[A2 vrede
A2.1 In de gemeente van Christus moet alles op gepaste
wijze en in goede orde gebeuren, zodat de onderlinge vrede wordt
gediend (1 Kor. 14: 33 en 40).
A2.2 Allen staan onder het ene Hoofd, Jezus Christus, als
Heer van de kerk. Geen persoon of kerk mag een andere persoon of
kerk overheersen.]
A2 vrede
A2.1 In de kerk van Christus moet
alles op gepaste wijze en in goede orde gebeuren, zodat
de vrede
wordt gediend (1 Kor. 14: 33 en 40).
A2.2 Allen staan onder het ene Hoofd, Jezus Christus, als
Heer van de kerk. Geen persoon of kerk mag een andere persoon of
kerk overheersen.
1. Het gebruik van de woorden ‘kerk’ en ‘gemeente’ is in de
KO1978 niet altijd consistent. Dit is echter ook enigszins
inherent aan de begrippen zelf, die zich niet in een sluitende
tweedeling laten onderbrengen.
- gemeente
In de Werkorde hanteren wij zoveel mogelijk het begrip
gemeente als het gaat om de plaatselijke kerk in haar
intern functioneren. Vandaar bijvoorbeeld hoofdstuk C over ‘het
leven van de gemeente’.
- kerk
In de overige gevallen bezigen wij het woord kerk.
‘Kerk’ kan dan betrekking hebben op de plaatselijke kerk,
bijvoorbeeld in relatie tot andere zusterkerken (zoals in
hoofdstuk E). Er is dan sprake van ‘kerk’ (enkelvoud) en ‘kerken’
(meervoud). ‘Kerk’ kan ook slaan op het instituut kerk als
zodanig, bijvoorbeeld in de verbinding ‘kerk en overheid’ (zie
A5) of in de verhouding van kerk tot wereld (zie bijvoorbeeld
C15).
- de kerken
Als het gaat over ‘de kerken’ zijn daarmee de gezamenlijke
Gereformeerde Kerken in Nederland bedoeld.
- kerkgemeenschap
Het begrip kerkgemeenschap heeft betrekking op andere
kerkgenootschappen in binnen- en buitenland. Wij prefereren
kerkgemeenschap boven kerkgenootschap.
2. A2.1 is een artikel waarin je vanuit 1 Kor. 14 zowel ‘kerk’ als ‘gemeente’ zou kunnen gebruiken. Je kunt het betrekken op de plaatselijke gemeente, maar ook op de kerken ‘in het gemeen’. Beide perspectieven lopen in 1 Kor. 14 door elkaar: het gaat om de plaatselijke gemeente in Korinte, maar ook om ‘alle gemeenten’ (1 Kor. 14: 33). Wij kiezen in Werkorde 2 alsnog voor het woord ‘kerk’ in plaats van ‘gemeente’, om daarmee de algemene strekking van het artikel te benadrukken.
3. In A2.1 vervangen we “onderlinge vrede” door “vrede”. Het gaat niet om de lieve vrede in de kerk, maar om de vrede van Christus.
|62|
4. Bij A2.2 is de vraag gesteld of de verbreding van de antihiërarchische spits wel als winst is aan te merken. Art. 83 KO1978 betrekt dit immers op kerken onderling en ambtsdragers onderling. A2.2 betrekt dit nu op alle kerkelijke relaties: “geen persoon of kerk mag een andere persoon of kerk overheersen”. Persoon heeft betrekking op zowel ambtsdragers als kerkleden in het algemeen. Wij handhaven de voorgestelde verbreding en zien dit in een breder perspectief.
5. Ten eerste: de scopus van de DKO – en in het verlengde daarvan
de KO1978 – is historisch gericht tegen de Roomse hiërarchie van
de kerk en de geestelijken in de kerk en spreekt daartegenover
juist op dit punt de kerken en ambtsdragers aan. Tegenover de
Roomse hiërarchie is de focus dus historisch gericht op het
bestrijden van een gereformeerde pendant in de vorm van
dominocratie.
Ten tweede komt daarbij dat de DKO in zijn algemeenheid het
karakter draagt van een regeling vanuit het perspectief van de
ambtsdragers in de kerk. Er zijn zeer veel artikelen waarin de
kerkenraad het subject is: de kerkenraad laat toe, de kerkenraad
ziet er op toe, de kerkenraad roept samen, de kerkenraad zal er
voor zorg dragen, etc. Ook dit is historisch goed verklaarbaar
vanuit de wordingsgeschiedenis van de KO. Bovendien is de KO door
de eeuwen heen vooral een ‘spoorboekje’ voor de ambtsdragers
geweest.
Ten derde: we leven in een tijd waarin de opleiding en mondigheid
van de kerkleden aanzienlijk is toegenomen. Het heersen is niet
bepaald voorbehouden aan ambtsdragers.
Tot slot: vanuit juridische optiek is een statuut niet alleen de
leidraad voor het bestuur van een organisatie, maar voor de hele
organisatie in al haar geledingen.
6. Vanuit de onderkenning van al deze aspecten kiezen wij er bewust voor het verbod van heerszuchtig optreden in de kerk breed te trekken. Niet vanuit enige nivelleringsgedachte van de ambten, maar vanuit het Bijbelse gegeven en de praktische wijsheid dat het heersen allen in het bloed zit. Een verbod aan allen in de kerk om te ‘heersen’ komt niet in mindering op verschil in taak en positie. Een verbod aan gemeenteleden ondersteunt juist het gehoorzamen van de leiders (Hebr. 13: 17), zonder dat die leiders daarvan vervolgens weer misbruik mogen maken.