[C4 bijzondere
kerkdiensten
C4.1 Op de christelijke feestdagen komt de gemeente in
kerkdiensten samen voor de verkondiging en viering van de grote
heilsfeiten.
C4.2 Het houden van kerkdiensten bij de jaarwisseling en op de
bid- en dankdag voor gewas en arbeid wordt in de vrijheid van de
kerken gelaten.
C4.3 De kerkenraad kan met het oog op bijzondere situaties of
groepen speciale en aangepaste kerkdiensten beleggen.
C4.4 Wanneer een lid van de gemeente overlijdt, kan de kerkenraad
op verzoek van de familie bij de begrafenis een dienst van Woord
en gebed beleggen.]
C4 bijzondere
kerkdiensten
C4.1 Op de christelijke feestdagen komt de gemeente in
kerkdiensten samen voor de verkondiging en viering van de grote
heilsfeiten.
C4.2 Het houden van kerkdiensten op andere dagen, in bijzondere
situaties of voor bijzondere groepen wordt in de
vrijheid van de kerken gelaten.
C4.3 vervallen
C4.4 vervallen
1. Er zijn diverse vragen gesteld over de afbakening van wat christelijke feestdagen zijn. C4.1 in Werkorde 1 is wel gelezen als een verplichting om ook op zgn. tweede feestdagen kerkdiensten te houden. Dat brengt ons ertoe om het lidwoord ‘de’ voor ‘christelijke feestdagen’ in Werkorde 2 te laten vervallen, om de suggestie als zou het hier om alle feestdagen gaan weg te nemen. Een nadere opsomming blijven we overbodig vinden. In de kerken is dit bij ons weten geen punt van geschil. En een heropening van het debat over de Goede Vrijdag (de enige niet door de overheid erkende christelijke feestdag) lijkt ons onvruchtbaar.
2. Tegen C4.4 in Werkorde 1 zijn diverse bezwaren ingebracht, met name omdat er voor de uitvoering in de praktijk voetangels en klemmen werden gezien. Wij gaan daarin in Werkorde 2 in
|97|
die zin in mee, dat: (a) in algemeen overtuigende gevallen een
kerkdienst bij een begrafenis ook kan vallen onder C4.2; (b) wij
de betrokkenheid van de kerk c.q. de ambtsdragers bij het
overlijden van een gemeentelid nu formuleren in C14.4 in het
kader van het pastoraat. Wij hebben daarom C4.4. in Werkorde 2
laten vervallen.
Bij dit alles moet wel bedacht worden dat door alle eeuwen heen
rond de begrafenis van christenen aan de kerk als kerk
en niet alleen aan de persoon van een predikant of ouderling een
rol is toegedacht. Ook in de Reformatie is dat niet losgelaten.
3. Bij C4.2 in Werkorde 1 is enerzijds gevraagd om de diensten
bij de jaarwisseling en de wisseling van de seizoenen positiever
te benaderen, anderzijds heeft men er op geattendeerd dat de
vrijheid hierin er altijd al is en dat de bepaling dus een open
deur is. Een en ander leidt ertoe dat we in Werkorde 2 C4.3 en
C4.2 in elkaar hebben geschoven.
Daarmee ontstaan er t.a.v. de kerkdiensten drie categorieën in de
kerkorde:
a. de reguliere diensten op alle zondagen (C2);
b. de diensten op christelijke feestdagen (C4.1);
c. de diensten met het oog op bijzondere dagen, situaties of
groepen (C4.2).
Ten aanzien van a en b worden er bindende voorschriften gegeven.
Ten aanzien van c achten wij dat niet doenlijk en ook niet juist.
4. De uitdrukking ‘in de vrijheid van de kerken laten’ in C4.2 wordt door menigeen opgevat als een onbegrensde vrijheid bij het invullen daarvan. Dit is een misverstand. De betekenis is dat de kerken hierover niet met elkaar iets bindend willen afspreken. Het zou tot te veel casuïstiek en gedetailleerde regelgeving leiden. Maar tegelijk houdt elke kerkenraad de verantwoordelijkheid om tot een goede invulling te komen. Niet alleen een synode, maar ook een kerkenraad is gebonden aan de bijbelse, confessionele en kerkordelijke criteria. Vrijheid is geen ongebondenheid.
5. Er is tot slot gevraagd waarom art. 69 KO1978 over het ‘uitschrijven van een landelijke bededag’ niet een plaats in de Werkorde heeft gekregen. Naar ons oordeel past het beter bij onze huidige samenleving en communicatiemiddelen om dit bij een synodaal deputaatschap (bijvoorbeeld voor diaconaat of voor relatie met de overheid) neer te leggen dan er nog weer voor jaren een classis mee te belasten.