|64|

[A5 ontbrak]

A5 kerk en overheid
A5.1 De kerken erkennen de overheid, die in dienst van God de publieke orde bestuurt.
A5.2 Door overleg en correspondentie streven de kerken naar een goede verstandhouding met de overheid, gericht op respect voor ieders eigen positie.
A5.3 Bij ernstige openbare aantasting van Gods naam of bedreiging van de vrijheid van godsdienst spreken de kerken de overheid daarover aan.

Toelichting A5

1. Terecht is opgemerkt dat in Werkorde 1 een bepaling over de overheid mist en dat dat een gemis is. Nu verdient deze constatering nog wel wat precisering: de rechtsverhouding tussen het eigen kerkelijk recht (‘statuut’) en het statelijk recht (de Nederlandse wet- en regelgeving) is in A3 en A4 benoemd en in de MvT1 bij deze artikelen toegelicht. De rechtspersoonlijkheid en de vertegenwoordiging in het statelijk rechtsverkeer zijn geregeld in G3 resp. G4. Deze aspecten van de kerk-staat-verhouding zijn dus al verdisconteerd.

2. Waar het hier om gaat, is het tot uitdrukking brengen van de verhouding van de kerken tot de overheid als zodanig. In lijn met art. 36 NGB en art. 27 KO1978 is het dan goed om allereerst in A5.1 te bepalen dat de kerken de overheid als zodanig erkennen, omdat zij als taak heeft in dienst van God de publieke orde te besturen. De hoofdzin van A5.1 is dat de kerken de overheid erkennen. De bijzin is geen voorwaarde voor die erkenning, maar geeft de verklaring voor die erkenning: de overheid staat in dienst van God. Tegelijk bevat de bijzin de taakafbakening voor de overheid: zij bestuurt het publiek domein. Deze taakafbakening correspondeert met de eigen positie van kerk en overheid in A5.2.

3. In de tweede plaats is er het streven naar een goede verstandhouding met de overheid. Dat is geen doel op zich, om de overheidsfunctionarissen naar de ogen te zien, maar juist gericht op domeinbewaking: kerk en overheid hebben ieder hun eigen positie in de rechtsorde en dienen die wederzijds te respecteren. De kerken hebben vanouds een status aparte in de Nederlandse rechtsorde. Zij moeten zich die zelfstandige positie bewust zijn en die zorgvuldig hanteren.

4. Het werken aan een goede wederzijdse verstandhouding krijgt in A5.2 concreet gestalte in overleg en correspondentie. De kerken hebben daarvoor hun deputaten voor de relatie tussen kerk en overheid en participeren in het CIO. A5.2 biedt hiervoor de basis.

5. In A5.3 wordt tot slot uitdrukking gegeven aan het ‘profetisch spreken’ van de kerken jegens de overheid. Dit is een lastig te formuleren thema. Deputaten ‘kerk en overheid’ staan hier een terughoudende rol van de kerken voor. Enerzijds komt de kerken ten principale het recht en de plicht toe om op te komen voor haar Heer, anderzijds moet hiervan op verstandige en ingetogen wijze gebruik gemaakt worden. Om die reden is in A5.3 aangegeven dat de kerken de overheid aanspreken bij ernstige openbare aantasting van Gods naam of bij bedreiging van de vrijheid van godsdienst. Aantasting van ‘Gods naam’ heeft hier de pregnante betekenis van openlijke godslastering in de maatschappij, maar ook de ruimere strekking van aantasting van Gods uitdrukkelijke geboden.

6. A5.3 laat uiteraard onverlet dat kerkleden en politieke partijen in onze samenleving ook hun inbreng c.q. invloed (kunnen) aanwenden terzake het overheidsbestuur. Dit neemt echter de eigen verantwoordelijkheid van de kerken in de genoemde gevallen niet weg.

|65|

7. In de formulering dat de kerken de overheid daarover aanspreken, ligt besloten dat het niet alleen gaat om gedragingen van de overheid zelf waarop de overheid wordt aangesproken, maar ook over gedragingen in de maatschappij waarover de overheid wordt aangesproken.


Rapport dHKO (2011)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) A5