Artikel XXIII.
Der ouderlingen ambt is,
behalve hetgene dat boven, in Art. 16, gezegd is hun met den
dienaar des Woords gemeen te zijn, opzicht te hebben, dat de
dienaren, mitsgaders hunne andere medehelpers en diakenen hun
ambt getrouwelijk bedienen, en de bezoeking te doen, naar dat de
gelegenheid des tijds en der plaats tot stichting der gemeente,
zoo voor als na het Nachtmaal, kan lijden, om bijzonder de
lidmaten der gemeente te vertroosten en te onderwijzen, en ook
anderen tot de Christelijke religie te vermanen.
Artikel 21.
Taak van de ouderlingen
De taak van de ouderlingen is, behalve hetgeen dat boven in art.
17 gezegd is hun met den dienaar des Woords gemeen te zijn,
opzicht te hebben, dat de dienaren, mitsgaders hun andere
medehelpers en diakenen hun ambt getrouwelijk bedienen, en de
bezoeking te doen, naar de gelegenheid des tijds en der plaats
tot stichting der gemeente, zo voor als na het nachtmaal, kan
lijden, om bijzonder de lidmaten der gemeente te vertroosten en
te onderwijzen.
Toelichting:
1. Dit is art. 23 (oud).
2. het laatste zinsdeel is hier vervallen. Zie art. 27.
Art. 21.
Het oude art.21 Is door depp. gewijzigd en in verband daarmee
verplaatst: het is nu art. 60.
T.a.v. de uitdrukking "zo voor als na het nachtmaal”, wil PSGr
haar vervangen door "tenminste elk jaar", CIM door “tenminste
jaarlijks ", CIA door "ook met het oog op het Heilig Avondmaal”.
Cl Kampen wil de uitdrukking laten vervallen.
CIM vraagt omschrijving van de taak van de ouderlingen in vacante
gemeenten, bijv. t.a.v. “preeklezen”!.
De slotzin geeft de meeste moeite. KRA stelt, dat deze niet kan
worden weggelaten voordat dienaangaande een kerkelijke uitspraak
omtrent "de gronden enz." gegeven is.
Zelf zegt KRA dat de zaak van evangelisatie iets anders is "dan
wat tot heden mede als eigen taak van de ouderlingen werd
aangemerkt. Die eigen ambtelijke taak, niet als "instructeur"
maar als "frontsoldaat" is in de gewijzigde tekst weggelaten".
"Dat de ouderlingen ook een taak, hebben als "frontsoldaat", hun
door hun Zender opgedragen, nl. om ook anderen tot de
christelijke religie te vermanen”, mag niet “zo maar”, nu de
bewijsvoering ontbreekt, worden weggelaten.
FH zeggen, dat de slotzin terecht is weggelaten en verwijzen naar
Jansen (p. 108) en Bouwman (I 562/3).
Depp.komen hier tot eenzelfde conclusie als Bouwman en Jansen.
Dezen zeggen allebei dat de historische betekenis van de slotzin
deze is, dat de kerkeraad ambtelijk over alle bewoners van de
plaats zeggenschap heeft. Allen, die zich nog niet bij de
Gereformeerde Kerk gevoegd hadden, moesten daarover ambtelijk
vermaand worden. Deze in de grond van de zaak volkskerkgedachte
is dan mede onder invloed van de aanvaarde pluriformiteit der
kerk losgelaten.
Toch heeft volgens Jansen de gs Utrecht 1905 deze gegeven het
evangelie te prediken aan alle creaturen.
“Het slot van dit artikel behoort dus tot de Evangelisatie en
voorts tot de persoonlijke roeping van ieder geloovige tegenover
zijn medemensch”.
Jansen laat na, aan te tonen dat "de Evangelisatie" tot de
ambtelijke taak van de ouderlingen behoort. Bouwman (in het
voetspoor van de gs Utrecht 1923 en tegelijk verder
voortschrijdend) betoogt dat het de roeping van de kerkeraad is,
de evangelisatie-arbeid ter hand te nemen en te regelen, en te
zorgen dat onder de leiding van de kerkeraad deze arbeid verricht
wordt. Want het is de kerk opgedragen,
het verlorene te zoeken en het afgedoolde terecht te brengen. Er
is ook een roeping van de gelovigen, en het is moeilijk deze af
te bakenen tgo. de roeping van de geïnstitueerde kerk, maar het
is wél zo "dat de ouderling als lid van de kerkeraad geroepen is,
mede te werken tot de evangelisatie. In hun ambtelijk werk
(onderstr. comm.) hebben de ouderlingen evenals de predikanten
zich te bepalen tot de gemeente, die aan hunne zorgen is
toevertrouwd ..... maar wijl voorts de Kerk de roeping heeft om
het licht der genade alom te laten schijnen, moet ook de raad van
opzieners, d.i. de kerkeraad, het als zijn taak rekenen om ook in
breeder kring zondaren voor Christus te winnen, en dien arbeid te
organiseren en te leiden”.
