Artikel LVI.
Het verbond Gods zal aan de kinderen der christenen met den Doop, zoo haast als men de bediening deszelven hebben kan, verzegeld worden, en dat in openbare verzameling, wanneer Gods Woord gepredikt wordt.
DE SACRAMENTEN
Artikel 58.
Dit is artikel 56 (oud) onveranderd.
Bediening van de doop aan de jonge kinderen
"Zij spreekt uit, dat gezien het onderricht der Schrift, aan de
door gelovigen geadopteerde jonge kinderen, die tevoren niet in
Gods verbond waren opgenomen, van Godswege de bediening van de
doop als teken en zegel van de verbondsbelofte toekomt". (Hattem,
1972/73).
58.59.
KRA heeft bezwaren tegen 'aanhangsels' in het algemeen maar in
het bijzonder tegen het aanhangsel dat depp. bij art. 58 opnemen.
"Wie toch dìt aanhangsel zou toevoegen aan de tekst van het
betrokken artikel, ondermijnt daarmee de zakelijke inhoud van het
synode-besluit inzake de bediening van de doop aan geadopteerde
kinderen; zo iemand doet dan nl., alsof geadopteerde kinderen
tóch geen 'kinderen der christenen' zouden zijn in de zin van dit
artikel van de kerkenordening". Waarvan acte.
Cn heeft uit combinatie van art. 56 en 57 (oud) een nieuw artikel
gesmeed: "De kerkeraden zullen toezien dat de leden der gemeente
hun kinderen zo spoedig mogelijk ten doop presenteren in een
openbare samenkomst van de gemeente, opdat aan hen het verbond
Gods wordt verzegeld".
Cn merkt op, dat hij een verdediger is van de zogenoemde
vroegdoop. Uit art. 57 (oud) heeft hij practisch alleen het woord
"presenteren" behouden, omdat "na de opheffing van het tweede
deel van art. 57 (oud) door de synode van Enschede 1955/56" het
eerste deel in feite in de lucht is komen te hangen. De zin van
dit eerste lid was, dat men af wilde van het "ten doop
presenteren door peetouders. Aan een uitsluiten van de moeder is
bij het maken van deze bepaling niet gedacht". Art. 57 (oud)
zoals het er nu staat (bij depp. art. 59) kan "alleen maar dienen
om een gewelddadige oplossing te geven in het zeer middelmatige
geschil wat gedaan moet worden inzake het ten doop houden van het
kind in de meest letterlijke betekenis van het woord, wanneer
zowel de vader als de moeder bij de doopbediening aanwezig
zijn"…
KRA begrijpt niet hoe depp. in hun toelichting bij art. 59 kunnen
zeggen: "Het tweede lid is na de synode van Enschede weggelaten".
De gs Enschede (Acta art. 105 b) heeft nl. geen onderdeel van
art. 57 (oud) opgeheven. Zij nam een uitspraak van gs Amsterdam
1908 weg, inzake het optreden van bepaalde doopgetuigen, mede op
grond van art. 57 tweede lid, waar van geheel andere getuigen
sprake was. Amsterdam 1908 had nl. een uitspraak gedaan, volgens
welke de doop kon worden bediend aan een kind van ouders, die
zelf nog doopleden waren. Er moesten dan maar "getuigen" uit de
kring der familie gevorderds worden om een waarborg te geven voor
de juiste opvoeding van de dopeling.
Uw comm. wijst er op, dat depp. niet stellen dat gs Enschede de
art. 57 deel 2 (oud) heeft laten vervallen, maar dat zij dit
gedeelte "na Enschede" hebben weggelaten. En terecht. Want
Enschede nam het enige geval weg, waarin nog per analogie aan
art. 57 deel 2, gebruik gemaakt wordt van "gevaders of
getuigen".
Uw comm. deelt de mening van Cn, dat het nu overgebleven deel van
art. 57 (oud) ook geen functie meer heeft. Tenzij depp. willen
stipuleren, dat niet de moeder, maar de vader de doop moet
aanvragen en de doopvragen beantwoorden. Dat zou een extra
betekenen naast het "zo haast als" ten gunste van de
vroegdoop.
Wat deze zaak betreft, vraagt de comm. zich af, of de zgn.
vroegdoop nog langer kerkordelijk moet worden voorgeschreven.
Ondanks de bepalingen vanaf 1574 (Dordrecht 1574 noemde zelfs met
name de "affectie der ouderen, die den doop harer kinder
begheeren wt te stellen ter tijdt toe dat de moeders selue haer
kinderen presenteren"), en ondanks pleidooien als van Jansen (p.
255) en vele anderen heeft het dopen op de eerste zondag na de
geboorte een aparte naam gekregen (vroegdoop), moet het
'verdedigd' worden, en accepteren de kerkeraden in grote delen
van het land, dat de doop wordt aangevraagd tegen dat de moeder
het (normale) kraambed achter de rug heeft. Het is wel aardig,
als hier en daar een ambtsdrager zich aandient als voorstander
van de vroegdoop, maar een wezenlijke strijd wordt er toch niet
gevoerd in de kerken. Men kan merkwaardig genoeg ook niet
stellen, dat de gangbare practijk voortkomt uit onverschilligheid
of ondankbaarheid bij de ouders.
Uw comm. legt u ter overweging het volgende voorstel voor:
Het verbond Gods zal aan de kinderen der gelovigen met de Doop
verzegeld worden, in openbare samenkomst, wanneer Gods Woord
gepredikt wordt. De kerkeraden zullen er op toezien, dat de
ouders met het ten doop presenteren van hun kinderen niet
achteloos of onzorgvuldig wachten.
