Artikel IV.
De wettelijke herroeping
dergenen, die tevoren in den dienst niet geweest zijn zoowel in
de steden als ten platten lande, bestaat:
Ten eerste, in de verkiezing,
dewelke na voorgaande gebeden geschieden zal door den kerkeraad
en de diakenen, met onderhouding van de regeling, die daarvoor
plaatselijk in gebruik of door den kerkeraad vastgesteld is, en
van de kerkelijke ordinantie, dat alleen diegenen voor het eerst
tot den dienst des Woords kunnen beroepen worden, die door de
classis, waarin zij wonen, praeparatoir geëxamineerd zijn; en
voorts in kerken met niet meer dan één dienaar ook met advies van
de classe of van den hiertoe door de classe aangewezen consulent,
waar zulks tot nog toe gebruikelijk is geweest;
ten andere, in de examinatie
of onderzoeking beide der leer en des levens, dewelke staan zal
bij de classis, aan welke de beroeping ter approbatie is voor te
stellen, en geschieden zal ten overstaan van de gedeputeerden der
particuliere synode of eenige derzelven;
ten derde, in de approbatie
en goedkeuring van de lidmaten der gereformeerde gemeente van de
plaats, wanneer, de naam des dienaars den tijd van veertien dagen
in de kerk afgekondigd zijnde, geen hindernis daartegen
komt;
ten laatste, in de openlijke
bevestiging voor de gemeente, dewelke met behoorlijke stipulatiën
en afvragingen, vermaningen en gebed en oplegging der handen van
den dienaar, die de bevestiging doet (en van de andere dienaren,
die mede tegenwoordig zijn), toegaan zal, naar het formulier
daarvan zijnde.
Artikel 4.
Voor de toelating tot de dienst des Woords en der sacramenten van
hen die dit ambt nog niet hebben bekleed, wordt vereist:
ten eerste: de beroeping, welke onder aanroeping van de naam des
Heren geschieden zal door de kerkeraad en de diakenen met
medewerking van de gemeente en met inachtneming van de
plaatselijk vastgestelde regeling en van de bepaling dat alleen
zij voor het eerst tot de dienst kunnen beroepen worden die door
de classis waaronder zij ressorteren preparatoir geëxamineerd
zijn; en voorts in kerken met niet meer dan één dienaar ook met
advies van de door de classis aangewezen consulent;
ten tweede: de examinatie of onderzoeking, die zowel de leer als
het leven betreft, welke staan zal bij de classis aan welke de
beroeping ter approbatie is voor te stellen, en geschieden zal
ten overstaan van de gedeputeerden der particuliere synode of
enige derzelven;
ten derde: de approbatie en goedkeuring van de lidmaten der
gereformeerde gemeente van de plaats, wanneer, de naam des
dienaars de tijd van veertien dagen in de kerk afgekondigd
zijnde, geen hindernis daartegen komt;
ten laatste: de openlijke bevestiging voor de gemeente, dewelke
met behoorlijke stipulatiën en afvragingen, vermaningen en gebed
en oplegging der handen toegaan zal, naar het formulier daarvan
zijnde.
Toelichting:
1. Het woord 'beroeping' in de oude tekst dekt niet het geheel
van het artikel.
2. Het speciaal noemen van steden en platteland is niet meer
nodig
3. De praktijk is meestal dat de gemeente een aandeel heeft in
het verkiezen. Dit is in de voorgestelde tekst verwerkt als een
winstpunt.
4. Alleen de consulent is genoemd, in aansluiting aan de huidige
praktijk.
5. De oplegging der handen is een schriftuurlijk gegeven. De
kerkrechtelijke regeling ervan blijft beperkt tot art. 4. Men kan
denken aan afzondering voor het ambt van dienaar des Woords
gedurende het hele leven. Ook in andere opzichten krijgt de
intrede in dit ambt een zwaarder accent dan bij ouderlingen en
diakenen. Bovendien stuit handoplegging bij de jaarlijkse
bevestiging van vaak meer dan één ambtsdrager op liturgische
bezwaren en kan dit leiden tot zinverlies.
