Artikel XXV.
Der diakenen eigen ambt is, de aalmoezen en andere armengoederen
naarstiglijk te verzamelen, en die getrouwelijk en vlijtiglijk,
naar den eisch der behoeftigen, beide der ingezetenen en
vreemden, met gemeen advies uit te deelen, de benauwden te
bezoeken en te vertroosten, en wel toe te zien, dat de aalmoezen
niet misbruikt worden; waarvan zij rekening zullen doen in den
kerkeraad, en ook (zoo iemand daar bij wil zijn) voor de
gemeente, op zulken tijd als de kerkeraad het goedvinden zal.
Artikel 22.
Taak van de diakenen
De taak van de diakenen is de gaven en andere goederen voor de
behoeftigen ijverig te verzamelen, en die getrouw en vlijtig,
naar de eis der behoeftigen, beide der ingezetenen en vreemden,
met gemeenschappelijk advies uit te delen, de benauwden te
bezoeken en te vertroosten, en wel toe te zien, dat de gaven niet
misbruikt worden.
Toelichting:
1. Dit is art. 25 (oud), enigszins gewijzigd. Het slot is
weggelaten in verband met art. 42 (nieuw).
2. Wanneer de synode het ontwerp van een nieuw formulier voor de
bevestiging van ouderlingen en diakenen aanvaardt, kan de
taakomschrijving in dit artikel daaraan worden aangepast.
Art. 22. Depp. laten het slot van art. 25 (oud) weg, omdat zij
het overbrengen naar art. 42.
De uitdrukking “met gemeenschappelijk advies” kan volgens diverse
inzenders niet blijven staan. PSGr wil: “na behoorlijke
besluitvorming”. FH: “in gemeenschappelijk overleg”. Nog een
formuleringskwestie: t.a.v. de gaven stellen FH voor: “de gaven
in geld en goederen”.
CIM acht het onderscheid ingezetenen-vreemden verouderd, in het
licht van de historische toelichting bij Jansen (p.116).
CI Kampen stelt voor, ook te noemen: de immateriële hulp aan
behoeftigen, gezinszorg voor de bejaarden, zorg voor geestelijk
en lichamelijk gehandicapten. Uw comm. is niet voor een
dergelijke rubricering. Volledigheid wordt niet bereikt en moet
ook niet nagestreefd worden.
KRA stelt een zaak aan de orde met een algemeen nevenaspect.
“Gedurende nu bijna driekwart eeuw is van tijd tot tijd in onze
generale synoden ter sprake gebracht een incidentele wijziging
van bepaalde artikelen van de kerkenordening. Zo werd b.v. in
1911 (Acta art.32) voorgesteld, het onderhavige artikel 25 (oud)
te wijzigen door toevoeging van de bepaling, dat ook de duurzame
verzorging van minderjarigen tot de diakonale taak zou behoren.
De juistheid van de opmerking … werd wel erkend; maar men voelde
er niet voor, om déze reden de kerkenordening incidenteel te
wijzigen. Men meende dat de noodzaak van dergelijke kerordelijke
wijziging zou kunnen worden ondervangen door in de notulen van de
kerk vast te leggen, dat de diakenen ook tot taak hebben de
duurzame verzorging van minderjarigen. Nu thans evenwel geen
sprake meer is van incidentele, maar wel van generale herziening
van de kerenordening, behoort derhalve wel de vraag onder het oog
te worden gezien, of, althans voor wat betreft het onderhavige
artikel, óók de in 1911 beoogde aanvulling moet worden
aangebracht. Deputaten hebben evenwel dit punt niet onder de
aandacht van de kerken gebracht in hun rapport. Trouwens, ook in
andere gevallen gingen generale synoden niet tot incidentele
wijziging over. Waarom hebben deputaten niet op ál dergelijke
gevallen geattendeerd, om dan al de betreffende punten in hun
overwegingen te betrekken en dienaangaande, gemotiveerd, hun
oordeel te geven? ‘
De opdracht van depp. was, van advies te dienen inzake de vraag
in welke opzichten en in welke zin de huidige kerkorde materiëel
veranderd, vermeerderd of verminderd behoort te worden. Uiteraard
naar hun oordeel. In het kader van deze arbeid kan depp. niet
kwalijk genomen worden, dat zij ook alle door hen niet relevant
geachte wijzigingsvoorstellen uit het verleden niet de revue
hebben laten passeren. Informatie bij depp. bracht aan het licht,
dat zij zich wel rekenschap hebben gegeven van de historie bij de
diverse artikelen, gelijk ook hier en daar blijkt in hun rapport,
maar dat zij alleen het in hun ogen relevante hebben opgevoerd,
waarbij zij niet pretenderen dat geen enkel geval aan hun
aandacht kan zijn ontsnapt.
