Artikel 26

 

Kerkenordening 1905/1933

Het in 1978 aangenomen artikel 26 gaat niet rechtstreeks op een artikel uit deze kerkordening terug.

 

Deputatenrapport 1974

Kerkelijke regeling van de evangelisatie.
Artikel 27.
1. De kerken zullen door middel van de evangelisatie hen zoeken die vervreemd zijn van het Woord van God, om het weer tot de gemeenschap met Christus en zijn gemeente te brengen.
2. De kerkeraden zullen er op toezien, dat de leden der gemeente deze kerkelijke verantwoordelijkheid voor hun deel op zich nemen door met woord en daad de Christus te belijden en anderen op te wekken zich bij de gemeente te voegen.

Toelichting:
1. Dit nieuwe artikel geeft uitbreiding aan wat is opgenomen in het slot van art.23 (oud). De winst van de groei der inzichten is er in verwerkt. Zonder meer is sprake van ‘de evangelisatie’ als een bekend aspect van het werk der kerk.
2. De uitdrukking ‘kerkelijke verantwoordelijkheid’ heeft op het oog de gemeente als geheel onder leiding van haar ambtsdragers.
3. Het tweede lid is van het eerste onderscheiden, door nadruk te leggen op ieders persoonlijke deelname aan de gemeenschappelijke zaak.
4. Bij herhaling wordt als doel gesteld de opname in Christus’ gemeente.

 

Commissierapport 1975

Art.27.
Het opnemen van dit artikel in de KO wordt door depp. toegelicht met hun zienswijze, dat het uitbreiding geeft aan wat reeds was opgenomen in het slot van art.23 (oud).
De mening van de comm. hierover is bekend. Zij kan zich beter vinden in de nevenfundering van depp.: “Zonder meer is sprake van ‘de evangelisatie’ als een bekend aspect van het werk der kerk”.
Vanuit de kerken is bevreemding uitgesproken, dat depp. geen melding maken van de uitspraak van gs Utrecht 1923 (acta art.92), die aldus luidt:
1. de Evangelisatie bedoelt degenen, die vervreemd zijn van Gods Woord en van den dienst des Heeren te roepen tot den Heere en dus ook tot de kerk des Heeren;
2. deze arbeid aan de afgedoolden behoort naar het Woord Gods tot de roeping van de Kerk van Christus;
3. de Evangelisatie gebruikt als middel het brengen van het Woord Gods en ze heeft dat te brengen in overeenstemming net de Belijdenisschriften van de Gereformeerde Kerken in Nederland;
4. de opzettelijke Evangelisatie dient uit te gaan van, voor het minst te staan onder leiding van den Kerkeraad. Deze heeft door de Evangelisatie gebruik te maken van de gaven en krachten, die God tot dit werk in de Gemeente heeft geschonken;
5. is het noodig, dat er verband gelegd wordt tussen het Evangelisatiewerk op verschillende plaatsen, dan moet dat verband door of vanwege Kerkeraden worden gezocht;
6. het verkrijgen van allerlei hulpmiddelen, die de Evangelisatie-arbeid noodig heeft, als ook het overleg en de besprekingen tusschen hen, die theoretisch of praktisch in een Evangelisatie-arbeid werkzaam zijn, kan overgelaten worden aan de verschillende vereenigingen op Gereformeerden grondslag, die in deze richting werkzaam zijn;
7. de wijze, waarop de Kerken het Evangelisatiewerk regelen moeten, dient aan de vrijheid der kerken te worden overgelaten”.