In dit voorstel ziet 'achteloos' op een uitstel uit
onverschilligheid, waar vermaan op zijn plaats is; en
'onzorgvuldig' op een uitstel wegens niet aanvaardbare redenen,
bij overigens oprechte ouders; daar is onderwijzing op zijn
plaats.
Indien de synode dit voorstel niet aanvaardt, geeft de comm. de
voorkeur aan art. 58 van depp. boven het voorstel-Cn, omdat de
(kostbare) zaak van art. 56 (oud) is, dat het verbond Gods aan de
kinderen met de Doop verzegeld moet worden, terwijl in het
voorstel-Cn het tijdstip en de plaats van de Doop zoveel accent
krijgen,. dat de zaak waar het om gaat in een bijzin achteraan
terecht komt. Art. 59 wil de comm. in elk geval laten vervallen.
Artikel 62.
Het verbond Gods zal aan de kinderen der gelovigen met de Doop (
) verzegeld worden, in openbare samenkomst, wanneer Gods Woord
gepredikt wordt. De kerkeraden zullen er op toezien, dat de
ouders met het ten doop presenteren van hun kinderen niet
achteloos of onzorgvuldig wachten.
Inzake de artikelen 58 en 59 van de deputaten (= artikel 62 van de commissie) over de tijd voor de bediening van de doop aan de jonge kinderen en de presentatie door de vaders wordt na korte bespreking door de synode bij meerderheid van stemmen beslist ten gunste van de artikelen 58 en 59 van de deputaten in overeenstemming met de vigerende kerkorde.
56. Het verbond Gods zal aan de kinderen der christenen met de Doop, zo haast als men de bediening deszelven hebben kan, verzegeld worden, en dat in openbare verzameling, wanneer Gods Woord gepredikt wordt.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
57. Artikel 56 (acta)
R. Een drietal kerkeraden schrijft, dat in dit artikel de zgn.
vroegdoop wordt voorgeschreven. Zij merken op dat over deze zaak
verschil van inzicht bestaat in de kerken en er ook wel zal
blijven. Is het dan niet beter, de mogelijkheid open te houden
dat in normale gevallen (bedoeld is dat het herstel van de moeder
normaal verloopt) gewacht kan worden tot de moeder erbij kan
zijn? Een kerkeraad stelt voor, de zinsnede 'zo haast als men de
bedoening deszelven hebben kan' geheel weg te laten.
M. Depp. achten het de veiligste weg, de tijdsbepaling te laten
staan. Onnodig uitstel van de doop is ook in kerken waar men wel
wachten wil tot de moeder hersteld is, een kwaad dat licht kan
insluipen en waartegen beter een wat forse dan helemaal geen
bepaling kan bestaan. Bovendien worden hier naar de mening van
depp. niet alleen de ouders aangesproken. Ook de kerkeraden mogen
de doop niet uitstellen, bijv. tot een aparte 'doopzondag'.
Voorstel:
De kinderen van de gelovigen zullen de doop ontvangen als zegel van Gods verbond. Zodra dit mogelijk is zal de doop bediend worden in een eredienst waarin het Woord gepredikt wordt.
Art. 56.
Een kerkeraad stelt voor, gezien de praktijk, de tekst wat milder
te redigeren; aldus: "De kerkeraden zullen erop toezien dat de
ouders met het ten doop presenteren van hun kinderen niet
achteloos of onzorgvuldig wachten". Of: "zo spoedig als men
de bediening ervan hebben kan zal de doop plaats vinden".
Uw commissie wijst erop dat de argumentatie bij dit
kerkeraadsvoorstel geheel ontbreekt; terwijl toch de nieuw
voorgestelde tekst geheel in de lijn ligt van de vigerende tekst
en van de in Kampen 1975 voorlopig vastgestelde. Zie verder
"bruin", pag. 68; uw commissie gaat met het daar gestelde
accoord.
Een broeder vraagt of het niet gewenst is hier ook de doop van
wettig geadopteerde kinderen te noemen. Het oordeel van uw
commissie is 'neen': zij verwijst naar de besluiten van de g. s.
Kampen 1975 met betrekking tot de doop van wettig geadopteerde
kinderen; deze kinderen behoren toch tot "De kinderen van de
gelovigen".
Tenslotte vraagt een kerkeraad of er misschien ook andere
erediensten zijn dan die waarin Gods Woord wordt verkondigd.
Al zijn zulke erediensten er niet, uw commissie is toch blij met
de redactie, door depp. voorgesteld: schoon wordt uitgedrukt de
enheid tussen Woord en sacrament.
Over art. 56 wordt een korte discussie gehouden. Deputaten zeggen toe, de formulering nog nader te bezien (zie artikel 206 van deze Acta).
Ds. T. Dekker deelt de nieuwe lezing van art. 56 mee, welke
deputaten voorstellen. Deze nieuwe lezing luidt: 'Aan de kinderen
van de gelovigen zal de doop als zegel van Gods verbond zo
spoedig mogelijk bediend worden in de openbare eredienst'.
De vergadering stelt art. 56 aldus vast.
Artikel 56
Bediening van de doop aan
de kinderen
Aan de kinderen van de
gelovigen zal de doop als zegel van Gods verbond zo spoedig
mogelijk bediend worden in de openbare eredienst.