In het door KRA aan de orde gestelde geval acht uw comm. een
invoeging, als voorgesteld in 1911, niet relevant. Volgens het
Burgerlijk Wetboed, art. 302 lid 1 kan de rechter voogdij
opdragen aan een rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging,
stichting of instelling van weldadigheid, die aan daartoe bij de
Beginselenwet voor de kinderbescherming gestelde eisen voldoet.
Hierom ging het in 1911; men wilde het mogelijk maken, dat de
diakonieën konden optreden als instelling van weldadigheid,die
ook in aanmerking kon komen om de voogdij over bepaalde kinderen
te ontvangen. Een van de voorwaarden was destijds, dat haar
reglementen duurzame verzorging van minderjarigen voorschreven.
De Beginselenwet voor de kinderbescherming van 9 nov. 1961
(art.3) bevat nog steeds deze eis. Maar ze bevat voorts een
aantal verdere eisen, o.a. deze: de instelling moet “blijkens
schriftelijke, door Onze Minister aanvaarde, verklaring van haar
bestuur zich onderwerpen aan bij algemene maatregel van bestuur
te stellen voorwaarden betreffende het aan de instelling
verbonden personeel, de inrichting van de administratie, het
toezicht op de minderjarigen, hun geestelijke en lichamelijke
gezondheid, hun opleiding en hun plaatsing in pleeggezinnen,
inrichtingen en tehuizen.”
De nadere regelingen zijn dan te vinden in art.13-42 van het
Uitvoeringsbesluit Kinderbescherming van 25 juli 1964.
Enkele sprekende bepalingen zijn:
“Art.16.1.De instelling behoort zodanig te zijn toegerust, dat
een doeltreffende uitoefening van haar taak is verzekerd.
2.Zij dient in voldoende mate de beschikking te hebben over
personeel”.
“Art.19. 1.Het personeel moet door opleiding, deskundigheid en
persoonlijke geschiktheid voldoende bekwaam zijn voor de hem
opgedragen taken.
2.Aan de verdere opleiding en bijscholing van het personeel, in
het bijzonder aan de paedagogische vorming, dient voortdurend
aandacht te worden geschonken”.
“Art.30.3.Zij houdt een behoorlijk en geregeld toezicht op de
pupillen en op de aan hen bestede zorg”.
Er zou nog veel meer te citeren zijn, maar uw comm. meent, dat
hier materiaal genoeg is om te zien, dat een plaatselijke
‘diakonie’ niet in staat is, om aan déze voorwaarden te voldoen.
Zouden verschillende ‘diakonieën’ zich verbinden tot een
stichting, dan zou in háár staturen de bepaling inzake de
duurzame verzorging van minderjarigen moeten staan. Overigens is
het uw vergadering allicht reeds duidelijk geworden, op welke
wijze in onze tijd binnen de kerken aan deze zaak aandacht
gegeven is.
De stichting Gereformeerde Kinderbescherming is niet voor niets
in het leven geroepen.
De formuleringskwesties wil uw comm. overlaten aan een
deputaatschap voor taalkundige herziening, hoewel hier ook enige
materiële waarde aan moet worden toegekend.
Het noemen van de ingezetenen en vreemden, door CIM terecht
gekriticeerd, kan achterwege blijven mede gezien de in art.83
(nieuw) toegepaste wijziging.
Artikel 23.
De taak van de diakenen is, behalve hetgeen dat boven in artikel
16 gezegd is hun met de dienaren des Woords en de ouderlingen
gemeen te zijn, de gaven en andere goederen voor de behoeftigen
ijverig te verzamelen, en die getrouw en vlijtig, naar de eis der
behoeftigen met gemeenschappelijk advies uit te delen, de
benauwden te bezoeken en te vertroosten en wel toe te zien, dat
de gaven niet misbruikt worden.