6. Om elk hiërarchisch element te weren zijn mede tegenwoordige
dienaren niet meer genoemd.
Art. 4.
Bij dit artikel zijn opmerkingen gemaakt, die enigszins
taalkundig kunnen aandoen, en het nochtans niet zijn.
Toelating of beroeping: KrA heeft bezwaar tegen het voorstel van
depp. Toelating is passief, reactie op de begeerte van wie tot
het ambt wil komen; beroeping legt nadruk op Degene, die in het
ambt stelt. De Koning der Kerk "stelt aan in de gemeente" (1 Cor.
12:26) door zijn krachtige "roeping" (Hebr. 5.4). Toelating ziet
op wat mensen doen, beroeping is Gods werk. Aldus deze kr, die
ook bezwaar heeft tegen het vervallen van de term "verkiezing”,
daar deze aan de H.S. ontleend is (Hand. 5:6). KrH acht de keuze
van depp. voor "toelating" niet gelukkig. Wat de verkiezing
betreft, wil KrH verdisconteerd zien, dat niet de kerkeraad, maar
de gemeente verkiest (Calvijn, Inst. IV.3.13-15; Bavinck, Geref.
Dogm. IV 363v).
CIA wil niet langer onderscheiden tussen "beroepen" (predikanten)
en "benoemen" (ouderl, en diakenen), maar in beide gevallen
spreken van "roepen tot het ambt".
Verdere opmerkingen: KrA en FH willen de mogelijkheid behouden,
dat de classis zelf advies kan geven, naast of in de plaats van
de consulent.
F (alleen) wenst één kerkelijk examen i.p.v. twee.
CIM wil uitgedrukt zien, dat de handoplegging alleen geschiedt
door de bevestiger. CIA wil bij élke bevestiging van ambtsdragers
(en bij openbare belijdenis des geloofs), dat de dienaar óp de
kansel de hand opheft bij het uitspreken van de zegenbede: een
veralgemening dus van de handoplegging. Br. Huttenga te Groningen
wenst, dat terzake van de plaatselijke regeling aldus wordt
geformuleerd: “met inachtneming van de plaatselijke regeling, die
door de Kerkeraad is vastgesteld"; zo ook in art. 5 en 20.
KRHW doet een voorstel: terwille van de vereenvoudiging en
overzichtelijkheid art. 4 algemeen te maken, evenals art. 3, voor
toepassing op alle ambten. In art. 5 zouden dan de overblijvende
speciale bepalingen betreffende het beroepen van predikanten
samengenomen kunnen worden.
Tekst van het voorstel:
Art. 4.
1. De roeping tot het vervullen van een ambt (of: van één der
diensten) wordt uitgebracht, onder aanroeping van de naam des
Heren, door het oordeel van de kerkeraad met de diakenen en met
medewerking van de gemeente.
2. Hierbij zal in acht genomen worden de plaatselijk vastgestelde
regeling, waarin dient te worden opgenomen:
a. dat de gemeenteleden in de gelegenheid gesteld worden om de
aandacht te vestigen op voor het ambt geschikte personen.
b. dat de kerkeraad een dubbelgetal aan de gemeente zal
voorstellen om het door haar gekozen halve deel te benoemen, of
te beroepen.
c. of eventueel zoveel ambtsdragers als er nodig zijn aan do
gemeente voor te stellen ter benoeming of ter beroeping.
2. De kerkeraad zal de namen van de benoemde of beroepen
ambtsdragers op twee achtereenvolgende zondagen aan de gemeente
voordragen, om die - tenzij er enig beletsel voorviel- na haar
approbatie en goedkeuring verkregen te hebben, met openbare
gebeden en stipulatiën in de dienst te bevestigen in de Dienst
des Woords, met gebruikmaking van het daartoe vastgestelde
formulier.
