Artikel XLII.
Waar in eene kerk meer predikanten zijn dan één, zullen ook zij, die niet volgens het voorgaande artikel afgevaardigd zijn, in de classis mogen verschijnen en adviseerende stem hebben.
Zie artikel 43.
Zie voor de toelichting artikel 43.
Artikel 47.
Waar in een kerk meer predikanten zijn dan één, zullen ook zij
die niet volgens het voorgaande artikel afgevaardigd zullen zijn,
in de classis mogen verschijnen en adviserende stem hebben.
De commissie stelt in haar artikel 47, in overeenstemming met artikel 42 van de vigerende kerkorde, voor om de predikanten van een gemeente, die meer dan één predikant hebben, die niet ter classis afgevaardigd zijn, adviserende stem ter classis te verlenen. Deputaten stellen voor dit artikel te laten vervallen in de vigerende kerkorde. Bij een proefstemming blijkt ter synode zulk een gebrek aan eenparigheid, dat besloten wordt deze zaak ook ter nader advies aan het nieuwe deputaatschap over te geven.
9. ARTIKEL 42 Vigerende Kerkorde.
Depp. g.s. Hattem stelden voor, dit artikel te doen vervallen.
Aangezien heel wat stemmen opgingen om het te handhaven kregen
depp. deze zaak opnieuw te bezien.
De zaak in geding is de aanwezigheid van niet afgevaardigde
predikanten ter classis en hun bevoegdheid aldaar.
In de historie is de classisvergadering aanvankelijk een
aangelegenheid geweest van voornamelijk predikanten. De franse
kerkorde van 1559 bepaalde, dat de dienaren een of meer
ouderlingen of diakenen van hun kerken mee moesten brengen.
Blijkbaar gingen de gedachten zich meer bewegen in de richting
van afvaardiging en vertegenwoordiging van de kerken.
In de nederlandse kerken werden de predikanten wellicht ook
beschouwd als vertegenwoordigend hun kerken, maar ze kwamen meer
naar voren als de gezamenlijke dienaars van hun classis. Zo
bepaalde Dordrecht 1574 X slot: "Sullen doch de Dienaers van
allen Classen ghehouden sijn bij een te comen telcken datse om
eenighe nootsaecken beroepen worden". Vgl. Emden 1571, "Eenige
Statuten van de Classische Verzamelingen" art. 1 en 2.
Dordrecht 1578 legde het accent op de afvaardiging en verbond
daaraan de keurstem: "Wt een yeghelicke ghemeynte sal een Dienaer
des woordts met een Ouderlinck op de classicale versamelinghe
verschijnen. Ende hoewel alle Dienaers dier classe, als oock alle
Ouderlinghen der plaetse daer de versamelinghe ghehouden
wordt in den classen moghen koemen, soo en sullen nochtans niet
meer dan twee van de kerckenraet daertoe vercoren wt een
yeghelicke ghemeynte kuerstemmen hebben" (art. 27).
Middelburg 1581 en Den Haag 1586 regelden alleen de afvaardiging
en de keurstem (resp. art. XXV/XXX en XXI/XXXvIII), waarbij de
mogelijkheden van 1578 uiteraard van kracht bleven.
Practijk werd dat alle predikanten in de classisvergadering
aanwezig waren en meespraken. "De nood der tijden drong er toe.
Op schier iedere classe moesten gewichtige besluiten genomen,
regelingen getroffen, en critiek op de korte predicatie van
onervaren en slecht gevormde predikanten geoefend worden" (Korte
Verklaring van de K.O., Joh. Jansen p. 192).
Meningsverschil rees alleen over de beperking van het stemrecht
tot de afgevaardigde predikanten. Bouwman (Geref. Kerkrecht II p.
137) meldt dat op de synode van Tholen 1602 twee tegengestelde
rapporten dienden. Het ene verdedigde de reeds geldende bepaling,
dat elke kerk slechts één predikant en één ouderling met keurstem
kon afvaardigen, omdat in feite de kerkeraden de leden waren van
de classisvergadering. Het andere beschouwde de predikanten als
"lidmaten der classis" (zij ondertekenden immers ter clássis de
belijdenis) en verdedigde, dat zij daarom zitting behoorden te
hebben met beslissende stem.