De synode stelt dit artikel direct na eerste lezing vast. Zij gaat uit van de tekst van de commissie.
De taak van de diakenen is de gaven en andere goederen voor de behoeftigen ijverig te verzamelen, en die getrouw en vlijtig, naar de eis der behoeftigen, beide der ingezetenen en vreemden, met gemeenschappelijk advies uit te delen, de benauwden te bezoeken en te vertroosten, en wel toe te zien, dat de gaven niet misbruikt worden.
3. Artikel 23 (oud 26) annex Artikel 22 (oud 25).
Depp. zijn genoodzaakt van art. 23 (contact der diakenen) terug te grijpen op art.22 (taak der diakenen). Depp. g.s. Hattem hadden ter vervanging van het oude art. 26 een art. 23 voorgesteld dat aldus luidde:
De diakenen zullen, indien nodig en mogelijk, ter wille van de
goede voortgang van hun werk contact oefenen met instellingen
voor maatschappelijk werk.
Ter g.s. Kampen bleek de bedoeling van dit voorgestelde artikel
niet doorzichtig. Uit de kerken waren vragen gekomen over het
concrete doel van de voorgestelde contactoefening. Het oude
art.26 wilde vooral een “dubbele bedeling” voorkomen en de vraag
werd gesteld of dit ook het doel van het nieuwe artikel was. Zo
niet, dan wilden enkele kerkeraden liever het oude artikel
handhaven, of, als dat geen zin zou hebben, het geheel laten
vervallen.
Deputaten zijn van mening, dat met “voorkomen van dubbele bedeling” het doel van art.26 (oud) al te negatief is weergegeven. Het was wel een duidelijk aspect van de zaak, maar art.26 was toch positief geformuleerd: “teneinde de aalmoezen te beter uitgedeeld mogen worden onder degenen die meest gebrek hebben”.
Contact met overheidslichamen, die sociale uitkeringen verzorgen, is in onze dagen bijzonder moeilijk, althans als het gaat over de vraag aan wie en hoeveel zij dan uitkeren. In een enkel geval zou dit misschien nog mogelijk zijn. De straks volgende formulering van een nieuw artikel omvat in zijn algemeenheid van uitdrukking ook deze mogelijkheid.
Van meer betekenis achten depp. het echter, dat het contact van de diakenen zoals dat pas bij de nieuwere inzichten omtrent hun taak, een plaats krijgt in de kerkorde. Depp. doelen hier op hetgeen ook in het vernieuwde formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen aan de orde komt, namelijk dat de diakenen meer dan voorheen t.a.v. de niet-materiële noden aandacht en zo mogelijk hulp moeten geven. Vooral ten dienste van dit element wil een nieuw art.23 voorzien in contact van de diakenen, althans de mogelijkheid daartoe, met instellingen voor hulpverlening, waarbij allereerst te denken is aan de stichting De Driehoek (v/h Geref. Kinderbescherming).
Depp. stellen een formulering voor, die nadrukkelijk ook beperking inhoudt. Beperkend is het vooropstellen van de bijzin: indien dit nodig is voor de goede voortgang van hun werk. Beperkend is ook het volgende “zo mogelijk”. Daarbij dient uiteraard niet alleen aan de praktische maar ook aan de principiële mogelijkheid gedacht te worden. De term “instellingen voor hulpverleningen” tenslotte is met opzet ruim gehouden. Blijkens de voorafgaande beperkingen niet om de diakenen naar een ongebreidelde inschakeling van allerlei instanties te leiden, maar wel om het werkelijk nodige niet door een gedetailleerde formulering de pas af te snijden.