De reacties uit de kerken bieden over het algemeen geen tegenstand tegen het opnemen van een artikel over deze zaak. Alleen Cn brengt bezwaar in: over de zendingsroeping van de gemeente wordt in de KO niet gehandeld als zodanig; er wordt stilzwijgend van uit gegaan dat die roeping er is. Cn ziet geen reden om t.a.v. de evangelisatie een andere gedragslijn te volgen. Uw comm. kan dit argument plaatsen.
Overigens zijn tal van vragen uit de kerken gekomen, en tal van wensen. Gevraagd wordt:
Moet het toezien (lid 2) niet gelegd worden bij de opzieners (i.p.v. de kerkeraden), daar dit toezicht toch wel via de huisbezoeken geoefend zal worden (KRA).
Wie is nu verantwoordelijk voor de evangelisatie (PSU).
Moet er niet gedacht worden in de richting van een kerkelijk ambt of dienst, nl. van evangelist (br.W.Zeldenrust).
Gewenst wordt:
Dat de afgrenzing tussen zending en evangelisatie wordt omschreven.
Dat eveneens het onderscheid tussen de taak van de kerkeraad en die van de gelovigen wordt omschreven.
Dat ook het oproepen van medechristenen naar art.28 NGB wordt opgenomen, zonder dat dit als evangelisatie bestempeld wordt.
Dat de roeping van de kerkeraad breder omschreven wordt, niet alleen toezicht behoort er toe, maar ook financiële steun, onderricht en opvang (alles CIA).
Meer geconcretiseerde wensen:
KRHW stelt wijziging voor in lid 2 aldus: er op toezien “dat de leden der gemeente de gaven en krachten die God tot dit werk in hen heeft geschonken voor hun deel benutten, door ….”; en verder een toevoeging:”En ook bij deze arbeid, met name in georganiseerd verband, die van de ambtsdragers leiding uit te gaan”.
KR Uithuizen stelt voor lid 1 aldus te wijzigen: “de kerken zullen door middel van evangelisatie in hun omgeving hen zoeken, die vervreemd zijn van of vreemd zijn aan Christus en Zijn kerk, teneinde hen tot de gemeenschap met Christus en Zijn kerk weder te brengen of te brengen”.
In lid 2 moet “bij de gemeente” dan worden: “bij Christus’kerk”.
Deze KR grondt zijn voorstel op een betoog, waarin o.m. gezegd wordt dat de H.Schrift het technische onderscheid tussen zending en evangelisatie niet kent. “Het evangelie wordt verkondigd aan de gemeente (vgl. 2 Tim.4:5), aan de joden = valse kerk (vgl.Hand.17:3) en aan de heidenen (vgl.Hand.13:44)”. Met het noemen van de heiden en de tollenaar (Matth.18) wil de Here zeggen: “iemand is ‘buiten’ of ‘binnen’ (lid van de kerk). Aan hen die buiten zijn (zowel de tollenaar als de heiden) moet het evangelie verkondigd worden. En dat gebeurt door de zgn. zending en de zgn. evangelisatie”. Als het evangelie gebracht moet worden aan het, die vervreemd zijn van het evangelie, gaan we het wel erg beperken. Dan spreken we het Woord niet meer tot allen, die buiten zijn …. Dan sluit dit ook uit evangelisatiearbeid onder de buitenlandse arbeiders als Turken en Surinamers”.
Het komt uw comm. voor, dat behalve nogal wat exegetische onduidelijkheden, ook een visie naar voren komt, waarin men zich niet voldoende rekenschap heeft gegeven van wat een Kerkordelijke bepaling behoort te bevatten. Dat geldt eigenlijk van de meeste vragen wensen. Er wordt gezocht naar een differentiatie en specialisering, die in een algemene bepaling niet thuishoren. Bovendien zijn het vrijwel allemaal discussie-punten, waarover men heen en weer kan blijven spreken.
Overigens merkt uw comm. op dat het voorstel van depp. meer vragen heeft opgeroepen dan er opgelost worden. Het “bekend aspect van het werk der kerk” blijkt volop in discussie te zijn.
De comm. heeft tegen dit voorstel verschillende bezwaren.
a. De verbinding die depp. leggen tussen dit artikel en het slot van art.23 (oud) is niet te handhaven. Er wordt een grote sprong gemaakt van het ambt der ouderlingen naar de arbeid van “de kerken”.