Nadat hier en daar enkele compromis besluiten gevallen waren
bracht de nationale synode van Dordrecht 1618/1619 de zaak tot
een beslissing ten gunste van de stemlustige predikanten: "Daer
in een plaetse meer Predicanten sijn als een, sullen die
altesamen in de Classe moghen verschijnen ende keurstemmen
hebben, ten ware in saken, die hare persoonen ofte Kercken int
bysonder aengaen"(art. XLII).
Utrecht 1905 redigeerde het huidige artikel: geen keurstem meer
voor niet-afgevaardigde predikanten, maar oudergewoonte wèl de
adviserende bevoegdheid.
Bouwman (a.w. II p. 139) toont zich met deze situatie ingenomen:
"Het is voorzeker wenschelijk, dat al de predikanten geregeld op
de classisvergadering verschijnen, en deze dienen met hun advies.
De beslissende stem kan aan de predikanten, die niet afgevaardigd
zijn, niet worden verleend, maar desniettemin blijven de
predikanten, die geen keurstem bezitten, grooten invloed oefenen
op de vergadering. Een persoon kan door zijn woord veel grooter
invloed uitoefenen, dan hij door een stem zou vermogen te
doen".
Juist op dit punt werd in het rapport, dat diende ter g.s.
Kampen, bezwaar aangetekend. Daarin werden drie argumenten
aangevoerd om art. 42 te laten vervallen en dus geen
niet-afgevaardigde predikanten meer toe te laten tot de
classisvergaderingen met adviserende stem, namelijk:
a. in vergelijking met de ouderlingen wordt aan de predikanten
een grotere plaats toegekend;
b. het betreft de grotere kerken;
c. de classis is vrij advies te vragen aan wie zij wil.
Depp. moesten zich nader beraden over de implicaties van een en
ander. Het derde argument, hoe waar ook, kan in zichzelf de
doorslag niet geven. De beide argumenten onder a. en b. komen
overeen met wat eertijds in de "strijd" om de keurstem een rol
speelde: de evt. overheersing van ouderlingen door predikanten en
van kleine kerken door grotere.
De vraag is wat een "grotere plaats" hier inhoudt.
Als het gaat over stemmingen, dan houdt een grotere plaats
onvermijdelijk een groter aandeel bij de beslissing in.
Overstemming en overheersing komen dan duidelijk in zicht. Gaat
het over de besprekingen, dan oefent men wel invloed (om de term
van Bouwman te gebruiken) maar die invloed is toch van andere
aard dan bij het stemmen. De invloed via discussie is, als het
goed is, gebaseerd op kundigheid en argumentatie. Het is de
vraag, of een groter aandeel in de discussie direct samenhangt
met een groter áántal predikanten, het is ook de vraag of hun
invloed toeneemt evenredig met hun aantal. De relatie: aantal
stemmen - beslissing is duidelijk. De relatie: aantal sprekers -
beslissing is ondoorzichtig.
Ook lijkt het minder juist de predikanten als groep tegenover de
ouderlingen te stellen, als zouden de predikanten een
gezamenlijke invloed uitoefenen naast of tegenover die van de
gezamenlijke ouderlingen.
Als overheersing via de keurstem uitgesloten is, achten depp. het
toch wel zinvol, bij de advisering zoveel mogelijk ervaren
raadgevers te betrekken.
Als argument voor de handhaving van art. 42 is aangevoerd de
continuïteit in de arbeid van de opeenvolgende
classisvergaderingen. Principiële continuïteit wordt bereikt
doordat de vergaderingen zich trouw houden aan confessie,
kerkorde en classicale regelingen. Practisch wordt continuïteit
bevorderd, wanneer althans de predikanten uit elke kerk telkens
aanwezig zijn. Elementen, die vanuit een kerk in discussies zijn
aangedragen, kunnen licht over het hoofd worden gezien als bij de
behandeling van een soortgelijke zaak zowel de predikant als de
ouderling van die kerk anderen zijn dan tevoren.