Intussen bleek het depp. dat dit nieuwe art.23 een bepaalde aansluiting aan het voorafgaande mist, hetgeen de duidelijkheid niet ten goede komt. Art.22 (oud 25) noemt als taak van de diakenen het verzamelen, beheren en uitdelen van de gaven, en het bezoeken en vertroosten van de benauwden. In de laatste zinsnede kan men het diakonaal huisbezoek en de niet-materiële hulpverlening opgesloten zien, maar toch niet met die duidelijkheid en nadruk, welke deze zaken gekregen hebben. Depp. achten voor een duidelijke aansluiting bij het nieuwe bevestigingsformulier en voor het verstaan van het voorgestelde art.23 nuttig, deze zaak in art.22 een andere plaats en formulering te geven. De beide artikelen kunnen, als de nummering dat vereist, ook tot één artikel verbonden worden.
Voorstel:
21. De taak van de diakenen is de dienst der barmhartigheid te
vervullen. Zij zullen zich door huisbezoek van de moeiten op de
hoogte stellen en de leden van de gemeente tot hulpbetoon
opwekken. Zij zullen de gaven voor de behoeftigen ijverig
verzamelen, trouw beheren en in gemeenschappelijk overleg naar
behoefte uitdelen.
22. Indien dit nodig is voor de goede voortgang van hun werk
zullen de diakenen, zo mogelijk, contact oefenen met instellingen
voor hulpverlening.
24.Artikel 25 (acta, vgl.rapport-1976 p.6-6)
R.a. Verschillende inzenders wijzen erop dat in de
taakomschrijving van de diakenen het element ‘vertroosten’ niet
meer zichtbaar is. Diverse formuleringen worden aangedragen om
dit element opnieuw tot uitdrukking te brengen.
b. Suggestie om toe te voegen: ‘Zij zullen toezien dat de gaven
aan de behoeftigen niet misbruikt worden”.
c. Suggestie tot aanvulling in de geest van het oude artikel, als
daar gesteld wordt ‘dat de diakenen de aalmoezen en andere
armengoederen moeten uitdelen, zowel aan de ingezetenen
(kerkleden) als aan de vreemden (buitenkerkelijken), konform
Gal.6:10’.
d. Voorstel om het woord ‘vervullen’ te vervangen door ‘leiding
geven aan’. Als motief wordt opgegeven dat de dienst der
barmhartigheid door de gemeente vervuld moet worden en dat het de
taak van de diakenen is, hieraan leiding te geven.
e. Het voorschrift dat de diakenen zich door huisbezoek van de
moeiten op de hoogte zullen stellen, wordt te bindend geacht. Dit
met het oog op kleine gemeenten, waar ‘iedereen iedereen kent’.
Als diakenen daar niet via huisbezoek op de hoogte komen van de
noden, kunnen ze formeel in gebreke worden gesteld, terwijl het
in werkelijkheid een beschamend gebrek in het beoefenen van de
gemeenschap der heiligen zou zijn, als diakonaal huisbezoek nodig
bleek om de moeiten te leren kennen.
f. Bezwaar tegen het feit, dat de opwekking tot hulpbetoon is
ondergebracht in de opdracht tot huisbezoek. Deze opwekking moet
immers ook langs andere wegen kunnen geschieden. In een concreet
geval kan het gebeuren dat men bij enkele gemeenteleden tot
hulpbetoon aanspoort (bijv. bij familie). Voorgesteld wordt: ‘De
taak van de diakenen is de dienst van de barmhartigheid te
vervullen met alle goede middelen. Hiertoe zal het ook zeer
dienstig zijn, althans in de grotere gemeenten, dat zij al de
leden van de gemeente bezoeken, om zich aldus op de hoogte te
stellen van de bestaande moeiten. Voorts behoort het tot hun taak
de leden van de gemeente tot hulpbetoon op te wekken. Zij zullen
de gaven voor de behoeftigen ijverig inzamelen, trouw beheren en
in gemeenschappelijk overleg naar behoefte uitdelen.
Ook zullen zij hulp kunnen bieden in andere dan materiële
noden.’
g. Suggestie om de artikelen over de diakenen, die nu ‘verspreid’
in de K.O. staan, hier te verzamelen. In twee artikelen zou dan
te handelen zijn over de taak, het contact, de vergadering en de
verantwoording aan de kerkeraad van de diakenen.
Een nevensuggestie is hier, de verantwoordingsplicht van de
diakenen in de taakomschrijving op te nemen, opdat het geheel van
hun taak hier gevonden zal worden.
