Artikel 21

 

Kerkenordening 1905/1933

Artikel XXIII.
Der ouderlingen ambt is, behalve hetgene dat boven, in Art. 16, gezegd is hun met den dienaar des Woords gemeen te zijn, opzicht te hebben, dat de dienaren, mitsgaders hunne andere medehelpers en diakenen hun ambt getrouwelijk bedienen, en de bezoeking te doen, naar dat de gelegenheid des tijds en der plaats tot stichting der gemeente, zoo voor als na het Nachtmaal, kan lijden, om bijzonder de lidmaten der gemeente te vertroosten en te onderwijzen, en ook anderen tot de Christelijke religie te vermanen.

 

Deputatenrapport 1974

Artikel 21.
Taak van de ouderlingen
De taak van de ouderlingen is, behalve hetgeen dat boven in art. 17 gezegd is hun met den dienaar des Woords gemeen te zijn, opzicht te hebben, dat de dienaren, mitsgaders hun andere medehelpers en diakenen hun ambt getrouwelijk bedienen, en de bezoeking te doen, naar de gelegenheid des tijds en der plaats tot stichting der gemeente, zo voor als na het nachtmaal, kan lijden, om bijzonder de lidmaten der gemeente te vertroosten en te onderwijzen.

Toelichting:
1. Dit is art. 23 (oud).
2. het laatste zinsdeel is hier vervallen. Zie art. 27.

 

Commissierapport 1975

Art. 21.
Het oude art.21 Is door depp. gewijzigd en in verband daarmee verplaatst: het is nu art. 60.
T.a.v. de uitdrukking "zo voor als na het nachtmaal”, wil PSGr haar vervangen door "tenminste elk jaar", CIM door “tenminste jaarlijks ", CIA door "ook met het oog op het Heilig Avondmaal”. Cl Kampen wil de uitdrukking laten vervallen.
CIM vraagt omschrijving van de taak van de ouderlingen in vacante gemeenten, bijv. t.a.v. “preeklezen”!.
De slotzin geeft de meeste moeite. KRA stelt, dat deze niet kan worden weggelaten voordat dienaangaande een kerkelijke uitspraak omtrent "de gronden enz." gegeven is.
Zelf zegt KRA dat de zaak van evangelisatie iets anders is "dan wat tot heden mede als eigen taak van de ouderlingen werd aangemerkt. Die eigen ambtelijke taak, niet als "instructeur" maar als "frontsoldaat" is in de gewijzigde tekst weggelaten". "Dat de ouderlingen ook een taak, hebben als "frontsoldaat", hun door hun Zender opgedragen, nl. om ook anderen tot de christelijke religie te vermanen”, mag niet “zo maar”, nu de bewijsvoering ontbreekt, worden weggelaten.
FH zeggen, dat de slotzin terecht is weggelaten en verwijzen naar Jansen (p. 108) en Bouwman (I 562/3).
Depp.komen hier tot eenzelfde conclusie als Bouwman en Jansen. Dezen zeggen allebei dat de historische betekenis van de slotzin deze is, dat de kerkeraad ambtelijk over alle bewoners van de plaats zeggenschap heeft. Allen, die zich nog niet bij de Gereformeerde Kerk gevoegd hadden, moesten daarover ambtelijk vermaand worden. Deze in de grond van de zaak volkskerkgedachte is dan mede onder invloed van de aanvaarde pluriformiteit der kerk losgelaten.
Toch heeft volgens Jansen de gs Utrecht 1905 deze gegeven het evangelie te prediken aan alle creaturen.
“Het slot van dit artikel behoort dus tot de Evangelisatie en voorts tot de persoonlijke roeping van ieder geloovige tegenover zijn medemensch”.
Jansen laat na, aan te tonen dat "de Evangelisatie" tot de ambtelijke taak van de ouderlingen behoort. Bouwman (in het voetspoor van de gs Utrecht 1923 en tegelijk verder voortschrijdend) betoogt dat het de roeping van de kerkeraad is, de evangelisatie-arbeid ter hand te nemen en te regelen, en te zorgen dat onder de leiding van de kerkeraad deze arbeid verricht wordt. Want het is de kerk opgedragen,
het verlorene te zoeken en het afgedoolde terecht te brengen. Er is ook een roeping van de gelovigen, en het is moeilijk deze af te bakenen tgo. de roeping van de geïnstitueerde kerk, maar het is wél zo "dat de ouderling als lid van de kerkeraad geroepen is, mede te werken tot de evangelisatie. In hun ambtelijk werk (onderstr. comm.) hebben de ouderlingen evenals de predikanten zich te bepalen tot de gemeente, die aan hunne zorgen is toevertrouwd ..... maar wijl voorts de Kerk de roeping heeft om het licht der genade alom te laten schijnen, moet ook de raad van opzieners, d.i. de kerkeraad, het als zijn taak rekenen om ook in breeder kring zondaren voor Christus te winnen, en dien arbeid te organiseren en te leiden”.
Uw comm. vindt in de geleverde betogen geen bewijs voor de gedachte, dat het vermanen van niet-kerkleden tot de christelijke religie, of ook de evangelisatie-arbeid, tot de ambtelijke taak van de ouderlingen behoort. Ook Bouwman geeft dit in zijn laatst geciteerde zin in feite prijs.
KRA heeft een eigen gedachte (taak van ouderlingen als 'frontsoldaat'), maar geeft geen verdere uitleg of argument.
Meulink-De Wolff wijzen er, terecht op, dat het vermanen behoort tot het tuchtrecht, hetgeen zich alleen uitstrekt over de leden van de gemeente.
Om die reden steunt uw comm. de weglating door depp. Zij acht het echter onjuist om in de woorden van de slotzin den andere betekenis te leggen, nl. die van evangelisatie. Men mag wel zeggen, dat ieder kerklid, dus ook een ouderling, de roeping heeft zijn naast voor Christus’ gemeente te winnen, maar in dit artikel is dat een ondergeschoven kind. De toelichting van depp. bij art.27 (1) kan de schijn wekken, dat de slotzin van art. 23 (oud), die een andere bedoeling had, eerst met evangelisatie geladen wordt, om daarna tot een afzonderlijk artikel te worden verwerkt. De vraag komt op of depp., als ze art.27 niet zouden voorstellen, het slot van art. 23 (oud) zouden handhaven, maar dan met het oog op de evangelisatie Uw comm. zou het dáár niet mee eens zijn.