Een argument uit de kerken was: niet afgevaardigde predikanten
moeten zitting kunnen hebben in het moderamen. Dit heeft als
practisch argument inderdaad enige kracht. Organisatorisch loopt
alles eenvoudiger, wanneer de predikanten in alfabetische
volgorde door het moderamen rouleren. Het wordt ingewikkelder
wanneer telkens bedacht moet worden, dat een of meer predikanten
er de volgende vergadering niet zullen zijn. De scriba van een
vergadering zal in voorkomende gevallen niet op de volgende
aanwezig zijn om zijn notulen toe te lichten.
De samenvatting kan als volgt worden opgemaakt:
tegen handhaving van art. 42:
a. grotere inbreng bij de discussies mogelijk van predikanten
boven ouderlingen;
b. grotere inbreng bij de discussies mogelijk vanuit grotere
kerken boven kleine.
vóór handhaving van art. 42:
a. het is niet bewezen dat "groter" op het gebied van
niet-beslissend meespreken hetzelfde is als "te groot";
b. het is niet bewezen dat een groter aantal sprekers meer
invloed betekent bij een te nemen beslissing;
c. elke kerk heeft niet meer dan twee stemgerechtigde
afgevaardigden;
d. de kundigheid en ervaring van alle bij het classicaal gebeuren
betrokken predikanten kan gebruikt worden;
e. de continuïteit in de arbeid wordt bevorderd;
f. de afwisseling in het moderamen verloopt organisatorisch
eenvoudiger.
Depp. concluderen dat het tégen niet van voldoende gewicht is om tot opheffing van dit artikel over te gaan. Zij stellen voor art. 42 aldus te doen luiden:
Waar in een kerk meer predikanten zijn dan één, zullen ook zij die niet volgens het voorafgaande artikel afgevaardigd zijn in de classis aanwezig kunnen zijn en adviserende stem hebben.
44. Artikel 42 (rapport-1976, p. 18-21)
R.a. Waarom predikanten wel en ouderlingen niet?
Dat is de vraag in een aantal reacties op het voorstel, artikel
42 te handhaven.
Een inzender citeert uit de dissertatie van S. G. Huh, dat het
ouderlingenambt 'oorspronkelijk niet als een hulpdienst voor de
dienaren des Woords is ingesteld, maar als een ambt dat ten volle
recht voor de leiding en de regering van de gemeente bezit'; zelf
voegt hij eraan toe dat de predikanten alleen maar onderscheiden
zijn van de ouderlingen door het recht van de bediening van Woord
en sacramenten. Zijn conclusie is: art. 42 moet vervallen óf ook
de ouderlingen moeten erin genoemd worden. Aangezien het laatste
onpractisch is, blijft het eerste over.
b. Enkele inzenders blijven beducht voor een dominerende inbreng
van de grotere kerken boven de kleinere en van predikanten boven
ouderlingen.
Er is sprake van dominokratie en van een 'clericaal trekje' (S.
G. Huh).
Een kerkeraad meent dat grotere invloed op een beslissing via een
groter aantal sprekers, door depp. niet bewezen geacht, toch wel
aantoonbaar is. Als bij grote zaken de spreektijd gerantsoeneerd
wordt, leidt een groter aantal predikanten-sprekers gemakkelijker
tot overwicht. Ook deze kerkeraad komt tot de conclusie: òf art.
42 moet vervallen, òf ook de ouderlingen moeten met adviserende
stem aanwezig kunnen zijn.
In dezelfde geest schrijven kerkeraden, dat er niet alleen
predikanten, maar ook ouderlingen zijn die over kundigheid en
ervaring beschikken, en dat de continuïteit in de arbeid ook kan
worden bevorderd door niet-afgevaardigde ouderlingen met
adviserende stem aanwezig te doen zijn.
c. Een kerkeraad is het wel eens met art. 42, maar vindt dat de
niet-afgevaardigde predikanten niet in het moderamen een functie
mogen hebben. Een praeses bijv. moet de 'actie regeren', dus
voorstellen kunnen doen, en op die manier wordt men op een
verkapte manier toch lid van de vergadering.
d. Een kerkeraad meen dat het karakter van een meerdere
vergadering niet toelaat, dat anderen dan afgevaardigden er een
plaats ontvangen.
