[C12 opvoeding en
onderwijs
C12.1 Ouders verplichten zich bij de doop om hun kinderen op te
voeden in een leven met God en in de kennis van zijn Woord.
C12.2 De kerkenraad bevordert dat de ouders voor hun kinderen
zoveel mogelijk gebruik maken van onderwijs dat overeenkomt met
de leer van de Schriften.
C12.3 De kerk onderhoudt goede contacten met scholen die door de
jeugd van de kerk bezocht worden, met name die met een
gereformeerde of christelijke identiteit.]
C12 opvoeding en
onderwijs
C12.1 Ouders
verplichten zich bij de doop hun kinderen te onderwijzen in de
leer van de Schriften en hen op te voeden tot een leven met
God.
|109|
C12.2 De ambtsdragers sporen de ouders
aan om voor hun kinderen zoveel mogelijk gebruik te
maken van onderwijs dat overeenkomt met de leer van
de
kerk.
C12.3 De kerk onderhoudt contacten met
scholen die door de jeugd van de kerk worden bezocht, met name
die met een gereformeerde of christelijke identiteit.
1. We sluiten in C12 aan bij de bestaande kerkorde (art. 57
KO1978). Ook de CGK hebben een dergelijk artikel; daar heeft men
zelfs een generaal deputaatschap voor zaken rond kerkjeugd en
onderwijs. In de reacties lijken sommige critici zich te willen
terugtrekken op de doopbelofte en de catechese, en de bemoeienis
met de scholen te willen reduceren, omdat (a) het gereformeerde
onderwijs hier niet meer alleenrecht krijgt; (b) het contact
houden met scholen als onuitvoerbaar wordt beschouwd. Wij delen
die benadering niet.
Hoe ook precies de identiteit van de scholen is, vanouds is (in
diverse varianten van de triangelgedachte) het onderwijs aan
kinderen en jongeren voor hun geestelijke ontwikkeling zo
belangrijk gevonden dat goed contact tussen kerken en scholen
altijd van belang is. Juist bij het afnemen van een
vanzelfsprekend samenvallen van kerkgemeenschap en
schoolgemeenschap wordt de oplettendheid van de kerk des te meer
relevant.
2. In sommige reacties wordt gevraagd hier van de leer van de kerk te spreken i.p.v. de bijbelse leer. Wij bedoelen met die laatste term – dat kan uit heel de Werkorde duidelijk zijn – beslist geen andere leer. Door in Werkorde 2 nu eerst over leer van de Schriften (C12.1) en vervolgens over leer van de kerk te spreken (C12.2), kan nog te meer duidelijk worden hoezeer het om dezelfde leer gaat.
3. Het artikel gaat terug op het sinds de Reformatie aanwezige en in de schoolstrijd van de 19e eeuw versterkte besef dat het onderwijs een sector van het leven en van de samenleving is, waarin het seculiere en het religieuze/kerkelijke met elkaar verweven zijn. De druk die met zekere regelmaat door een deel van de politieke partijen wordt uitgeoefend om art. 23 Grondwet te schrappen, moet de kerken temeer bewust maken van de rol die zij als publieke gemeenschappen in de samenleving kunnen hebben in het bewaken van het recht op levensbeschouwelijk onderwijs en in het krachtig christelijk invullen daarvan. In de voorbije decennia is de school vooral aan de ouders en zijn de politieke ontwikkelingen vooral aan de politieke partijen (GPV/CU) overgelaten. Wij pleiten ervoor om naast het helpen nakomen van de doopbelofte van de ouders ook het gereformeerd en christelijk onderwijs nadrukkelijk binnen het beeld van de kerken en de ambtsdragers te houden. School, gezin en kerk dienen elkaar te vinden in een driehoek die opkomt voor de grote waarde van christelijk-gereformeerd onderwijs dat kinderen en jongeren vormt en opvoedt voor een leven in Gods dienst.
4. Het onderhouden van contacten met scholen is tegen de onder 2
geschetste achtergrond van belang. Tegelijk is er – met wijziging
van de tekst uit Werkorde 1 – in C12.3 een formulering gekozen
die beschermt tegen ‘systeemdwang’, als zou elke kerkenraad
formeel in contact moeten zijn met alle scholen waar maar
jongeren van 4-18 uit eigen gemeente te vinden zijn.
Er moet eerder gedacht worden aan vormen, waarbij bv. een
predikant af en toe op de basisschool een bijdrage levert,
waarbij in de kerk op school geleerde psalmen of liederen worden
opgegeven, waarbij de predikant of kerkelijk werker aanwezig is
op een door een VO-school georganiseerde ontmoeting met
catecheten, waarbij twee ouderlingen naar een identiteitsavond
gaan, enz. Om dit te laten uitkomen, hebben we ‘goede contacten’
uit Werkorde 1 vervangen door enkel ‘contacten’ in Werkorde
2.
Het subject is ook niet de kerkenraad, maar meer algemeen ‘de
kerk’. Dat betekent dat de actoren verschillende kunnen zijn:
predikant, catecheet, kerkelijk werker, jeugdwerker, enz. Verder
zal de relatie tussen kerk en scholen losser worden naarmate het
om oudere jeugd gaat.
|110|
5. Er is gevraagd waar de catechese is gebleven. De kerkelijke catechese vindt men in C7.2, die van de ouders in C12.1 en het schoolonderwijs in de christelijke leer valt onder het onderwijs in C12.2.
6. C12.1 vormt in Werkorde 1 een doublure met C5.3. C5.3 is daarom in Werkorde 2 vervallen. De formulering van C5.3 is in hoofdzaak in C12.1 overgenomen.
7. In C12.3 is ten onrechte gelezen dat wij gereformeerd en ander
christelijk onderwijs gelijk stellen. Dat is niet zo bedoeld.
Om enerzijds de samenhang tussen gereformeerde kerk en
gereformeerd onderwijs te benadrukken hebben we in Werkorde 2 in
C12.2 de uitdrukking ‘leer van de Schriften’ gepreciseerd in
‘leer van de kerk’.
Maar anderzijds willen we ook het christelijk onderwijs genoemd
hebben. Anders zou een categorie kinderen en ouders ongenoemd
blijven voor wie niet minder aandacht gewenst is dan voor
kinderen en jongeren op gereformeerde scholen. Zelfs wanneer de
schoolkeuze bedenkingen oproept, is het geen christelijke en
pastorale weg om daar met schrapping van het contact met zulke
scholen uit C12.3 op te reageren. Zulk contact kan wellicht
minder goed worden ingevuld dan met gereformeerde scholen, maar
het is aan de kerkenraden om hier op passende wijze hun weg in te
vinden.