Uw comm. vindt in de geleverde betogen geen bewijs voor de
gedachte, dat het vermanen van niet-kerkleden tot de christelijke
religie, of ook de evangelisatie-arbeid, tot de ambtelijke taak
van de ouderlingen behoort. Ook Bouwman geeft dit in zijn laatst
geciteerde zin in feite prijs.
KRA heeft een eigen gedachte (taak van ouderlingen als
'frontsoldaat'), maar geeft geen verdere uitleg of argument.
Meulink-De Wolff wijzen er, terecht op, dat het vermanen behoort
tot het tuchtrecht, hetgeen zich alleen uitstrekt over de leden
van de gemeente.
Om die reden steunt uw comm. de weglating door depp. Zij acht het
echter onjuist om in de woorden van de slotzin den andere
betekenis te leggen, nl. die van evangelisatie. Men mag wel
zeggen, dat ieder kerklid, dus ook een ouderling, de roeping
heeft zijn naast voor Christus’ gemeente te winnen, maar in dit
artikel is dat een ondergeschoven kind. De toelichting van depp.
bij art.27 (1) kan de schijn wekken, dat de slotzin van art. 23
(oud), die een andere bedoeling had, eerst met evangelisatie
geladen wordt, om daarna tot een afzonderlijk artikel te worden
verwerkt. De vraag komt op of depp., als ze art.27 niet zouden
voorstellen, het slot van art. 23 (oud) zouden handhaven, maar
dan met het oog op de evangelisatie Uw comm. zou het dáár niet
mee eens zijn.
Inzake de tijdsbepaling voor het huisbezoek: als Jansen gelijk
heeft, dat het hier gaat om "ambtelijk"' huisbezoek voor en na
het Avondmaal (voor het avondmaal om tot de rechte viering des
Avondmaals voor te bereiden en eventuele moeilijkheden uit den
weg te ruimen, en na het Avondmaal om over de vrucht der
avondmaalsviering te spreken"), dan is enerzijds een verlies te
constateren in de huidige practijk (en mogelijkheden). Maar
anderenzijds heeft men dan toch wel een heel sterk accent gelegd
op het sacrament in het leven van de gemeente; historisch
wellicht verklaarbaar, maar in onze situatie moeilijk te
handhaven.
De suggestie van CIA heeft weinig zin; de tijdsbepaling wordt
vervangen door een inhoudelijk verband met het Avondmaal.
De voorstellen om het jaarlijkse huisbezoek (als minimum) te
noemen, doen wat schraal aan. Volgens uw comm. zou heel de
bepaling over het huisbezoek opnieuw geredigeerd moeten worden.
"Naar dat de gelegenheid des tijds en der plaats kan lijden"
veronderstelt dat er omstandigheden zijn, waarin men het
huisbezoek maar moeilijk brengen kan; deze uitdrukking geeft de
mogelijkheid tot beperking aan. " ... in tijden van druk en
vervolging was het kerkelijk leven al te strak gespannen" (Jansen
p.107). Hier hadden depp. beter een verandering kunnen
aanbrengen, bijv.: … het huisbezoek te doen, zoveel als dienstig
is voor de opbouw van de gemeente, tenminste één of twee keer per
jaar". Dan wordt duidelijk, dat het huisbezoek geen formaliteit
is, maar naar de omstandigheden van de gemeente gebracht moet
worden; en voorts, dat één maal per jaar wel het minimum is wat
een kerkeraad zich kan veroorloven. De comm. zal in deze zin een
voorstel doen.
Wat betreft de ouderlingen in vacante gemeenten, uw comm. meent
dat zij daar dezelfde taak hebben als hun ambtsbroeders in de
‘voorziene’ gemeente. Het zgn. preeklezen geschiedt in opdracht
van de kerkeraad en kan ook aan een gemeentelid worden
opgedragen.
Artikel 21.
De taak van de ouderlingen is, behalve hetgeen dat boven in
artikel 16 gezegd is hun met de dienaar des Woords en de diakenen
gemeen te zijn, opzicht te hebben, dat de dienaren, mitsgaders
hun andere medehelpers en diakenen hun ambt getrouwelijk
bedienen, en het huisbezoek te doen, zoveel als dienstig is voor
de opbouw van de gemeente, tenminste een of twee maal per jaar,
om bijzonder de lidmaten der gemeente te vertroosten en te
onderwijzen.
De Synode aanvaardt dit artikel in de door de commissie voorgedragen versie.