e. Sommigen zien in art. 42 een beknotting van de classis in haar
vrijheid, zich te laten adviseren door wie zij wil. Een kerkeraad
doet het voorstel, in art. 42 voortaan te bepalen: 'Het staat
iedere classis vrij om in alle gevallen waarin dat gewenst wordt,
adviseurs aan te trekken'.
f. Een kerkeraad pleit voor de mogelijkheid dat
niet-afgevaardigde ouderlingen bij de clasisvergadering
aanwezig kunnen zijn. Bij ingrijpende zaken moet vaak in een
voortgezette of volgende classis gehandeld worden. Komt er dan
een andere afgevaardigde, of een sedundus, dan is hij niet op de
hoogte van de discussies, maar moet wel mee beslissen. Het
verzoek is, artikel 42 zo te redigeren dat zij die in de kerken
van de classis als ouderlingen dienen, het recht hebben in de
classis aanwezig te zijn (al of niet met adviserende stem)
evenals de niet-afgevaardigde predikanten.
g. Voorstel, een bepaling op te nemen over comité-zittingen.
De zenders van de afgevaardigden, aan wie zij rapport moeten
uitbrengen, behoren niet van aanwezigheid bij comité-zittingen te
worden uitgesloten. Hetzelfde geldt van secundi-afgevaardigden
naar de andere meerdere vergaderingen. Het voorstel is: 'Wanneer
de vergadering in comité bijeen is zullen 1) in de classis
predikanten, die volgens art. 42 in de vergadering mogen
verschijnen en ook ouderlingen, die niet volgens de vorige
artikelen afgevaardigd zijn - 2) en in meerdere vergaderingen de
secundi-afgevaardigden aanwezig mogen zijn'.
h. Enkele reacties worden ditmaal vermeld, die positief zijn,
omdat elementen worden genoemd die depp. in hun rapport niet
hadden.
1. Opheffing van art. 42 zou nadelig zijn voor grotere
kerken. Kleine kerkeraden hebben het voordeel, dat de ouderlingen
bij de classicale arbeid betrokken zijn en daarin ervaren worden.
In de kerkeraad die deze reactie inzendt, komen de meeste
ouderlingen tijdens hun vierjarige dienstperiode niet aan de
beurt voor afvaardiging. Als men hetzelfde rouleersysteem nu
strak invoert voor predikanten, dan is er in grote kerken niemand
meer zonder onderbreking bij deze arbeid betrokken, wat
schadelijk is voor de beleving van het kerkverband.
2. Een kerkeraad schrijft dat het enige goede argument voor
art. 42 is, dat de betrokken predikanten zitting nemen namens hun
leraarschap. Dat is hun persoonlijk ambt en heeft dus niet te
maken met bijv. grotere kerken. Op die grond kunnen immers ook
hoogleraren als adviseurs optreden ter generale synode.
M. a. Depp. hebben gerapporteerd tegen de achtergrond dat
het hier ging, niet om de vorming van een nieuwe regel, maar om
het evt. wegnemen van een bestaande. Zij hebben de over en weer
gebruikte argumenten verzameld en tegen elkaar afgewogen. Niet
elk argument werd van hetzelfde gewicht bevonden, maar de schaal
sloeg toch door ten gunste van handhaving. Nergens is gesteld dat
predikanten meer rechten behoren te hebben in de leiding van de
kerken dan de ouderlingen.
Wil men vanuit dit dilemma discussiëren over art. 42, dan komt
men onvermijdelijk tot de vraag 'waarom de één wel, de ander
niet' en tot de stelling 'of niemand, óf ook ouderlingen'. Depp.
menen dat het geen gezond uitgangspunt is, de zaken zo te willen
regelen dat predikanten en ouderlingen elkaar in evenwicht
houden, in getal, in rechten, in spreektijd enz. De ouderlingen
en de predikanten vormen geen twee belangengroepen, die elk hun
vertegenwoordiging moeten hebben volgens de formule van absolute
gelijkheid. Depp. hebben niet gevonden dat dit het stramien was,
waarop de afvaardigingsregel 'een predikant en een
ouderling', 'twee predikanten en twee ouderlingen'
geborduurd werd.
