Artikel XXVIII.
Gelijk het ambt der
christelijke overheden is, den heiligen kerkedienst in alle
manieren te bevorderen, denzelven met haar exempel den onderdanen
te recommandeeren, en aan de predikanten, ouderlingen en diakenen
in allen voorvallenden nood de hand te bieden, en bij hare goede
ordening te beschermen, alzoo zijn alle predikanten, ouderlingen
en diakenen schuldig, de gansche gemeente vlijtiglijk en
oprechtelijk in te scherpen de gehoorzaamheid, liefde en
eerbiedinge, die zij den Magistraten schuldig zijn; en zullen
alle kerkelijke personen met hun goed exempel in dezen de
gemeente voorgaan, en door behoorlijk respect en correspondentie
de gunst der overheden tot de kerken zoeken te verwekken en te
behouden; ten einde, een ieder het zijne, in des Heeren vreeze,
ter wederzijde doende, alle achterdenken en wantrouwen moge
worden voorkomen, en goede eendracht tot der kerken welstand
onderhouden.
Artikel 28.
De ambtsdragers en de overheden
Gelijk het ambt der overheden is, de heilige kerkedienst in alle
manieren te bevorderen, zo zijn de ambtsdragers der kerk
schuldig, de ganse gemeente vlijtig oprecht in te scherpen de
gehoorzaamheid, liefde en eerbied, die zij de magistraten
schuldig zijn, en zullen zij met hun goed voorbeeld in dezen de
gemeente voorgaan, en door behoorlijk respect en correspondentie
de gunst der overheden tot de kerken zoeken te verwekken en te
behouden.
Toelichting:
Dit is art.28 (oud) in verkorte vorm. De elementen die herinneren
aan de vroegere situatie van de ‘publieke kerk’ zijn thans
weggelaten. Het begin is aangepast aan de tekst van art.36 N.G.B.
Art.28.
Depp. zeggen dat zij het begin hebben aangepast aan de tekst van
art.36 NGB. Uw comm. ziet in hun voorstel wel de oude
omschrijving van het ambt der overheden terug (art.28 oud), “de
heilige kerkedienst in alle manieren te bevorderen”, maar geen
aanpassing aan art.36 NGB: “de hand te houden aan heilige
kerkedienst”.
FH oordelen, dat D.Deddens in de Almanak van F.Q.I. 1949 heeft
bewezen dat “handhaven” omvat: beschermen en bevorderen. Zij
vragen, waarom niet die beide woorden gebruikt zijn.
Verder hebben zij kritiek op “in alle manieren”, dat klinkt te
totalitair. Jansen heeft reeds een beperking aangebracht, door
aldus te verklaren: “in alle manieren, die bij het overheidsambt
passen”(p.130).
CIM wil het gebed voor de overheden vermeld zien, krachtens de
nadruk die de H.Schrift daarop legt.
CIA meent, dat een uitspraak over het ambt der overheid wel past
in de confessie, maar niet in de KO. Haar voorstel is art.28 te
beperken tot: “De ambtsdragers zullen door behoorlijk respect en
correspondentie de gunst der overheden tot de kerken zoeken te
verwekken en te behouden”.
CN komt met CIA ver overeen, een kerkelijke regeling regelt, wat
in of door de kerken behoort te geschieden, en niet wat de
overheid moet doen. Zijn voorstel luidt: “Alle predikanten,
ouderlingen en diakenen zijn schuldig de ganse gemeente vlijtig
en oprecht in te scherpen de gehoorzaamheid, liefde en eerbied,
die zij de magistraten schuldig zijn. Zij zullen met hun goed
exempel in dezen de gemeente voorgaan en door behoorlijk respect
en correspondentie de gunst der overheden tot de kerken zoeken te
verwekken en te behouden”.
Uw comm. is van mening dat niet alleen een aantal elementen van
art.28 (oud) herinneren aan de vroegere situatie van de “publieke
kerk” (depp.), maar dat het hele artikel op die vroegere situatie
geënt is. Zie bij Jansen (p.129) de vermoedelijke motieven, die
Dordrecht 1618/19 tot de bepaling brachten. Het
vergelijkenderwijs spreken over het ambt van de overheden, en het
zoeken van hun gunst zijn niet minder situatief bepaald, dan de
onderdelen die depp. hebben weggelaten.
Over het ambt van de overheden spreekt de kerk publiek in haar
belijdenis. De KO is ook naar het oordeel van de comm. niet de
juiste plaats om op de overheden een beroep te doen tot juiste
uitvoering van hun ambt.