Inzake de tijdsbepaling voor het huisbezoek: als Jansen gelijk heeft, dat het hier gaat om "ambtelijk"' huisbezoek voor en na het Avondmaal (voor het avondmaal om tot de rechte viering des Avondmaals voor te bereiden en eventuele moeilijkheden uit den weg te ruimen, en na het Avondmaal om over de vrucht der avondmaalsviering te spreken"), dan is enerzijds een verlies te constateren in de huidige practijk (en mogelijkheden). Maar anderenzijds heeft men dan toch wel een heel sterk accent gelegd op het sacrament in het leven van de gemeente; historisch wellicht verklaarbaar, maar in onze situatie moeilijk te handhaven.
De suggestie van CIA heeft weinig zin; de tijdsbepaling wordt vervangen door een inhoudelijk verband met het Avondmaal.
De voorstellen om het jaarlijkse huisbezoek (als minimum) te noemen, doen wat schraal aan. Volgens uw comm. zou heel de bepaling over het huisbezoek opnieuw geredigeerd moeten worden. "Naar dat de gelegenheid des tijds en der plaats kan lijden" veronderstelt dat er omstandigheden zijn, waarin men het huisbezoek maar moeilijk brengen kan; deze uitdrukking geeft de mogelijkheid tot beperking aan. " ... in tijden van druk en vervolging was het kerkelijk leven al te strak gespannen" (Jansen p.107). Hier hadden depp. beter een verandering kunnen aanbrengen, bijv.: … het huisbezoek te doen, zoveel als dienstig is voor de opbouw van de gemeente, tenminste één of twee keer per jaar". Dan wordt duidelijk, dat het huisbezoek geen formaliteit is, maar naar de omstandigheden van de gemeente gebracht moet worden; en voorts, dat één maal per jaar wel het minimum is wat een kerkeraad zich kan veroorloven. De comm. zal in deze zin een voorstel doen.
Wat betreft de ouderlingen in vacante gemeenten, uw comm. meent dat zij daar dezelfde taak hebben als hun ambtsbroeders in de ‘voorziene’ gemeente. Het zgn. preeklezen geschiedt in opdracht van de kerkeraad en kan ook aan een gemeentelid worden opgedragen.

Artikel 21.
De taak van de ouderlingen is, behalve hetgeen dat boven in artikel 16 gezegd is hun met de dienaar des Woords en de diakenen gemeen te zijn, opzicht te hebben, dat de dienaren, mitsgaders hun andere medehelpers en diakenen hun ambt getrouwelijk bedienen, en het huisbezoek te doen, zoveel als dienstig is voor de opbouw van de gemeente, tenminste een of twee maal per jaar, om bijzonder de lidmaten der gemeente te vertroosten en te onderwijzen.

 

Synodebehandeling 1975

De Synode aanvaardt dit artikel in de door de commissie voorgedragen versie.

23. De taak van de ouderlingen is, behalve hetgeen dat boven in artikel 16 gezegd is hun met de dienaar des Woords gemeen te zijn, opzicht te hebben, dat de dienaren, mitsgaders hun andere medehelpers en diakenen, hun ambt getrouwelijk bedienen, en het huisbezoek te doen, zoveel als dienstig is voor de opbouw van de gemeente, tenminste een- of tweemaal per jaar, om bijzonder de lidmaten der gemeente te vertroosten en te onderwijzen.

