[C8 kerkelijke
registratie
C8.1 De kerkenraad zorgt voor een goede registratie van hen die
als doopleden of belijdende leden tot de gemeente behoren en van
hen die als gastleden een plaats hebben in het gemeentelijk
leven.
C8.2 De geregistreerde gegevens worden uitsluitend voor
kerkelijke doelen gebruikt.
C8.3 Voor het kerklidmaatschap gelden het burgerlijk domicilie en
de classicaal vastgestelde kerkgrenzen als uitgangspunt.]
C8 kerkelijke
registratie
C8.1 De kerkenraad draagt zorg voor de registratie van
belijdende leden en doopleden en van hen die als
gastleden een plaats hebben in de gemeente.
C8.2 De geregistreerde gegevens worden alleen voor
kerkelijke doeleinden gebruikt.
C8.3 Het
kerklidmaatschap sluit aan bij de feitelijke woonplaats en de
vastgestelde kerkgrenzen, tenzij door de betrokken
kerkenraden anders wordt afgesproken.
1. De Werkorde kent evenals de KO1978 en anders dan de KO van de PKN geen omschrijving van diverse categorieën van lidmaatschap. Wel worden hier enkele afspraken over registratie vastgelegd, t.b.v. de ambtelijke verantwoordelijkheden en ter wille van de rechten van de betrokken christenen.
2. De formuleringen van C8.1 in Werkorde 2 zijn beknopter.
3. N.a.v. reacties bij C8.1 hebben we opnieuw gesproken over de catechumenen. Daarbij gaat het om personen die op hun verzoek van de kerk onderwijs ontvangen met het oog op de openbare geloofsbelijdenis (art. C7.2). Het gaat hier telkens om specifieke situaties, die zich niet goed lenen voor een algemene regeling. De grenzen van het catechumenaat zijn niet precies te trekken. Van behoefte aan een algemene regeling is ons niet gebleken. Wij zien daar dan ook van af.
4. Bij C8.2 is gevraagd om bredere omschrijving van de geregistreerde/te registreren gegevens. Die weg moeten de kerken o.i. niet opgaan. ‘De wet is volledig door haar onvolledigheid’: als we proberen alle relevante typen gegevens op te sommen, schiet de tekst al gauw weer te kort bij enige wijziging van situatie. Het is niet doenlijk en niet wenselijk de doeleinden anders te benoemen dan als ‘kerkelijk’. Door wetgeving vanwege de overheid worden er aan het extern gebruik van gegevens ook grenzen gesteld. Binnen de kerkelijke grenzen kunnen de kerken hun eigen weg gaan t.a.v. kerkelijk gebruik. Rijst er ergens tegen een vorm van kerkelijk gebruik bezwaar, dan is er de weg van kerkelijk bezwaar en beroep om tot een uitspraak te komen.
5. Er is enerzijds enige kritiek geoefend op het woord ‘uitgangspunt’ in C8.3 in Werkorde 1. Vanwege de toenemende perforatie van kerkgrenzen wordt anderzijds gevraagd om meer expliciet het overleg van betrokken kerkenraden te benoemen. Wij gaan daarin mee door een formulering die een duidelijke hoofdregel aangeeft en een uitzondering die aan overeenstemming van de kerkenraden gebonden is. Wanneer kerkenraden in een bepaald geval niet tot een akkoord
|103|
komen, dienen zij dit aan de classis voor te leggen. Er moet altijd kerkelijke overeenstemming zijn, om wanorde tegen te gaan en wrevel tussen kerkenraden te voorkomen.
6. N.a.v. reacties is het woord ‘classicaal’ in Werkorde 2 geschrapt. Niet overal bestaan er classicaal geregelde en gefiatteerde kerkgrenzen. Waar ze er wel zijn, vallen die vanzelf onder de term ‘vastgestelde’.
7. ‘Het burgerlijk domicilie’ in Werkorde 1 is bij nader inzien
niet de goede verwoording van het beoogde criterium. Criterium
moet zijn de feitelijke woonplaats, daar waar iemand de facto
woont c.q. werkelijk verblijft. Twee voorbeelden:
Het komt geregeld voor bij bijv. jongeren dat ze in de stad van
hun studie wonen en elders hun burgerlijk domicilie houden. Dan
moet er toch zoveel mogelijk worden aangesloten bij hun werkelijk
verblijf.
Bij twee of meer kerkelijke gemeenten binnen één burgerlijke
gemeente is het ‘burgerlijk domicilie’ evenmin toereikend.
Vandaar de aansluiting bij het werkelijke woonadres. Dat is ook
de kern van de kerkelijke gedachte: je bent daar lid, waar je
bent.
8. Tot slot: C8.3 is niet maar een ‘kille’ administratieve bepaling. Hier zijn wezenlijke zaken, gerelateerd aan o.a. Romeinen 12 en 1 Korintiërs 12, in het geding.