Art. 5.
Voor de beroeping tot de dienst des Woords en der sacramenten is,
behalve het in art. 4 bepaalde, vereist:
1. In kerken met niet meer dan één dienaar, ook het advies van de
door de classis aangewezen consulent.
2. voor de toelating van hen die dit ambt nog niet hebben
bekleed:
a. inachtneming van de bepaling dat alleen zij voor het eerst tot
de dienst kunnen beroepen worden, die door de classis waaronder
zij ressorteren preparetoir geëxamineerd zijn;
b. de examinatie, die zowel de leer als het leven betreft, welke
staan zal bij de classis aan welke de beroeping ter approbatie is
voor te stellen, en geschieden zal ten overstaan van de
gedeputeerden der partikuliere synode of enigen van hen;
c. handoplegging bij de bevestiging.
3. Aangaande die dienaars, die reeds in de dienst des Woords
staan en tot een andere gemeente geroepen worden:
a. inachtneming van de door de generale synode vastgestelde
bepalingen over de beroepbaarheid van hen, die buiten de
Gereformeerde Kerken In Nederland gediend hebben en over het meer
dan eenmaal beroepen van dezelfde dienaar in dezelfde
vacature;
b. in alle kerken de approbatie van de classis, aan welke de
beroepenen vertonen zullen goede kerkelijke attestatie van leer
en leven".
Uw comm. heeft zich afgevraagd wat de zaak is van art. 4 (en
annex art. 5). Aansluitend aan art. 3 regelt art. 4 de
"wettelijke beroeping" of het "op wettige wijze beroepen" worden.
Het gaat erover, hoe met name een a.s. predikant komt tot het
moment, dat hij krachtens wettige roeping zijn ambtsdienst in de
praktijk mag gaan vervullen. Het 'wettige geroepen zijn" sluit
méér in, dan wat wij tegenwoordig verstaan onder het "beroepen
zijn' Wie een beroep ontvangen heeft, is dáárom nog niet
gerechtigd de ambtsdienst ter plaatse in de praktijk te gaan
vervullen.
De betekenis van "beroeping" is in art. 4 en 5 niet helemaal
gelijk. Volgens art. 4 bestaat de beroeping in vier onderdelen:
Verkiezing, examinatie, approbatie en bevestiging. Dit sluit goed
aan op art. 3: niemand mag de dienst des Woords betreden, dwz
ambtswerk gaan doen, voordat hij de complete beroeping van art. 4
bezit.
In art. 5 is de beroeping "smaller". Ze omvat alleen de
werkzaamheid van kerkeraad en gemeente op de
beroepingsvergadering, daarna komen approbatie en bevestiging. In
ons spraakgebruik heeft "beroeping" de beperkte betekenis uit
art. 5. Daarom kunnen depp. opmerken, dat dit woord niet het
geheel van art. 4 dekt, en zetten zij het op de plaats waar eerst
de verkiezing stond (ongetwijfeld met de gedachte, dat bij een
beroeping de gemeente altijd via van stemming wordt
ingeschakeld).
Nu hebben depp. "beroeping" vervangen door "toelating'. Zonder de
redenering van KrA over te nemen, acht uw comm. deze vervanging
wat ongelukkig. Op grond van ons spraakgebruik is immers evenzeer
te stellen, dat "toelating" niet het geheel van art. 4 dekt. Want
de toelating is onder ons het (gewenste) resultaat van de
examinatie, en vindt plaats door de classis ten overstaan van de
depp. der P.S. Dwars door dit geheel heen speelt het onderscheid,
dat er gegroeid is tussen beroepen en geroepen worden. Alle
ambtsdragers worden geroepen (art. 3 nieuw); maar alleen (a.s.)
predikanten worden beroepen, en dat is niet alleen een andere
term: het is ook een andere zaak.