De term “deze kerkelijke verantwoordelijkheid” is ondoorzichtig t.a.v. “de leden der gemeente”. Hun roeping om “met woord en daad de Christus te belijden en anderen op te wekken zich bij de gemeente te voegen” is duidelijk naar de Schrift. Maar het toezicht daarop ligt opgesloten in de taakomschrijving van art.17 en 21, en het is niet duidelijk waarom deze schriftuurlijke roeping van de gelovigen nu opeens een “kerkelijke verantwoordelijkheid” wordt genoemd.
b. Depp. noemen als subject in de evangelisatie “De kerken”. Wanneer de kerken als zodanig een bepaalde arbeid ondernemen, dan berust de leiding toch bij de kerkeraden. Als gemeenteleden samen iets ondernemen uit eigen initiatief, dan zeggen we niet dat de ”kerken” dit doen. Maar een ambtelijke roeping van de kerkeraad in dezen is moeilijk aan te tonen. Sommige reacties uit de kerken doen dat heel simpel af. Bijv. KRHW: Tegenover alle volken, waaronder ook het afgedwaalde nederlandse, geeft Christus in Matth.28:19 een ambtelijke kerkelijke taak”. Maar zo simpel loopt de lijn toch niet. Men vergete niet, dat Christus in het agn. Zendingsbevel duidelijk de heidenvolken op het oog heeft; en voorts, dat niet alleen de zending ver weg, maar evenzeer de voortgaande prediking van de geïnstitueerde kerk (aan ‘nederlanders’) een vervulling is van de opdracht.
Reeds de commissie, die de gs. Utrecht 1923 adviseerde, had moeite met het Schriftbewijs. Zij rapporteerde: “Uwe Commissie is van oordeel, dat uitgesproken moet, dat de Evangelisatie in den zin, waarin ze thans wordt geoefend, in de Heilige Schrift niet voorkomt en niet kan voorkomen, om de zeer eenvoudige reden, dat in de Schrift niet voorkomt een teekening of de geschiedenis van een Kerk, die verkeert in de omstandigheden waarin de Kerken zich thans bevinden”.
Zij meende desondanks enig Schriftbewijs te kunnen leveren met behulp van 2 Tim.4:1-4 (predik het Woord, houd aan, tijdiglijk of ontijdiglijk” d.i. geroepen of niet geroepen” (Nvt: gelegen of ongelegen, comm.), waar uit het verband zou blijken dat dit vooral geldt t.a.v. hen, die leraars stellen naast die van de kerk, en wel leraars die zich van de waarheid hebben afgekeerd), en voorts met behulp van het feit, dat de apostelen na de kruisiging van Christus en na de vervolging de Joden niet prijs gaven, maar onder de Joden bleven arbeiden. Deze bewijzen komen uw comm. niet sterk voor als het om evangelisatie gaat, exegetisch noch heilshistorisch, vgl. Hand.13:46;28:25-28.
c. Depp. hebben in hun voorstel geen evangelisatie-taak voor de kerkeraad aangegeven, behalve het toezien op wat de gemeenteleden “voor hun deel” te doen hebben. Wat het deel van de kerkeraad is, blijft in het duister.
d. Verder wil de comm. er op wijzen, dat de roeping van de gemeenteleden, in lid 2 omschreven, niet precies klopt met het aangesneden onderwerp. De hieromschreven roeping betreft in feite wat men wel noemt de ‘onopzettelijke evangelisatie’. Maar “de evangelisatie”, die in lid 1 verordend word: als bekend aspect van het werk der kerk, bedoelt toch wel de zgn. ‘onopzettelijke evangelisatie’. Maar “de evangelisatie”, die in lid 1 verordend word: als bekend aspect van het werk der kerk, bedoelt toch wel de zgn. ‘opzettelijke evangelisatie’: een georganiseerde arbeid. De nuchterheid gebiedt te bedenken, dat deze activiteit in de praktijk haar verblijdende ‘ups’ maar ook haar reële ‘downs’ heeft. Als een plaats een tijd lang intensief bewerkt is, kan het georganiseerde werk niet altijd ‘aan de gang’ blijven. Te denken is ook aan kleinere gemeenten, die leven in het sociale milieu van een dorpsbevolking (ons kent ons). Er zijn ook tijden waarin de kerken door eigen moeiten en strijd geheel in beslag worden genomen. Het moet daarom niet raadzaam geacht worden, “de evangelisatie” in de KO voor te schrijven.