 

Deputatenrapport 1976

Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.

 

Deputatenrapport 1977

23. Artikel 23 (acta)

R. a. Voorstel om de bepaling ‘bijzonder’ weg te laten. Deze stond in het oude artikel als tegenhanger van ‘ook anderen’, maar heeft nu geen functie meer.
b. Suggestie om de band tussen het huisbezoek en de viering van het Avondmaal weer tot uitdrukking te brengen door een aanvulling: ‘zoveel als dienstig is voor de opbouw van de gemeente en tot een rechte viering van het H.Avondmaal’.
M.a. Depp. kunnen instemmen met de voorgestelde weglating.
b. De geregelde huisbezoeken hebben uiteraard te maken met de rechte avondmaalsviering, maar evenzeer met de trouwe kerkgang en met alles, wat tot het leven naar Gods geboden behoort.
Huisbezoeken met een speciale gerichtheid op het avondmaal worden tegenwoordig gebracht in het kader van de ambtelijke vermaning en tucht. Depp. achten het daarom minder juist, voor de geregelde huisbezoeken een speciale verbinding te leggen met het avondmaal.
T. 1. Depp. hebben de omschrijving van wat er gebeurt bij het huisbezoek, ‘vertroosten en onderwijzen’, weggelaten. Deze omschrijving is nl. niet uitputtend en beperkend, maar kan wel zo worden opgevat. Het huisbezoek dient echter evenzeer voor terechtwijzen, waarschuwen en vermanen, vgl. het bevestigingsformulier en art. 55 K.O.
2. De weergave van dit artikel in kortere zinnen vraagt om een andere compositie van het geheel. Depp. hebben hier als voorbeeld het straks volgende artikel over de taak van de diakenen. Daar staat in de eerste zin de algemene aanduiding van hun taak, in harmonie met het nieuwe bevestigingsformulier. Dan volgen de afzonderlijke taakelementen.
Depp. stellen voor het artikel over de taak van de ouderlingen op dezelfde wijze op de bouwen. De algemene aanduiding aan het begin is eveneens ontleend aan het bevestigingsformulier.

Voorstel:
De taak van de ouderlingen is de herderlijke zorg over de gemeente te behartigen, samen met de dienaren des Woords. Zij zien erop toe, dat de predikanten, de mede-ouderlingen en de diakenen hun ambt trouw vervullen. Zij leggen zo dikwijls huisbezoek af als goed is voor de opbouw van de gemeente, tenminste eenmaal per jaar. Ook moeten zij samen met de predikanten de tucht bedienen en zorgen dat in de gemeente alles op gepaste wijze en ordelijk gebeurt.

 

Commissierapport 1978

Art. 21.
Het oude art. 23 vindt terecht naar het oordeel van uw commissie hier zijn plaats. In het door depp. voorgestelde concept worden onderscheiden elementen van het ambt der ouderlingen niet meer afzonderlijk genoemd. Kampen 1975 sprak nog van “te vertroosten en te onderwijzen”; in de summiere en sobere omschrijving van de nieuw ontworpen tekst wordt gesproken van “de herderlijke zorg”; een schriftuurlijke uitdrukking, waarin alles onder woorden is gebracht wat hier gezegd moet worden; een enkele concretisering volgt nog: toezien op mede-ambtsdragers; huisbezoek doen; tucht bedienen, en zorgen voor de goede orde, de ware vrede.
Zie verder art. 55 nieuw.

Uit de bijlage:

21. “de herdelijke zorg over”; een kerkeraad vraagt hiervan te maken: “zorg voor”; Uw commissie meent dat aan dit verzoek niet moet worden voldaan. Iemand heeft de zorg OVER een wagenpark. Hij is er verantwoordelijk voor; zo zullen we de hier gehanteerde uitdrukking verstaan.

 

Synodebehandeling 1978

De art. 21 en 22 worden, nadat enkele taalkundige wijzigingen zijn aangebracht, aanvaard conform het concept van deputaten.

 

Kerkorde 1978

Artikel 21
Taak van de ouderlingen
De taak van de ouderlingen is in herderlijke zorg de gemeente te regeren, samen met de dienaren des Woords. Zij zien erop toe, dat de predikanten, de mede-ouderlingen en de diakenen hun ambt trouw vervullen. Zij leggen zo dikwijls huisbezoek af als goed is voor de opbouw van de gemeente, ten minste eenmaal per jaar. Ook moeten zij samen met de predikanten de tucht bedienen en zorgen dat in de gemeente alles op gepaste wijze en ordelijk gebeurt.