[B28 de kerkenraad, de
diakenen en de kerkenraad met diakenen
B28.1 In elke kerk is een kerkenraad, bestaande uit de
predikant(en) en ten minste drie ouderlingen. Voor de diaconale
arbeid zijn er ten minste drie diakenen.
B28.2 De kerkenraad geeft geestelijke leiding aan de
gemeente. Hij rekent daarbij met de eigen verantwoordelijkheid
van de gemeenteleden en bevordert hun betrokkenheid bij het
beleid.
B28.3 De kerkenraad vergadert ten minste tweemaal per jaar
met de diakenen over de materiële aangelegenheden van de kerk,
het financieel beheer en de zaken die de kerkorde daarvoor
aanwijst.
B28.4 De diakenen vergaderen regelmatig over de diaconale
aangelegenheden. Zij verantwoorden hun beleid en beheer aan de
kerkenraad.]
B28 kerkenraad
en
diaconie
B28.1 In elke kerk is een
kerkenraad, die bestaat uit de predikant(en) en de ouderlingen.
(...)
B28.4 De diakenen vormen
samen de diaconie. (...)
|88|
B28.3 Ten minste tweemaal per jaar is
er een vergadering van de kerkenraad met de diaconie over de
materiële aangelegenheden van de kerk, het financieel beheer en
de zaken die de kerkorde daarvoor aanwijst.
B28.2 De kerkenraad
rekent met de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenteleden en
raadpleegt de gemeente met het oog op de hoofdzaken van zijn
beleid.
1. Voor de verhouding tussen ouderlingen en diakenen verwijzen we allereerst naar de MvT2 bij B6.
2. Volgens B28.1 bestaat de kerkenraad uit de ouderlingen en
predikant(en). Wij staan hiermee in de lijn van de DKO en KO1978,
die de diakenen niet tot de kerkenraad rekenen. Diverse reacties
vallen hier terug op de vermeende tegenstelling tussen art. 30
NGB en art. 36 KO1978. De vraag is echter of die tegenstelling
wel aanwezig is.
Art. 36 KO1978 geeft in dit opzicht een heldere kerkrechtelijke
bepaling: “In alle kerken zal een kerkenraad zijn, die bestaat
uit de predikant(en) en de ouderlingen.”
Art. 30 NGB formuleert anders: “Er moeten dienaren of herders
zijn, om Gods Woord te prediken en de sacramenten te bedienen,
ook opzieners en diakenen, om met de herders een raad van de kerk
te vormen.” Het gaat hier niet over hetzelfde college en in de
NGB staat ook niet dat de diakenen deel uitmaken van de
kerkenraad. De strekking van art. 30 NGB is dat de gemeente wordt
geleid door ambtsdragers. Het gaat hier over regeren, leiding
geven in algemene zin, in collegiale vorm. De raad van de kerk
staat hier historisch tegenover de stadsraad, het
overheidsbestuur. Voor ‘raad’ van de kerk staat hier in het
Latijn ‘senatus’ en niet ‘presbyterium’. Tegenover het regeren in
algemene zin in art. 30 NGB staat het regeren in speciale zin in
de vorm van opzicht en tucht door het college van opzieners in
art. 36 KO1978.
Vgl. hierover o.a. J. Kamphuis, Diakenen en kerkenraad,
opgenomen in: Altijd met goed accoord (1973), p.
113-137.
Of de formulering van de NGB in dezen zo gelukkig is, is de
vraag, gelet op de herhaalde uitleg die hiervoor nodig is. Waar
het hier in de kerkorde echter om gaat, is het kerkrechtelijk
onderscheiden van het college van opzicht en tucht (kerkenraad =
presbyterium) en het college van dienstbetoon (diaconie).
3. Wie hier spreekt van ‘uitholling’ van het diakenambt of van ‘het vergroten van de discrepantie tussen belijdenis en kerkorde’, zoals in sommige reacties gebeurt, heeft er helaas te weinig van begrepen en miskent onze intenties. Wij opteren juist voor versterking van het diakenambt in de benadrukking van de eigenstandige positie.
4. In B28.4 introduceren wij in Werkorde 2 het begrip ‘diaconie’ in de kerkorde. Enerzijds is diaconie in het kerkelijk spraakgebruik een volledig geaccepteerd begrip, anderzijds is het in de kerkorde tot dusver steeds vermeden. Wij menen dat er geen overtuigende bezwaren bestaan tegen het hanteren van ‘diaconie’ of ‘de diaconie’.
5. In B28.2 is de inbreng vanuit de gemeente versterkt door een consultatierecht (raadpleging) bij de hoofdzaken van het beleid.