Om al deze redenen meent uw comm. dat het voorgestelde artikel niet moet worden opgenomen. Intussen heeft de ter synode gevoerde discussie rondom het besluit van de gs Utrecht 1923 (Acta art.92) uw commissie tot de overtuiging gebracht, dat er t.a.v. de evangelisatie wel iets te bepalen is in het kader van de KO “om goede orde in de gemeente van Christus te onderhouden”.
Wat de kerkeraden betreft meent uw comm. dat hun geen bindende opdracht kan worden opgelegd om de georganiseerde evangelisatie-arbeid ‘ter hand te nemen’, te ‘onderhouden’ of iets dgl. Wel meent uw comm. dat van hen gevraagd mag worden deze arbeid te bevorderen.
Georganiseerde evangelisatie is te zien als een uitvloeisel van de algemene roeping, die de gemeente heeft om zout der aarde en licht op de kandelaar te zijn. De vervulling van deze roeping door de leden persoonlijk, in woord en wandel, past niet in bepalingen voor de goede orde in de kerk van Christus. Het christelijk leven van de gemeente speelt zich af, vindt ruimte en bepaling binnen het kader van de goede orde.
Het kan echter een zaak van de goede orde zelf zijn, als de kerkeraad de gaven voor evangelisatie bij de leden opmerkt, die activeert en bundelt, ook voor georganiseerde arbeid, bijv, in een commissie. De comm. Kiest daarvoor de term ‘bevorderen’ omdat die veel mogelijkheden omvat zonder te dwingen. Kerkeraadsleden kunnen ook zelf een actief aandeel in het werk nemen.
Als er geen gaven in de gemeente zijn voor dit georganiseerde werk, of als er ter plaatse geen arbeidsveld is (zie boven onder e), dan moet evangelisatie niet geforceerd worden. Daarom wil uw comm. spreken van een bevorderen, ‘waar mogelijk’.
Wat verder voor de goede orde in de kerk van Christus nodig is t.a.v. dit werk, is het toezicht van de kerkeraad op de inhoud. Evangelisatie moet leiden tot de dienst van de Here en “dus ook tot de kerk des Heeren”(Utrecht 1923 art.92.1) en het Woord van God moet gebracht worden “in overeenstemming met de Belijdenisschriften van de Gereformeerde Kerken in Nederland” (art.92.3). Het is ronduit de taak van de kerkeraden, daarop toe te zien.
Een (onvermijdelijk) ingewikkelde omschrijving van de ‘objecten’ van evangelisatie acht uw comm. Niet op haar plaats in de KO.
Uw comm. komt tot het volgende voorstel:

