Artikel LXXV.
Van al zulke zonden, die van haar nature wege openbaar, of door verachting der kerkelijke vermaningen in het openbaar gekomen zijn, zal de verzoening (wanneer men genoegzame teekenen van boetvaardigheid ziet) in zulken vorm en manier geschieden als tot stichting van iedere kerk door de kerkeraad bekwaam zal geoordeeld worden. Of zij in bepaalde gevallen openbaarlijk geschieden zal, wordt, wanneer daarover in de kerkeraad verschil is, in kerken, waar maar één dienaar is, met advies van twee genabuurde kerken beoordeeld.
Artikel 74. Regeling van de verzoening
Van al zulke zonden, die van haar natuur wege openbaar, of door
verachting der kerkelijke vermaningen in het openbaar gekomen
zijn, zal de verzoening - wanneer men genoegzame tekenen van
boetvaardigheid ziet - in zulken vorm en manier geschieden als
tot stichting van iedere kerk door de kerkeraad bekwaam zal
geoordeeld worden.
Toelichting
Dit is art. 75 (oud).
Het slot is weggelaten als verouderd.
FH vragen zich af, of het slot van art. 75 (oud) inderdaad
verouderd is. Zij wijzen op CGKO, ZAK en HKO (de laatste bindt
openbare schuldbelijdenis in elk geval aan het ‘goedvinden van de
classis’), en pleiten voor handhaving, mede in het licht van
Gal.2:11 vv, waar de publieke vermaning van Paulus aan het adres
van Petrus wordt vermeld, “zodat hij openlijk ‘bakzeil’ moest
halen”.
KRA meent, dat het raadplegen van twee genabuurde kerken, bij
verschil binnen de kerkeraad, werd voorgeschreven omdat een
beslissing dikwijls niet kon wachten tot een classisvergadering.
Deze kerkeraad vraagt, wat er bij een verschil van mening in de
kerkeraad nu wèl moet gebeuren, als de oude bepaling wordt
losgelaten. Moet er dan gewacht worden tot de volgende classis,
of moet men ook in een kleine kerkeraad dan maar met meerderheid
van stemmen beslissen?
Naar de mening van uw comm. is de zin van de slotbepaling gelegen
in de bescherming van de berouwvolle zondaar, en van de gemeente
tegen zichzelf. Men zie de overwegingen, die Jansen laat gelden
t.a.v. de wijze van “verzoening” (p. 326 v.). In de oude
kerkorden was bepaald, dat de verzoening van openbare zonden
openbaar zou geschieden. Emden 1571 bepaalde reeds (art. 29):
“Die sonden welcke van haer naetuere openbaer zijn, ofte die der
Ghemeente (om der verwerpinghe der vermaninghen wille)
gheopenbaert werden, die salmen opentlijck versoenen, niet nae
het oordeel van een ofte twee persoonen, maar nae het ghevoelen
der gantscher Consistorie, en dat op sulcker wijze ende forme,
welcke men achten sal tot opbouwinghe eener yegelijcker Ghemeente
die alderbequaemste te wesen”.
Inzake de geëiste eenstemmigheid van de kerkeraad oordelen
deskundigen (Jansen p. 325; F.L. Rutgers, Kerkelijke adviezen II
275), dat deze er moet zijn over het al dan niet openbaar
geschieden van de “verzoening”. Rutgers: “de verzoening geschiedt
in het openbaar “door het oordeel des kerkeraads” (in het
oorspronkelijke staat “ex iudicio”) d.i. wanneer en ingeval de
kerkeraad het noodig of nuttig oordeelt ……. Anders , en dus in de
regel, geschiedt de ‘verzoening’ ……. niet in het openbaar”.