Wanneer er moeiten zijn in de kerken is de practijk niet, dat de
predikanten één lijn trekken tegenover de ouderlingen en
omgekeerd. De scheidslijnen lopen dan meest tussen de
afvaardigingen, een enkele keer daar doorheen.
Als alles goed is op het kerkerf, wordt er niet touw-getrokken
tussen afvaardigingen en evenmin tussen ouderlingen en
predikanten. Het gaat dan om de meest vruchtbare vorm van beraad
ten dienste van de kerkelijke samenleving.
b. Dominokratie en clericalisme zijn geen juiste woorden in dit
verband. Art. 42 verhindert, dat de predikanten als groep tot
heersen kunnen komen: alleen de afgevaardigden hebben
stemrecht.
Wanneer de spreektijd gerantsoeneerd wordt kan vanuit een kerk
met meer predikanten vaker het woord gevoerd worden. Aangenomen
dat èn de afgevaardigde predikant èn de ouderlingen voor hun taak
berekend zijn, zal niet de frequentie of de lengte, maar het
gehalte van het gesprokene de doorslag moeten geven. Het feit dat
er kundige en ervaren ouderlingen zijn doet niets af aan het
andere feit, dat de kerken een opleiding tot de dienst des Woords
in stand houden om predikanten te ontvangen die meer dan anderen
geschoold zijn in de uitleg van de Schriften, de bestrijding van
dwalingen en de toepassing van het kerkrecht. De vrees voor
dominokratie moet er niet toe leiden, dat de kerken het in hun
predikanten aanwezig arsenaal niet zo goed mogelijk gebruiken.
Dit speelt met name in de classisvergaderingen een belangrijke
rol. Dan speelt het samenleven van de kerken zich in feite af in
onderlinge hulp en op elkaar toezien. Daar worden de kandidaten
toegelaten tot de kansels, daar wordt ook het advies gegeven tot
voortgaande tucht over leden en ambtsdragers.
Dit alles betekent niet dat depp. enige materieel bezwaar zouden
hebben, de niet-afgevaardigde ouderlingen in de classis toe te
laten met adviserende stem. Alleen menen zij dat men dan gevaar
loopt in het boven afgewezen dilemma te treden en bovendien het
doel van het adviseurschap voorbijschiet.
c. De niet-afgevaardigde predikanten kunnen in het moderamen mee
rouleren. Depp. hebben dit getaxeerd als een practisch argument,
dat als zodanig enige kracht heft. Meer niet. Het verbieden van
deze mogelijkheid is h.i. echter niet erg zinvol. Wie zo als
praeses optreedt heeft zich te houden aan zijn kerkrechtelijke
positie. Als praeses kan hij een voorstel doen voor de goede orde
of tot afronding van een discussie, maar hij dient geen materiële
voorstellen of amendementen in en blijft buiten stemming.
d. Het karakter van een meerdere vergadering brengt mee, dat
niet-afgevaardigden nooit een plaats als afgevaardigden kunnen
krijgen. Deputaten en adviseurs kunnen door elke vergadering
ontvangen en aangehoord worden.
e. In R. e. wordt naar het oordeel van depp. een open deur
geforceerd. Art. 42 bepaalt niet, dat alléén de
niet-afgevaardigde predikanten uit het ressort als adviseur
kunnen optreden.
f/g. Tot de openbare zittingen van de kerkelijke vergaderingen
hebben kerkleden als toehoorders toegang.
Voor comitézittingen hebben classicale ressorten veelal de
regel dat ouderlingen uit de classis erbij mogen blijven. Er
kunnen echter weleens redenen zijn in de aard van een zaak, om
het comité strikt te houden. De gedachte dat de afgevaardigden
ter classis aan hun zenders rapport moeten doen, ook van
comité-zaken, doet niet geheel recht aan de taak van de meerdere
vergadering als appèl-instantie. Het kan zijn dat een
comité-zaak, die diep ingrijpt in het leven van leden in een van
de kerken, wettig op het agendum van de classis staat, maar niet
geschikt is voor rapportage in alle kerkeraden.
