[D11 tolerantie
D11.1 Wanneer een lid van de gemeente op een bepaald punt afwijkt
van de gezonde bijbelse leer, kan hij met zijn opinie worden
verdragen onder de volgende voorwaarden:
a. hij is bereid om zich te verantwoorden tegenover de
Heilige Schrift en zich daaruit te laten onderwijzen;
b. hij voert geen actieve propaganda voor zijn opvattingen;
c. hij stelt geen daden die ingaan tegen de aanwijzingen van
de kerkenraad.]
D11 afwijkende
opvattingen
D11.1 Wanneer een lid van de gemeente op een bepaald punt afwijkt
van de gezonde bijbelse leer, kan hij met zijn overtuiging worden
verdragen onder de volgende voorwaarden:
a. hij is bereid om zich te verantwoorden tegenover de
Heilige Schrift en zich daaruit te laten onderwijzen;
b. hij voert geen actieve propaganda voor zijn opvattingen;
c. hij stelt geen daden die ingaan tegen de aanwijzingen van de
kerkenraad.
1. Door verplaatsing van D12 aansluitend aan D9 en D10 komt D11 nu in Werkorde 2 als laatste bepaling van het hoofdstuk (het zou dus D12 moeten worden).
|123|
2. Blijkens reacties blijkt het opschrift ‘tolerantie’ misverstand op te roepen: alsof het een soort ontsnappingsclausule is, om maar geen tucht te hoeven oefenen. Dat is niet de bedoeling. Het gaat er om dat expliciet aandacht wordt gevraagd voor tucht die zich niet enkel uitstrekt over het leven (zoals in de praktijk vaak het geval is), maar ook over de leer. Zie MvT1. De gewijzigde titel in Werkorde 2 over ‘afwijkende opvattingen’ wil dit beter aangeven.
3. Tegelijk blijft het van belang om te onderkennen dat tucht over de leer zijn eigen beperkingen kent. Het kader voor die leertucht wordt in dit artikel beschreven.
4. Terecht wordt aangevoerd dat de criteria die D11 opsomt, niet waterdicht zijn. Dat kan ook niet en hoeft ook niet. De criteria geven geen automatische uitkomst voor een kerkenraad, maar helpen de kerkenraad wel om te onderkennen waar hij op letten moet om tot een afgewogen oordeel te komen.
5. De vraag wordt gesteld wat er moet gebeuren als iemand zich niet (langer) aan de voorwaarden houdt. Dat lijkt ons helder: dan is er reden om de middelen van tucht toe te passen, zoals die eerder in dit hoofdstuk beschreven zijn.
6. Sommigen menen dat dit artikel ruimte laat aan aperte, maar overigens vriendelijk zwijgzame ongelovigen, om toegang tot het avondmaal te claimen. Wij menen echter dat de sub a geformuleerde voorwaarde voldoende houvast biedt voor de kerkenraad om aan hen “die zich als ongelovigen en goddelozen doen kennen” (HC antw. 82) de toegang tot de tafel te ontzeggen.
7. Tot slot: in Werkorde 1 wordt gesproken over iemands ‘opinie’. Het woord ‘overtuiging’ is hier wellicht sterker. Het gaat niet om het toelaten van wilde ideeën, maar om het respecteren van iemands serieuze opvattingen, die echter niet stroken met de gezonde leer.