De oude bevestigingsformulieren laten de predikanten verklaren,
dat zij geroepen zijn; maar de ouderlingen en diakenen dat zij
beroepen zijn. Vroeger hoorde men daar blijkbaar niet het
verschil in dat wij kennen. Vandaag zouden wij in beide gevallen
het woord "geroepen" gebruiken. En daarnáást hebben we de term
"beroepen" in een beperkte en speciale betekenis: de uitslag van
de verkiezing, die in een kerkeraadsbesluit is vastgelegd, bekend
maken aan de betrokkene (bij ouderlingen en diakenen spreken we
dan van benoemen).
Het komt uw comm. voor, dat we het gegroeide spraakgebruik niet
geforceerd moeten ombuigen, door bijv. te gaan spreken van
beroepen ouderlingen of verkozen predikanten. Er zijn twéé
termen, die we Inzake de predikanten ook vandaag nog gebruiken.
Roepen en beroepen.
De zaak van art. 4 is nu de roeping tot het predikambt. Dat is
een éénmalige roeping, die geldt voor het leven. Iemand die deze
roeping heeft ontvangen, kan via beroeping elders gaan dienen,
maar hij hoeft niet opnieuw beroepen te worden.
Uw comm. geeft zich hier rekenschap van wat Cn in de toelichting
op zijn art. 12 heeft gesteld. Cn wil bij de bevestiging van een
predikant in een volgende plaats opnieuw de handoplegging. Hij
schrijft: "In feite treedt de predikant, die in een andere
gemeente bevestigd wordt, opnieuw in de dienst des Woords. We
geloven immers niet een "algemene zending". En ook niet in een
onvernietigbaar karakter van het ambt als zodanig in de
ambtsdragers. Maar wel daarin dat het dienen in het ambt gebonden
is aan de beroeping van een bepaalde gemeente".
Dit is wel in flagrante strijd met wat depp. opmerken over
de handoplegging. "Men kan denken aan afzondering voor het ambt
van dienaar des Woords gedurende het hele leven". Vgl. ook het
begin van art.12 dat Cn onveranderd laat. K. Deddens schreef in
De Reformatie (jaarg.50 nr. 39). "A.F.N.Lekkerkerker heeft er
o.i. terecht op gewezen dat een bevestiging in een volgende
gemeente ook niet het karakter van ordinatie, maar van
introduktie draagt, zodat dan ook de oplegging der handen
achterwege blijft.
Nu gaat het niet om een ‘onuitwisbaar merkteken', zoals Rome het
ten aanzien van de priesterwijding stelt. Maar het gaat wel om
een levenslange verbintenis, die aan totaalinzet van de persoon
en van zijn arbeid vergt".
Uw comm. kan zich in deze gedachten van depp. en van Dr. K.
Dedddens vinden. Cn maakt de fout, dat hij als het ware tijd en
ruimte door elkaar haalt. Immers, hij ziet een roeping tot het
ambt voor heel het leven (tijdsduur) onmiddellijk uitmonden in
een "algemene', dwz een aan geen bepaalde plaats gebonden
"zending" (een ruimtelijke bepaling). Elke consequentie in de
richting van zo'n algemene zending wordt afgesneden door art. 4
KO, omdat tot de wettige roeping altijd behoort, dat men door een
plaatselijke kerk beroepen is. Alleen de losgemaakte predikant
(art. 11) zou hierop een uitzondering kunnen vormen, ware het
niet dat bij door zijn losmaking juist zijn concrete zending
heeft verloren: ook hij is geen predikant met algemene
zending.
Uw comm. is van oordeel, dat de inhoud van art. 4 gedekt wordt
door de term: wettige roeping. Zij is ook van oordeel; dat als
onderdeel van de wettige roeping de beroeping kan worden genoemd.
