[B8 toegang tot het ambt van predikant
B8.1  Wie nog geen predikant is, kan alleen beroepen worden na een voorafgaand beroepbaarstellend onderzoek door de classis volgens de vastgestelde generale regeling.
B8.2  Een kandidaat-predikant, die een volgens art. B9 op hem uitgebracht beroep heeft aangenomen, verkrijgt toelating tot het ambt via een toelatend onderzoek door de classis volgens de vastgestelde generale regeling.]

B8 toegang tot het ambt van predikant
B8.1  Wie toegang tot het ambt van predikant vraagt, kan beroepen worden na een beroepbaar stellend onderzoek door de aangewezen classis.
B8.2  Een kandidaat-predikant die een beroep heeft aangenomen, verkrijgt toelating tot het predikantsambt in de kerken na een toelatend onderzoek door de classis waar hij zal gaan dienen.

|73|

B8.3 Een predikant uit een andere kerkgemeenschap op wie een beroep vanuit een van de kerken is uitgebracht, kan slechts als predikant in de kerken worden toegelaten na een onderzoek door de classis. Hetzelfde geldt voor een predikant die zich sinds kort heeft gevoegd bij een van de kerken en verzoekt om in de kerken beroepbaar te worden gesteld.

Toelichting B8

1. Eén van de reacties stelt vragen bij de noodzaak van het dubbele onderzoek voor kandidaat-predikanten: het BSO volgens B8.1 en het TLO volgens B8.2. Deze zaak is in het verleden uitvoerig aan de orde geweest. GS Berkel en Rodenrijs 1996 heeft studiedeputaten Kerkelijke Examens benoemd. GS Leusden 1999 heeft de huidige examenvorm vastgesteld in plaats van het vroegere preparatoir en peremptoir examen-model. Daarbij is de vraag naar één examen expliciet aan de orde gesteld. Blijkens art. 28 Acta GS Leusden 1999 is hier bewust niet voor gekozen vanwege de noodzakelijke zorgvuldigheid inzake de toelating tot het ambt. Die zorgvuldigheid geldt overigens naar twee kanten: voor de kerken en de kandidaat. De beide onderzoeken richten zich met name op Schriftgetrouwheid en confessionele betrouwbaarheid. Wij menen dat er geen aanleiding is deze examenvorm nu ter discussie te stellen.

2. Wij hebben in Werkorde 2 in B8.3 de inhoud van B12 opgenomen, zodat B12 als afzonderlijk artikel kan vervallen. B12 ziet op twee categorieën:
a. predikanten die in binnen- of buitenland zijn verbonden aan een kerk van gereformeerde belijdenis, niet zijnde een GKv, en die door een GKv beroepen worden; en
b. predikanten die recent als kerklid naar de GKv zijn overgekomen en toelating vragen als predikant in de GKv (‘nieuwelingen’).
Voor deze beide categorieën geldt de route van B8.3.

3. B8.3 geeft met de uitdrukking ‘slechts’ aan dat uitsluitend de weg van kerkelijk onderzoek toelating geeft tot het predikantschap in de GKv. Gewaakt moet worden tegen lichtvaardige toelatingen, die naderhand kunnen leiden tot vervelende situaties.

4. In B8.3 hebben we het onderzoek door de classis niet nader omschreven. Het moet gaan om een onderzoek dat tot nu toe vaak werd aangeduid als ‘colloquium doctum’. De classis kan in het onderzoek accenten zetten die passen bij de bijzonderheid van het geval. Omdat het hier om ‘maatwerk’ gaat, lijkt een gedetailleerd voorschrift in de KO niet goed werkbaar. De generale regeling voor predikantszaken (zie B23) kan nadere invulling bieden.


Rapport dHKO (2011)


RAPPORT BIJ
Kerkorde GKv (2014) B11