een kerkeraad schrijft: als in zo'n kleine gemeente slechts één
diaken is, neemt deze ene broeder dan besluiten, terwijl de
ouderlingen slechts adviseren? Als de ouderlingen negatief
adviseren, en die éne diaken positief oordeelt, hoe moet het
dan?
Uw commissie stelt: denk aan het karakter van het "advies". De
diaken blijft in diaconale zaken de eerste verantwoordelijkheid
dragen; het advies der ouderlingen moet aan DE NORM worden
gemeten; de weg naar de meerdere vergadering ligt open.
Een broeder stelt voor te spreken van een "uitgebreide
kerkeraad". Naar de mening van uw commissie zou dit een
oneigenlijk gebruik van het woord "kerkeraad" zijn.
De artt. 37-43 worden aanvaard conform het concept van deputaten. Op voorstel van commissie II en met gunstig advies van deputaten wordt 'advies' in art. 38 vervangen door 'instemming'.
Samenwerking waar het aantal ambtsdragers klein is
Waar het aantal ouderlingen en diakenen klein is, kan de raad
krachtens plaatselijke
regeling altijd samen met de diakenen vergaderen. In dat geval
wordt in zaken van
opzicht en tucht gehandeld met advies van de ouderlingen. Deze
regeling zal in elk
geval getroffen worden wanneer zowel het aantal ouderlingen als
het aantal diakenen
op minder dan drie is bepaald.