De verkiezing is door depp. toch voldoende ondergebracht in de
term "met medewerking van de gemeente". Zou men de verkiezing
weer 'hoorbaar' willen maken, door aldus te redigeren: de
beroeping, die ..... tot stand komt door verkiezing van de
gemeente onder leiding van de kerkeraad, dan maakt men een
interpretatie mogelijk waarbij de kerkeraad niet meer hoeft te
zijn dan ordebewaarder in de vergadering van de beroepende
gemeente. Wat dit betreft mag Bavinck in de gang van zijn betoog
wel zeggen, dat de (uitwendige) roeping "geschiedt door de
gemeente in Jezus' naam". Want hij specificeert de zaak even
verder aldus: "Christus regeert in haar, en de keuze der gemeente
heeft geene andere beteekenis dan dat zij de gaven opmerkt en de
personen aanwijst, welke Christus voor het ambt heeft bestemd.
Vandaar dat de gemeente wel kiest, maar die keuze staat onder
leiding van hen die reeds in hun ambt zijn" (Geref. Dogm. 363),
Het beroep op Calvijns Institutie kan niet beslissend zijn,
vanwege de omstreden exegese en vertaling van de kerntekst (bij
hem): Hand.14: 23 (men vergelijke Statenvertaling en vertaling
NGB). Uw comm. zal u voorstellen, de aanhef van art. 4 in dezer
voege te redigeren: "de wettige roeping tot de dienst van het
Woord en de sacramenten ..... omvat”.
Wat betreft het advies van consulent of classis: gewezen wordt op
de mogelijkheid, dat er moeilijkheden rijzen tussen kerkeraad en
consulent. Voor dat geval moest het mogelijk blijven dat de
classis ook rechtstreeks zelf adviseert.
Nu het gebruik algemeen is geworden (en wellicht in de KO
geregeld zal worden) dat elke vacante kerk een consulent vraagt
en verkrijgt van de classis, is naar het oordeel van uw comm. de
betreffende passage overbodig geworden. Een kerkeraad zal toch
niet naar keuze advies kunnen vragen, hetzij bij de consulent,
hetzij bij de classis. Zijn eerste adviseur is de consulent. Bij
geschil komt de zaak vanzelf op de classis (cf. Jansen p.20).
Ook wat betreft d. - handoplegging kan uw comm. zich vinden in
het voorstel van depp. De betekenis van deze ceremonie zal wel
niet "hard gemaakt" kunnen worden. Maar het is inderdaad een
schriftuurlijk gegeven. Verbetering is, dat geen mede
tegenwoordige dienaren meer genoemd worden. Uitdrukkelijk vast te
leggen, dat alleen de bevestiger de handoplegging verricht, is
niet nodig. Dit gaat bij het fungeren van de herziene KO meer en
meer vanzelf spreken.
Artikel 4.
De wettige roeping tot de dienst van het Woord en de sacramenten
van ben die dit ambt nog niet hebben bekleed omvat:
ten eerste: de beroeping, welke onder aanroeping van de naam des
Heren geschieden zal door de kerkeraad () met medewerking van de
gemeente en met inachtneming van de plaatselijk vastgestelde
regeling en van de bepaling dat alleen zij voor het eerst tot de
dienst kunnen beroepen worden die door de classis waaronder zij
ressorteren preparatoir geëxamineerd zijn en voorts in kerken met
niet meer dan één dienaar ook met advies van de door de classis
aangewezen consulent
ten tweede: examinatie of onderzoeking, die zowel de leer als het
leven betreft, welke staan zal bij de classis aan welke de
beroeping ter approbatie is voor te stellen, en geschieden zal
ten overstaan van de gedeputeerden der particuliere synode of
enige derzelven;
ten derde: de approbatie en goedkeuring van de lidmaten der
gereformeerde gemeente van de plaats, wanneer, de naam des
dienaars de tijd van veertien dagen in de kerk afgekondigd
zijnde, geen hindernis daartegen komt;
ten laatste: de openlijke bevestiging voor de gemeente, dewelke
met behoorlijke stipulatiën en afvragingen, vermaningen en gebed
en oplegging der handen toegaan zal, naar het formulier daarvan
zijnde.