M. a. Aan de wens, vervat in R.a. kan geredelijk voldaan
worden.
b. De toevoeging, gewenst in R.b., achten depp. niet juist.
Misbruik van de gaven kan betekenen: 1. de diakenen gaan verkeerd
om met de gaven, die zij inzamelen; 2. de gemeenteleden, die
geholpen worden, maken misbruik van de ondersteuning. Tegen het
eerste waakt de K.O. door de bepaling, dat de diakenen
verantwoording doen van hun beheer en beleid aan de kerkeraad.
Tegen het tweede ligt de de bescherming reeds opgesloten in de
bepaling, dat de diakenen zullen helpen waar nood is.
c. Gal.6:10 bevat de opwekking, te doen wat goed is voor allen,
maar inzonderheid voor onze geloofsgenoten. Deze tekst geldt voor
elk lid van de gemeente. Hij kan bij gelegenheid een plaats
hebben bij het opwekken tot hulpbetoon door de diakenen, vgl. het
gebruik van 2 Petr.1:7 aan het slot van het nieuwe
bevestigingsformulier betreffende de diakenen. Het is volgens
depp. echter geen goed onderscheidend Schriftgebruik, een woord
als dit rechtstreeks ten grondslag te leggen aan de specifieke
taakomschrijving van het diakenambt. Bovendien is het historisch
onjuist, de uitdrukking ‘ingezetenen en vreemden’ eenvoudig te
parafraseren als ‘kerkleden en buitenkerkelijken’.
Met ‘ingezetenen’ werd niet het kerklidmaatschap als zodanig
aangeduid, maar het feit dat de betrokken kerkleden tot de
inwoners van de plaats behoorden.
Jansen (p.116) verklaart: ‘de behoeftigen d.i. de behoeftige
leden der gemeente, “beide der ingezetenen”, d.i. de eigen
gemeenteleden,”en der vreemden”d.i. der vreemde gemeenteleden,
die uit hun woonplaats vluchten moesten, en bij hun doortocht
naar elders, onderweg tijdelijk enkele dagen, soms twee á drie
weken, op een plaats vertoefden en dan weer verder gingen’.
Weer opnemen van dit onderscheid in art. 25 zou een streep halen
door wat in art. 83 (acta) bepaald is.
d. De betoogtrant in het nieuwe bevestigingsformulier kan enige
aanleiding geven tot een reactie als R.d. Depp. menen echter dat
de gedachtengang van het formulier in deze reactie op onjuiste
wijze wordt doorgetrokken. Déze nadruk op de roeping van de
gemeente maakt, dat er voor de diakenen geen specifieke ambtstaak
overblijft. Consequentie zou zijn dat in het
bevestigingsformulier kwam te staan: ‘Het is daarom de taak van
de diakenen te zorgen voor de goede voortgang van dit
dienstbetoon door (i.p.v. in) de gemeente’. Op overeenkomstige
wijze zou men kunnen betogen, dat de taak van de ouderlingen is:
leiding te geven aan het onderling opzicht en tucht oefenen van
de gemeente; dit met behulp van teksten als Hebr.10:24, 12:15
e.dgl.
De roeping van de gemeente tot onderling hulpbetoon, acht geven,
toezien, aansporen en vermanen neemt echter niet weg, dat zowel
diakenen als ouderlingen een eigen onderscheiden bediening
hebben.
e. Het bezwaar van R.e., evenals trouwens dat van R.f., richt
zich mede tegen de tekst van het nieuwe bevestigingsformulier,
dat bij depp.(als reeds door de g.s. vastgesteld) op de
achtergrond van hun voorstel staat. Het formulier zegt immers:
‘Zij zullen zich door huisbezoek van de moeiten op de hoogte
stellen en de leden van de gemeente tot hulpbetoon opwekken,
…’
Depp. menen dat deze zin niet zo geïnterpreteerd mag worden, dat
er geen andere wettige weg voor een gemeentelid zou zijn om noden
aan de diakenen voor te leggen, dan een huisbezoek van de
diakenen zelf.