Artikel 27
1. De kerkeraden zullen waar mogelijk de georganiseerde evangelisatie-arbeid bevorderen.
2. Zij zullen er op toezien, dat deze arbeid gericht wordt op het doel, dat degenen die er door gewonnen worden de gereformeerde leer gaan belijden en zich voegen bij de gemeente van Christus in hun woonplaats.

 

Synodebehandeling 1975

Eveneens wordt artikel 27 (over de evangelisatie) in de concepten van de deputaten en van de commissie door de synode voor nader advies aan het nieuwe deputaatschap toevertrouwd.

 

Deputatenrapport 1976

4.Artikel 27.

Het door depp.g.s. Hattem voorgestelde artikel over de evangelisatie heeft voor de g.s. Kampen heel wat pennen in beweging gebracht. Tal van vragen en wensen kwamen uit de kerken. Inzake het toezien op en de verantwoordelijkheid voor de evangelisatie, de afgrenzing tussen zending en evangelisatie, de omschrijving van de “objecten”, de afbakening van de taak van de kereraad en die van de gelovigen, de plaats van het oproepen van mede-christenen naar art.28 N.G.B.
Ter synode werden intussen bezwaarschriften tegen de Richtlijnen voor de evangelisatie van de g.s. Utrecht 1923 behandeld. Deze richtlijnen werden door nieuwe vervangen, waarin het goede van Utrecht 1923 bewaard bleef.
Depp. van de g.s. Kampen verkeren ten dezen dus in een andere positie dan hun voorgangers. Zij hebben zowel het voorrecht als de plicht, met de nieuwe richtlijnen rekening te houden.
Deputaten moesten tegen de achtergrond van de bestaande richtlijnen en ook met het oog op de vele wensen om een en ander te regelen en vast te leggen zich bezinnen op de vraag, wat in een stuk als de kerkorde een plaats moet hebben, als het gaat over de evangelisatie. Met andere woorden, wat van deze veelomvattende materie het kerkordelijk aspect is. Ook boven dit artikel staat immers: om goede orde te onderhouden in de gemeente van Christus.

Deputaten hebben overwogen dat de roeping tot evangelisatie als zodanig niet in een kerkorde behoeft te staan, evenmin als de roeping tot de zendingsarbeid. Ook overwogen zij, dat een artikel in de kerkorde geen gecomprimeerd duplicaat moet zijn van de synodale richtlijnen. Zij kwamen tot de conclusie dat het kerkordelijk aspect van de evangelisatie, datgene waartoe de kerken zich met gemeen accoord verbinden, gelegen moet zijn in het toezien op het gereformeerde en aldus kerkbouwende karakter van deze arbeid. Zo zal de kerkorde inderdaad een algemene bepaling bevatten, terwijl de richtlijnen van de g.s. Kampen nader instrueren.

Voorstel:

27. De kerkeraden zullen erop toezien, dat de evangelisatie erop gericht is, dat zij die vreemd zijn aan of vervreemd van God en zijn dienst zich door belijdenis van de gereformeerde leer voegen bij de gemeente van Christus.

 

Deputatenrapport 1977

29. Artikel over de evangelisatie (rapport-1976)

R.
a. Een inzender schrijft: er mag niet op gerekend worden dat alle gemeenteleden op de hoogte zijn van wat de g.s. Kampen uitsprak inzake de evangelisatie.
Vandaar de wens om enkele elementen uit de vastgestelde richtlijnen in het artikel op te nemen: ‘De kerkeraden zullen er door begeleiding en instructie op toezien, dat het ambt aller gelovigen werkzaam is in de evangelisatie, die erop gericht is ,,, enz’.
b. De uitdrukking ‘belijdenis van de gereformeerde leer’ ondervindt enige kritiek. Twee suggesties worden gedaan:
1. vervangen door ‘belijdenis van de leer der zaligheid’, omdat geen formulier van de kerk een toetredende buitenkerkelijke vraagt te verklaren dat hij ‘de gereformeerde leer’ belijdt;
2. vervangen door ‘belijdenis van het geloof naar de gereformeerde leer’. Dit in de eerste plaats als harmonisatie met art.61 (acta) waar dezelfde uitdrukking wordt gebruikt. Zij is daar in de plaats gekomen van het oude ‘belijden van de gereeformeerde religie’. Deze term omvatte zowel het belijden van het geloof als het aanvaarden van de gereformeerde leer.
M.
a. Depp. Schreven in hun rapport-1976, dat een artikel in de kerkorde geen gecomprimeerd duplicaat moet zijn van de synodale richtlijnen. Het moet een algemene bepaling zijn, die het kerkordelijk aspect van de evangelisatie vastlegt.
Depp. vonden dit in het toezien op het gereformeerde en aldus kerkbouwende karakter van deze arbeid.
Dit is niet weersproken. Het motief dat wordt aangevoerd om toch vanuit de richtlijnen van de g.s. 1975 dit artikel uit te breiden, is naar het oordeel van depp. niet deugdelijk. De synode-uitspraken kunnen wel op andere wijze dan via de K.O. aan de gemeenteleden bekend gemaakt worden, bijv. door de kerkeraad of door een evangelisatiecommissie.
b. Depp. kunnen tegemoet komen aan de wens, een verduidelijkende uitbreiding te geven aan hun formulering.
T.a.v. ‘de leer der zaligheid’ bestaat het bezwaar, dat deze uitdrukking in dit K.O.-artikel op zichzelf zou staan, terwijl zij in de formulieren voor de doop en de openbare belijdenis des geloofs haar precisering ontleent aan het voorgaande: de leer van het Oude en Nieuwe Testament, die in de apostolische geloofsbelijdenis is samengevat en in de christelijke kerk alhier geleerd wordt.
Harmonisatie met art.61 is echter goed mogelijk.
T. Taalkundig advies leidde ertoe de zin in tweeën te knippen, waarbij het toezicht van de kerkeraad in de tweede zin geplaatst moest worden. Depp. achten dit een fraaiere compositie, waartegen geen bezwaar kan zijn.