De door deputaten voorgestelde tekst wordt na eerste lezing door de Synode vastgesteld, waarbij het begin terminologisch wordt opengehouden.
4. De wettige roeping tot de dienst van het Woord en de
sacramenten van hen, die dit ambt nog niet hebben gekleed,
omvat:
ten eerste: de beroeping, welke onder aanroeping van de naam des
Heren geschieden zal door de kerkeraad en de diakenen, met
medewerking van de gemeente en met inachtneming van de
plaatselijk vastgestelde regeling en van de bepaling, dat alleen
zij voor het eerst tot de dienst kunnen beroepen worden die door
de classis waaronder zij ressorteren preparatoir geëxamineerd
zijn; en voorts in kerken met niet meer dan één dienaar ook met
advies van de door de classis aangewezen consulent;
ten tweede: de examinatie of onderzoeking, die zowel de leer als
het leven betreft, welke staan zal bij de classis aan welke de
beroeping ter approbatie is voor te stellen, en geschieden zal
ten overstaan van de gedeputeerden der particuliere synode of
enige derzelven;
ten derde: de approbatie en goedkeuring van de lidmaten der
gereformeerde gemeente van de plaats, wanneer de naam des
dienaars de tijd van veertien dagen in de kerk afgekondigd
zijnde, geen hindernis daartegen komt;
ten laatste: de openlijke bevestiging voor de gemeente, dewelke
niet behoorlijke stipulatie en afvragingen, vermaningen en
gebeden en oplegging der handen toegaan zal, naar het formulier
daarvan zijnde.
Dit rapport behandelt het betreffende artikel niet.
5. Artikel 4 (acta)
R. a. l. Ten aanzien van de handoplegging meent één inzender dat
in de redactie van de g.s. Kampen een enkelvoudige handoplegging
wordt voorgeschreven. Dit wordt betreurd omdat het bij de
bevestiging van missionaire dienaren des Woords zinvol wordt
geacht, dat uit elk van de uitzendende ressorten één predikant
aan de handoplegging deelneemt.
2. Een andere inzender mist in de voorgestelde redactie de
aanduiding, wie tot handoplegging gerechtigd is: alleen de
predikant of ook ouderlingen, diakenen en gemeenteleden.
b. Over de consulent staat in het vigerende artikel, dat hij
hiertoe (nl. om te adviseren bij het beroepen) door de classis is
aangewezen. De g.s. Kampen liet dit woordje weg. Gevraagd wordt
of de omschrijving van werkzaamheden van de consulent niet tot
het meest noodzakelijke beperkt moet blijven.
M. a. Depp. constateren dat de redactie van het artikel in de
acta alle mogelijkheden van handoplegging open laat, hetzij
enkelvoudig of meervoudig, door predikanten of door anderen.
In het formulier voor de bevestiging van missionaire dienaren des
Woords wordt een enkelvoudige handoplegging geregeld. Het motief
voor meervoudige handoplegging bij de bevestiging van zulke
predikanten komt depp. niet sterk voor. Van uitzending door
ressorten is in feite geen sprake, ook niet in het ene geval dit
twee particuliere ressorten en een classis betrokken zijn bij de
samenwerking met één zendende kerk. Het zijn de kerken, die
samenwerken bij de vervulling van de zendingsroeping, waarbij ze
zich houden aan de indeling in ressorten. Wil men de medewerking
van die kerken doen uitkomen in handoplegging,dan ontstaat er een
heel gedrang rondom de te bevestigen predikant.
Bovendien heeft de handoplegging niet direct te maken met de
uitzending: wie reeds als predikant gediend heeft wordt voor de
missionaire dienst zonder handoplegging bevestigd.
Depp. willen hier opwekken tot nuchterheid. Een missionaris wordt
beroepen en bevestigt als predikant van de zendende kerk.