Zo gezien handelt het artikel dus over de wijze van “ verzoening”
als er sprake is geweest van openbare zonde.”Openlijke
verzoening” betekent dan, dat de zondaar ten overstaan van de
gemeente zijn schuld belijdt, hetzij in een verklaring, hetzij
door op vragen te antwoorden of hoe de kerkeraad het meer
stichtelijk acht. Deze “ openlijke verzoening” hebben de kerken
met steeds meer waarborgen omgeven (1571: eenstemmigheid van de
kerkeraad vereist; 1581: ook met advies der classis; 1586: ten
platten lande of in kleinere kerken, waar slechts één dienaar is,
met advies van twee genabuurde kerken).
Thans stellen depp. voor, de openbare verzoeningsmogelijkheid
niet meer te noemen (verouderd), waarmee ook waarborgen komen te
vervallen. In feite komt er zo echter een volle vrijheid voor de
kerkeraden, om te bepalen of een “ verzoening” al dan niet
openbaar, en op welke wijze precies, zal plaats hebben.
Uw comm. heeft zich de vraag gesteld, wat eigenlijk deze “
verzoening” inhoudt. Waarschijnlijk toch de in art. 71 bedoelde.
Maar daarvan is gezegd, dat ze in feite niet door het kerkelijk
handelen tot stand komt, nu er in art. 71 niet meer staat: “ met
de kerk en zijn naaste”, maar: met God en zijn naaste”. Het komt
uw comm. voor, dat de kerkelijke handeling in dezen niets anders
kan zijn, dan het aanhoren en aanvaarden van de oprechte
schuldbelijdenis, waardoor de openbare zondaar weer mag worden
toegelaten tot het avondmaal (waarvan hij volgens art. 75 (nieuw)
moest zijn afgehouden; de volgorde van de artikelen is hier niet
helemaal (chrono)logisch.
Deze schuldbelijdenis zal in 99 van de 100 gevallen geschieden
ten overstaan van de kerkeraad, en niet in het openbaar
(Rutgers). De comm. is van mening, dat een gegroeide praktijk in
dezen toch geen zekerheid biedt, dat een kerkeraad niet, zonder
enig advies in te winnen, tot een openbare schuldbelijdenis zal
besluiten.
Uw comm. meent ook, dat het in geval van openbare zonde, waardoor
aan de gemeente ergernis is gegeven en de naam van de zondaar in
opspraak is, zeer gewenst kan zijn dat de gemeente ook kennis
krijgt van de bekering. Zij acht het daarom juist, in dit artikel
te spreken over eventuele bekendmaking aan de gemeente, door de
kerkeraad, van schuldnelijdenis en gebleken boetvaardigheid van
de zondaar. Haar voorstel is:
Artikel 74.
Indien iemand zich bekeert van zonde, die krachtens haar aard
openbaar is, of die door verachting van de kerkelijke vermaningen
openbaar geworden is, zal de kerkeraad van de zondaar
schuldbelijdenis (vorderen en) aanvaarden, waarbij voldoende
bewijzen van boetvaardigheid gezien moeten worden. Of van deze
schuldbelijdenis aan de gemeente kennis zal worden gegeven, staat
aan het oordeel van de kerkeraad.
Na een brede discussie en een kleine wijziging wordt dit artikel
door de Synode aanvaard in de tekst van de commissie.
74. Indien iemand zich bekeert van zonde, die krachtens
haar aard openbaar is, of die door verachting van de kerkelijke
vermaningen openbaar geworden is, zal de kerkeraad van de zondaar
schuldbelijdenis aanvaarden, waarbij voldoende bewijzen van
boetvaardigheid gezien moeten worden. Of van deze
schuldbelijdenis aan de gemeente kennis zal worden gegeven, staat
aan het oordeel van de kerkeraad.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
74. Artikel 74 (acta)
R. Een kerkeraad meent dat iets uit het oude slot van art
75 (vigerend) bewaard moet blijven. De kerkeraad kan beslissen of
van een schuldbelijdenis mededeling moet worden gedaan aan de
gemeente. Maar het is een zeer gevoelige zaak. Als maar iets
openbaar wordt wat bedekt moest blijven kunnen allerlei
partijschappen oplaaien. Daarom is voor vacante kerken te
bepalen, dat de kerkeraad in zo’n geval het advies van de
consulent moet inwinnen.