Moeiten komen vaak plotseling op, terwijl het huisbezoek van de
diakenen, zeker in een grote gemeente, niet zal beteken dat zij
elk jaar, laat staan elke maand, in de gezinnen komen. Kerkleden
die in concrete moeite komen, zullen zich dan toch zelf tot de
diakenen moeten wenden (tenzij er een duidelijke reden voor de
diakenen is om te informeren, bijv. In geval van intredend
weduwschap). Dit wordt door de voorgestelde formulering
allerminst uitgesloten of overbodig gemaakt.
Bovendien gaat het in de opdracht tot huisbezoek niet alleen om
het opsporen van moeiten. ‘Zich op de hoogte stellen van de
moeiten’ houdt tevens in, dat inzicht wordt gezocht in de aard en
de omvang van de moeiten. Hiervoor zal huisbezoek ook in kleine
gemeenten nodig zijn
f. Ook hier geldt (R.f.) dat het ene het andere niet uitsluit.
Het diakonaal huisbezoek bij leden die zelf geen bijzondere
moeiten hebben, zal allicht gebruikt worden voor het opwekken tot
hulpbetoon, resp. de bereidheid daartoe. De bepaling sluit echter
niet uit dat de diakenen in een concreet geval bepaalde leden
uitkiezen, om hen tot hulpverlening aan te sporen.
g. De artikelen over de diakenen (R.g.) staan niet ‘verspreid’ in
de K.O. in de zin van niet goed geordend. De ambtstaak (waartoe
als zodanig het verantwoording afleggen tegenover de kerkeraad
niet behoort) staat in het hoofdstuk over de ambten. De diakonale
bijeenkomst en de relatie tot de vergadering van de kerkeraad
horen in het hoofdstuk over de vergaderingen.
T. De ‘gaven voor de behoeftigen’ worden in het
bevestigingsformulier fraai aangeduid als de liefdegaven’.
Voorstel:
De taak van de diakenen is de dienst van de barmhartigheid te
vervullen. Zij zullen zich door het afleggen van huisbezoeken op
de hoogte stellen van de moeiten, waar nood is helpen en
bemoedigen, en ook de gemeenteleden aansporen tot het verlenen
van hulp. Verder zullen ze de liefdegaven inzamelen, goed beheren
en in gemeenschappelijk overleg naar behoeft uitdelen.
Art. 22.
Logisch volgt hier het oude artikel 25.
Depp. verklaren in hun toelichting (“bruin”, pag.33, M.e.) dat
het nieuwe reeds vastgestelde bevestigingsformulier op de
achtergrond van hun voorstel staat.
Dit lezend, denkt uw commissie aan het in art. 22 genoemde
“huisbezoek”; een ambtelijke activiteit, waarin de diakenen de
stand van zaken in de gezinnen opnemen. Zo werken zij aan de
verzorging van de gemeente.
Een kerkeraad merkt in dit verband op dat dit huisbezoek alleen
nodig is in grote en in stadsgemeenten. Uw commissie meent hierop
te moeten zeggen dat het niet aangaat de diakenen zich te laten
oriënteren in hun dienst op wat zij ‘langs de straat’ horen. Als
door een kerkeraad de suggestie wordt gedaan toe te voegen:
“Contactoefening met instellingen van hulpverlening dient niet
zonder meer uitgesloten te worden”, dan wijst uw commissie op
hetgeen door depp. werd geschreven in “rood”, paf. 6-7; later in
‘bruin’, pag.34, R.c. en 35, M.
De vraag is te stellen: wist de aan de generale synode van
Groningen-Zuid schrijvende kerkeraad deze dingen niet?
Wat het geheel van de door depp. geconcipiëerde tekst betreft,
meent uw commissie dat op verantwoorde wijze archaïsmen zijn
verwijderd uit het door Kampen 1975 voorlopig vastgestelde
artikel.
Zie artikel 21.
Artikel 22
Taak van de diakenen
De taak van de diakenen is de dienst van de barmhartigheid te
vervullen. Zij zullen door het afleggen van huisbezoeken zich op
de hoogte stellen van de moeiten, waar nood is helpen en
bemoedigen, en ook de gemeenteleden aansporen tot het verlenen
van hulp. Verder zullen ze de liefdegaven inzamelen, goed beheren
en in gemeenschappelijk overleg naar behoefte uitdelen.