Enkelvoudige handoplegging (als het een kandidaat is) moet
voldoende geacht worden. De opmerking in R.a.2. snijdt volgens
depp. wèl hout. Hier is een lacune waarin het formulier voor de
bevestiging van dienaren des Woords (in onderscheiding van dat
voor de missionaire dienst) niet voorziet. Het formulier vermeldt
in de marge alleen ‘Handoplegging’. Aanvulling van dit formulier
in overeenstemming met dat voor de missionaire dienst is een
mogelijkheid waarover de synode kan beslissen. Depp. menen in hun
voorstel wel een beperking te moeten maken: handoplegging door de
bevestiger.
Wat de taak van de consulent betreft heeft het woordje hiertoe in
art. 4 niet de beperkende betekenis die gewenst wordt. Dan zou er
moeten staan: die alleen hiertoe door de classis wordt
aangewezen. Depp. zullen bij het betr. artikel voorstellen de
term 'bij te staan', die veel kan omvatten, te vervingen door
'met advies te dienen'.
T. 1. In het voorstel van depp. zijn de vier onderdelen in de
aanhef bijeengebracht om te voorkomen, dat dit artikel vrijwel
geheel uit bijzinnen zal bestaan.
2. 'De dienst van het Woord en de sacramenten' kan verkort worden
tot 'de dienst des Woords', omdat hiertoe blijkens art. 16
behoort het voorgaan in de bediening van het woord en de
sacramenten.
3. 'één predikantsplaats' geeft duidelijker aan wat bedoeld wordt
met 'niet meer dan één dienaar': kerken die tijdelijk slechts één
predikant hebben naast een of meer vacatures, vallen er niet
onder.
4. De 'behoorlijke stipulatiën en afvragingen, vermaningen en
gebed’ vormen een moeilijk te moderniseren stukje Nederlands. In
feite worden hier formeel de onderdelen van het
bevestigingsformulier aangeduid. Depp. menen dat de aanwezigheid
van de door de generale synode vastgestelde formulieren het
mogelijk maakt, te volstaan met de bepaling, dat het vastgestelde
formulier gebruikt dient te worden.
5. De handoplegging verdient aparte vermelding als element,
waarin de hier geregelde bevestiging zich onderscheid van die in
het volgende artikel, waarbij hetzelfde formulier wordt gebruikt.
Voorstel:
De wettige roeping tot de dienst des Woords van hen die het ambt
van predikant nog niet hebben bekleed, omvat de beroeping, het
examen, de goedkeuring van de gemeente en de bevestiging. De
beroeping geschiedt onder aanroeping van de Here door de
kerkeraad en de diakenen met medewerking van de gemeente en met
inachtneming van de plaatselijk vastgestelde regeling. Alleen zij
kunnen voor het eerst beroepen worden, die door de classis
waaronder zij ressorteren preparatoir geëxamineerd zijn. In
kerken met één predikantsplaats zal beroepen worden met advies
van de consulent die door de classis aangewezen is.
Het examen, dat zowel de leer als het leven betreft, zal worden
afgenomen door de classis die het beroep moet goedkeuren. Het zal
plaats hebben ten overstaan van de deputaten van de particuliere
synode of enkele van hen.
De goedkeuring van de gemeenteleden is verkregen, wanneer de naam
van de beroepen predikant op twee achtereenvolgende zondagen in
de kerk is afgekondigd en er geen wettig bezwaar is
ingebracht.
De bevestiging zal plaatshebben in een eredienst, waarbij het
daarvoor vastgestelde formulier dient gebruikt te worden, met
handoplegging door de predikant die de bevestiging verricht.
Art. 5. Het oude art. 4 treffen we nu uiteraard aan als art. 5.