M. Depp. zijn van oordeel dat de kerkeraad als rechtsprekend
college hier ten volle bevoegd is. Als er binnen de kerkeraad
verschil van mening rijst (oud art. 75), dan ligt de gang naar de
consulent geheel voor de hand gezien het artikel over de
consulent, dat wordt opgenomen.
TM. Depp. zelf stuitten bij de taalkundige behandeling op een
oneffenheid. Dit betreft het stadium van openbaarheid, waarin een
geheime zonde gekomen is en waarvan schuldbelijdenis wordt
gedaan.
In het artikel staat: zonde, die door verachting van de
kerkelijke vermaning openbaar geworden is.
Dit houdt in dat de zonde niet alleen in die zin openbaar is, dat
hij aan de kerkeraad is bekend gemaakt, maar ook dat de kerkeraad
zelf vermaand heeft en nu, na gebleken hardnekkigheid, de zonde
aan de geméénte bekend gemaakt heeft via de later in de K.O.
genoemde afkondigingen. Nu kan het geval zo zijn, dat na de
eerste afkondiging het berouw volgt. De naam van de zondaar is
dan nog niet genoemd. Maar het kan ook zijn, dat de tweede of
derde afkondiging reeds heeft plaatsgehad. De zondaar is dan aan
de gemeente bekend.
Ook op deze situatie van volle openbaarheid ziet de bepaling in
dit artikel. Maar wanneer de zaak alzover is, past het niet meer
om de kerkeraad te laten beoordelen, óf er mededeling gedaan moet
worden van de schuldbelijdenis. Dit is dan noodzakelijk
geworden.
Depp. menen daarom dat een andere formulering moet worden
gegeven: “ een geheime zonde die aan de kerkeraad moest worden
meegedeeld”. Dit houdt in dat de kerkeraad zich met de zondaar
bezighoudt en dat bij bekering schuldbelijdenis ten overstaan van
de kerkeraad wordt gedaan. Maar het laat open, in welk stadium
van de kerkelijke vermaning menzich bevindt: vóór elke
afkondiging aan de gemeente, of na de eerste, tweede of
derde.
Daarbij past dan de bepaling, dat de kerkeraad beoordeelt of
mededeling aan de gemeente alof niet op zijn plaats is.
Voorstel:
Wanneer iemand zich bekeert van een openbare zonde of van een
geheime zonde die moest worden meegedeeld aan de kerkeraad, zal
deze zijn schuldbelijdenis aanvaarden als daarbij voldoende
tekenen van berouw gezien worden.
De kerkeraad zal beoordelen of van deze schuldbelijdenis
mededeling aan de gemeente gedaan moet worden.
Art. 75. De uitdrukking in de door Kampen voorlopig vastgestelde
tekst “…, of die door verachting van de kerkelijke vermaningen
openbaar geworden is” is door depp. vervangen door de volgende
woorden: “ een geheime zonde die moest worden meegedeeld aan de
kerkeraad”.
Uw cie. acht het betoog van depp. in “bruin”, pag 77-78
overtuigend. De slotzin over kerke met één dienaar des Woords, in
het oude art. 75 werd reeds door Kampen 1975 weggelaten; depp.
hielden dit spoor. Naar het oordeel van uw cie. terecht. Blijkens
de oude tekst werd te zeer neergezien op “plattelandskerken” waar
men slechts één dienaar des Woords had.
De nieuw voorgestelde formulering neemt dit stukje
“discriminatie” uit de K.O. weg.
Dit artikel wordt conform het concept van deputaten aanvaard.
Artikel 75
Schuldbelijdenis bij bekering
Wanneer iemand zich bekeert
van een openbare zonde of van een geheime zonde die moest worden
meegedeeld aan de kerkeraad, zal deze zijn schuldbelijdenis
aanvaarden als daarbij voldoende tekenen van berouw gezien
worden. De kerkeraad zal beoordelen of van deze schuldbelijdenis
mededeling aan de gemeente gedaan moet worden.