Voorstel:
De evangelisatie moet erop gericht zijn dat zij die God niet kennen of van Hem en zijn dienst vervreemd zijn, zich door belijdenis van het geloof naar de gereformeerde leer voegen bij de gemeente van Christus.
De kerkeraden zullen erop toezien dat vanuit deze doelstelling gewerkt wordt.

 

Commissierapport 1978

Art. 26.
In het door depp. geconcipiëerde artikel komt duidelijk te voorschijn het “gereformeerde en aldus kerkbouwende karakter van deze arbeid”. Een kerkeraad schrijft over de uw vergadering aangeboden tekst: zij is “te koud”; met name in de woorden “die God niet kennen”. Deze kerkeraad stelt voor te lezen: “de evangelisatie moet erop gericht zijn dat zij die God en Zijn Woord niet kennen of van Hem en Zijn dienst (min of meer) vervreemd zijn …”.
Uw commissie stelt u voor dit voorstel te verwerpen, zij wijst u in dit verband op het feit dat art.26 is geharmoniseerd met art.60; dat er naar het oordeel van uw commissie geen wezenlijk verschil is tussen de “te koud” genoemde formulering van dep. En de tekst zoals deze kerkeraad die begeert; dat het niet waar is wat deze kerkeraad in zijn schrijven stelt: Christus moet voorop, opdat er geen reden zal zijn dat men ons van kerkisme beschuldigt.
Uw commissie verwijst tenslotte naar “rood”, pag.7-8 en “bruin”, pag.36, M.a.
Een andere kerkeraad vraagt: is het niet beter het artikel over de evangelisatie te plaatsen voor dat over de zending? Uw commissie meent dat dit niet zo is; wij spreken van “zending en evangelisatie”. Het motief van deze kerkeraad is: evangelisatie ligt dichter bij huis.
Een broeder vraagt: moet het niet kerkordelijk worden geregeld dat door leden van een zusterkerk niet mag worden geëvangeliseerd op het terrein van ‘onze gemeente’?
Afgezien van het feit dat kan worden gesteld, dat in een ‘sobere’ K.O. niet alles tot in bijzonderheden hoeft te worden geregeld, spreekt dit in een gereformeerde samenleving toch voor zichzelf! De slotzin van artikel 26 bevat feitelijk het antwoord op de hier gestelde vraag. Zie verder “rood” en “bruin” a.l..

 

Synodebehandeling 1978

Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.

 

Kerkorde 1978

Artikel 26
Kerkeraad en evangelisatie
De evangelisatie moet erop gericht zijn dat zij die God niet kennen of van Hem en zijn dienst vervreemd zijn, zich door belijdenis van het geloof naar de gereformeerde leer voegen bij de gemeente van Christus. De kerkeraden zullen erop toezien dat vanuit deze doestelling gewerkt wordt.