Uw commissie acht de thans door depp. u voorgestelde redactie
aanvaardbaar; zij noemt de volgende punten, waarin hetgeen nu
wordt voorgesteld afwijkt van Kampen 1975. "dienst van het Woord
en de sacramenten" is nu, soberder. "dienaar des Woords"; de vier
onderdelen worden nu, terwille van de overzichtelijkheid, in het
begin eerst opgesomd; de uitdrukking "onder aanroeping van de
naam des Heren" is in de nu voorgestelde tekst terecht
vereenvoudigd tot "onder aanroeping van de Here"; uw commissie
denkt ook aan het feit dat eerstgenoemde uitdrukking in de
Schriften speciaal aanduiding is van het houden van eredienst:
Gen. 4:26; Hand. 2:21; de taalkundige vereenvoudiging van de
thans voorgestelde tekst spreekt naar het oordeel van de
commissie voor zichzelf; dat het examen hier niet uitdrukkelijk
peremptoir" examen wordt genoemd - cf. art. 49 - is verstaanbaar:
een ander examen kan niet zijn bedoeld.
Zakelijk werd in de door "Kampen" voorlopig vastgestelde tekst
geen enkele wijziging aangebracht. Toe te juichen acht uw
commissie de bepaling bij de handoplegging; de argumentatie van
depp. acht uw commissie overtuigend; zij maakt daarom ook met
instemming melding van een suggestie van depp. in "bruin", pag.
13: "Het formulier vermeldt in de marge alleen ‘handoplegging'.
Aanvulling van dit formulier in overeenstemming met dat voor de
missionaire dienst is een mogelijkheid waarover de synode kan
beslissen”.
Handoplegging dus alleen door de bevestiger.
Naar het oordeel van uw commissie wordt de laatste alinea van
Kampen 1975 correct weergegeven In het slot van het door depp.
ontworpen concept: “..... waarbij het daarvoor vastgestelde
formulier dient gebruikt te worden..”.
Tenslotte stelt uw commissie u voor in dit art., 2e al., laatste
zin, te lezen i.p.v. "in kerken met één predikantsplaats", " in
kerken zonder predikant in actieve dienst", dit naar analogie van
art. 43.
Uit de bijlage:
5. voorgesteld wordt: "het examen dat zowel een onderzoek .....
Uw commissie verklaart zich tegen dit voorstel; elk examen is
toch een onderzoek.
Bij de bespreking van art. 5 dient dr. K. Deddens het amendement
in, om in plaats van 'op twee achtereenvolgende zondagen in de
kerk is afgekondigd' te lezen: 'tweemaal aan de gemeente is
bekendgemaakt'.
Ds. A.P. van Dijk dient het amendement in, om in plaats van het
woord 'examen' te lezen 'onderzoek'. Beide amendementen worden
verworpen. Nadat deputaten een wijziging van commissie II hebben
overgenomen, wordt art. 5 conform het concept van deputaten
aanvaard.
Artikel 5
Roeping tot de dienst des Woords
De wettige roeping tot de
dienst des Woords van hen die het ambt van predikant nog niet
hebben bekleed, omvat de beroeping, het examen, de goedkeuring
van de gemeente en de bevestiging.
De beroeping geschiedt onder
aanroeping van de Here door de kerkeraad en de diakenen met
medewerking van de gemeente en met inachtneming van de
plaatselijk vastgestelde regeling. Alleen zij kunnen voor het
eerst beroepen worden, die door de classis waaronder zij
ressorteren, preparatoir geëxamineerd zijn. In kerken zonder
predikant in actieve dienst zal beroepen worden met advies van de
consulent die door de classis aangewezen is.
Het examen, dat zowel de leer
als het leven betreft, zal worden afgenomen door de classis die
het beroep moet goedkeuren. Het zal plaatshebben ten overstaan
van de deputaten van de paticuliere synode of enkele van
hen.
De goedkeuring van de
gemeenteleden is verkregen, wanneer de naam van de beroepen
predikant op twee achtereenvolgende zondagen in de kerk is
afgekondigd en er geen wettig bezwaar is ingebracht.
De bevestiging zal
plaatshebben in een eredienst, waarbij het daarvoor vastgestelde
formulier dient gebruikt te worden, met handoplegging door de
predikant die de bevestiging verricht.