Voor de synoden geldt evenzeer, dat de vergadering moet kunnen
beslissen over de aard van het comité. Depp. menen dan ook
hiervoor geen algemene bepaling te moeten voorstellen.
h. De argumentatie onder R. h. 1. heeft naar het oordeel van
depp. versterkende kracht. Het argument onder R. h. 2. kunnen
depp. zo niet overnemen.
voorstel:
Als aan een kerk twee of meer predikanten zijn verbonden, mogen
zij die niet volgens het voorgaande artikel werden afgevaardigd,
in de classicale vergadering aanwezig zijn, waar ze een
adviserende stem hebben.
Artikel 42.
Opvallend is dat uit geen enkele grote gemeente met meer dan één
dienaar des Woords critiek is gekomen op de handhaving van art.
42. zoals het nu door depp. wordt voorgesteld.
Toen depp., benoemd door de g. s. van Hattem, voorstelden dit
artikel te doen vervallen, kwam er veel protest los, niet uit de
kleine kerken.
Thans is het verzet weer niet van de lucht; alleen, het komt uit
een heel andere hoek …
De commissie meent dat depp. op verantwoorde wijze de handhaving
van het oude art. 42 verdedigden.
Zij schrijven onder meer: "Nergens is gesteld dat predikanten
meer rechten behoren te hebben in de leiding van de kerken dan de
ouderlingen". "De ouderlingen en de predikanten vormen geen twee
belangengroepen, die elk hun vertegenwoordiging moeten hebben
volgens de formule van absolute gelijkheid".
"Het gaat ….. om de meest vruchtbare vorm van beraad".
"….. zal niet de frequentie of de lengte, maar het gehalte van
het gesprokene de doorslag geven".
"….. het feit dat de kerken een opleiding tot de dienst des
Woords in stand houden om predikanten te ontvangen die meer dan
anderen geschoold zijn in de uitleg van de Schriften, de
bestrijding van dwalingen en de toepassing van het
kerkrecht".
Uw commissie is van mening dat depp. terecht pleiten voor
handhaving van het in art. 42 bepaalde.
Een broeder schrijft uitvoerig n.a.v. het door depp.
voorgestelde. Hij merkt op dat depp. blijkbaar uit het oog hebben
verloren dat aan sommige predikanten een recht wordt verleend,
dat aan andere predikanten en aan ouderlingen wordt
ontzegd. Bovendien wordt volgens deze br., aan grotere kerken, in
strijd met art. 83 nieuw, een belangrijker plaats toegekend dan
aan kleinere. Net als deze broeder stelt een kerkeraad voor dit
artikel geheel te laten vervallen!
Hij brengt vier overwegingen naar voren:
1. waarom kundige, niet afgevaardigde ouderlingen, niet hetzelfde
recht toegekend?
2. depp. ad art. 49 zijn er toch ook?
3. niet afgevaardigde predikanten kunnen in het moderamen
komen naar art. 42 en zo leiding geven aan een vergadering zonder
dat zij daartoe enige rechtsgrond bezitten;
4. het streven naar continuïteit door de aanwezigheid van
predikanten pleit minstens even sterk voor de aanwezigheid van
niet afgevaardigde ouderlingen.
Bovendien, aldus boven bedoelde broeder, hebben in de loop van de
kerkgeschiedenis wijze ouderlingen de dwaasheid van knappe
theologen herhaaldelijk ontmaskerd en weerstaan.
Naar aanleiding van de zoëven genoemde overwegingen merkt uw
commissie op:
1. uw commissie wijst met instemming op het door depp.
geschrevene in "bruin", pag. 60-62, waar depp. de nu naar voren
gebrachte bezwaren reeds hebben besproken;
2. in een geref. K.O. zijn nooit bij voorbaat alle mogelijke
zonden en misstanden uit te bannen;
in een naar de normen van Gods Woord en de K.O. levende
classicale gemeenschap wordt met de handhaving van art. 42 niet
tekort gedaan aan hetgeen is overeengekomen in art. 83.
zie artikel 37
Artikel 42
Niet afgevaardigde predikanten in de classis
Als aan een kerk twee of meer predikanten zijn verbonden, mogen
zij niet volgens het voorgaande artikel worden afgevaardigd, in
de classicale vergadering aanwezig zijn, waar ze een adviserende
stem hebben.