De verschuldigde gehoorzaamheid, liefde en eerbied worden de
gemeente opgedragen in de prediking en het onderwijs over de
geboden van de Here. En deze dingen moeten bij de gemeente
gevonden worden, ongeacht de wijze van ambtsbediening door de
overheden, behoudens Hand.5:29.
Als de H.Schrift nadruk legt op de voorbede voor de overheden,
dan is dat in zichzelf nog geen reden om er een regel voor te
maken in de KO.
De comm. houdt uit het oude art.28 in feite geen stof over om in
een nieuw artikel te formuleren. Zij acht het echter niet
verantwoord, om het artikel eenvoudig te laten vervallen, en
daarmee de relatie van de kerken tot de overheid uit de KO te
verwijderen
Als het waar is, dat Dordracht 1618/19 zich afgrensde tegen
arminiaanse en roomse dwalingen met betr. tot de verhouding
kerk-overheid (Jansen t.a.p.), dan is er vandaag zeker evenveel
reden om in de KO te doen uitkomen dat gereformeerde kerken de
overheid eren naar de eis van Gods Woord. Dan moet het nu niet
gaan over het onderwijs aan de gemeente en zelfs niet over het
voorbeeld van de ambtsdragers (die in art.28 parallel stonden aan
de personen met het overheidsambt), maar over het kerkelijk
respect voor de overheid (dat bijv. blijkt als de kerken geen
huwelijken bevestigen, tenzij ze het bewijs ontvangen dat die
door de overheid zijn voltrokken). Tevens zal moeten uitkomen,
dat de kerken ook via hun correspondentie met de overheden de
bescherming zoeken van hun vrijheid tot de dienst van de Here
naar zijn Woord.
Uw comm. stelt voor, in art.28 de volgende inhoud te leggen:
Artikel 28.
De kerken zullen de overheden, als door God ingesteld, eren en in
de weg van behoorlijke correspondentie de wettige bescherming van
de overheden voor de kerkedienst zoeken.
Over dit artikel komt de Synode niet tot een uitspraak: de commissie wordt verzocht het artikel nog eens te bezien.
28. De ambtsdragers zullen de gemeente de gehoorzaamheid en eerbied, die zij de overheden – als door God gesteld – schuldig is, inscherpen, haar met goed voorbeeld in deze voorgaan, en in de weg van behoorlijk respect en correspondentie de wettige bescherming van de overheden door de kerkedienst zoeken te verkrijgen en te behouden.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
30.Artikel 28 (acta)
T. De term ‘voorhouden’ werd gekozen i.p.v. ‘inscherpen’. In dit
laatste werd iets schoolmeesterachtigs gevoeld. Het gaat om een
roeping, die de mondige gemeente steeds onder het oog moet worden
gebracht, d.i. voorgehouden.
Voorstel:
De ambtsdragers zullen de gemeente voorhouden dat zij
gehoorzaamheid en eerbied verschuldigd is aan de overheid, omdat
God deze heeft ingesteld.
Zelf moeten zij in dezen een goed voorbeeld geven, en in de weg
van gepast respect en correspondentie nastreven dat de overheid
de dienst van de kerk steeds wettig beschermd.
Art.27.
Het oude artikel 28 heeft hier, aan het einde van hst.I van de
K.O. terecht zijn plaats gekregen.
Een kerkeraad vraagt het woord “overheid” in het meervoud te
plaatsen; het betreft hier toch al onze overheden. Uw commissie
stelt hier tegenover: het hier gebruikte enkelwoud wijst in het
algemeen “de soort” aan.
Een andere kerkeraad vraagt om in plaats van “de gemeente” hier
te lezen: “de ambtsdragers zullen de gemeente voorhouden dat
ieder mens ….”. Uw commissie meent dat hier speciaal aan de orde
is de roeping der ambtsdragers in de gemeente. Dat dus de tekst
van depp. de voorkeur verdient.
Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.
Artikel 27
Ambtsdragers en overheid
De ambtsdragers zullen de gemeente voorhouden dat zij
gehoorzaamheid en eerbied verschuldigd is aan de overheid, omdat
God deze heeft ingesteld. Zelf moeten zij in dezen een goed
voorbeeld geven, en in de weg van gepast respect en
correspondentie nastreven dat de overheid de dienst van de kerk
steeds wettig beschermt.