23. De taak van de ouderlingen is, behalve hetgeen dat boven in artikel 16 gezegd is hun met de dienaar des Woords gemeen te zijn, opzicht te hebben, dat de dienaren, mitsgaders hun andere medehelpers en diakenen, hun ambt getrouwelijk bedienen, en het huisbezoek te doen, zoveel als dienstig is voor de opbouw van de gemeente, tenminste een- of tweemaal per jaar, om bijzonder de lidmaten der gemeente te vertroosten en te onderwijzen.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
23. Artikel 23 (acta)
R. a. Voorstel om de bepaling ‘bijzonder’ weg te laten. Deze
stond in het oude artikel als tegenhanger van ‘ook anderen’, maar
heeft nu geen functie meer.
b. Suggestie om de band tussen het huisbezoek en de viering van
het Avondmaal weer tot uitdrukking te brengen door een
aanvulling: ‘zoveel als dienstig is voor de opbouw van de
gemeente en tot een rechte viering van het H.Avondmaal’.
M.a. Depp. kunnen instemmen met de voorgestelde weglating.
b. De geregelde huisbezoeken hebben uiteraard te maken met de
rechte avondmaalsviering, maar evenzeer met de trouwe kerkgang en
met alles, wat tot het leven naar Gods geboden behoort.
Huisbezoeken met een speciale gerichtheid op het avondmaal worden
tegenwoordig gebracht in het kader van de ambtelijke vermaning en
tucht. Depp. achten het daarom minder juist, voor de geregelde
huisbezoeken een speciale verbinding te leggen met het
avondmaal.
T. 1. Depp. hebben de omschrijving van wat er gebeurt bij het
huisbezoek, ‘vertroosten en onderwijzen’, weggelaten. Deze
omschrijving is nl. niet uitputtend en beperkend, maar kan wel zo
worden opgevat. Het huisbezoek dient echter evenzeer voor
terechtwijzen, waarschuwen en vermanen, vgl. het
bevestigingsformulier en art. 55 K.O.
2. De weergave van dit artikel in kortere zinnen vraagt om een
andere compositie van het geheel. Depp. hebben hier als voorbeeld
het straks volgende artikel over de taak van de diakenen. Daar
staat in de eerste zin de algemene aanduiding van hun taak, in
harmonie met het nieuwe bevestigingsformulier. Dan volgen de
afzonderlijke taakelementen.
Depp. stellen voor het artikel over de taak van de ouderlingen op
dezelfde wijze op de bouwen. De algemene aanduiding aan het begin
is eveneens ontleend aan het bevestigingsformulier.
Voorstel:
De taak van de ouderlingen is de herderlijke zorg over de
gemeente te behartigen, samen met de dienaren des Woords. Zij
zien erop toe, dat de predikanten, de mede-ouderlingen en de
diakenen hun ambt trouw vervullen. Zij leggen zo dikwijls
huisbezoek af als goed is voor de opbouw van de gemeente,
tenminste eenmaal per jaar. Ook moeten zij samen met de
predikanten de tucht bedienen en zorgen dat in de gemeente alles
op gepaste wijze en ordelijk gebeurt.
Art. 21.
Het oude art. 23 vindt terecht naar het oordeel van uw commissie
hier zijn plaats. In het door depp. voorgestelde concept worden
onderscheiden elementen van het ambt der ouderlingen niet meer
afzonderlijk genoemd. Kampen 1975 sprak nog van “te vertroosten
en te onderwijzen”; in de summiere en sobere omschrijving van de
nieuw ontworpen tekst wordt gesproken van “de herderlijke zorg”;
een schriftuurlijke uitdrukking, waarin alles onder woorden is
gebracht wat hier gezegd moet worden; een enkele concretisering
volgt nog: toezien op mede-ambtsdragers; huisbezoek doen; tucht
bedienen, en zorgen voor de goede orde, de ware vrede.
Zie verder art. 55 nieuw.
Uit de bijlage:
21. “de herdelijke zorg over”; een kerkeraad vraagt hiervan te maken: “zorg voor”; Uw commissie meent dat aan dit verzoek niet moet worden voldaan. Iemand heeft de zorg OVER een wagenpark. Hij is er verantwoordelijk voor; zo zullen we de hier gehanteerde uitdrukking verstaan.
De art. 21 en 22 worden, nadat enkele taalkundige wijzigingen zijn aangebracht, aanvaard conform het concept van deputaten.
Artikel 21
Taak van de ouderlingen
De taak van de ouderlingen is in herderlijke zorg de gemeente te
regeren, samen met de dienaren des Woords. Zij zien erop toe, dat
de predikanten, de mede-ouderlingen en de diakenen hun ambt trouw
vervullen. Zij leggen zo dikwijls huisbezoek af als goed is voor
de opbouw van de gemeente, ten minste eenmaal per jaar. Ook
moeten zij samen met de predikanten de tucht bedienen en zorgen
dat in de gemeente alles op gepaste wijze en ordelijk gebeurt.