[B6 taak van de
diakenen
B6.1 De taak van de diakenen is het stimuleren van de dienst van
de barmhartigheid in kerk en wereld.
B6.2 De diakenen verzamelen de liefdegaven, beheren die en delen
die naar behoefte uit. Zij dragen bijzondere verantwoordelijkheid
voor de ondersteuning met woord en daad van gemeenteleden bij
moeiten in sociaal en materieel opzicht.
B6.3 De diakenen sporen de gemeenteleden aan tot onderlinge hulp
en tot vrijgevigheid aan hen die hulp behoeven, zowel nationaal
als internationaal.]
|71|
B6 taak van de
diakenen
B6.1 De diakenen gaan
de gemeente voor in de dienst van barmhartigheid en gerechtigheid
in kerk en wereld. Zij stimuleren de onderlinge zorg en hulp
alsook de christelijke inzet en vrijgevigheid voor anderen die
hulp behoeven.
B6.2 De diakenen
onderkennen in de gemeente moeiten in sociaal en materieel
opzicht en bieden de gemeenteleden ondersteuning met woord en
daad. Zij verzamelen de liefdegaven, beheren die en delen die
naar behoefte uit.
B6.3 vervallen
1. De positie van de diakenen is door Werkorde 1 opnieuw in de belangstelling gekomen. Dat lijkt veroorzaakt door twee aspecten: de meer eigenstandige plaats van de diakenen ten opzichte van de ouderlingen c.q. kerkenraad èn het formuleren van twee alternatieven in B7 waarbij het ambt van diaken al dan niet open staat voor zusters.
2. Opnieuw in de belangstelling, want bij herhaling is er in een verder en recenter verleden studie gemaakt van en debat gevoerd over de positie van de diakenen ten opzichte van de kerkenraad. Horen de diakenen nu bij de kerkenraad of niet? Deze MvT is niet de plaats om die bezinning uitgebreid aan te halen of over te doen. Kort samengevat valt er een zekere ambivalentie te constateren: enerzijds richten de diakenen zich uiteraard op de diaconale taken en verantwoordelijkheden, anderzijds lijken ze wel eens op een soort ‘hulpouderlingen’, die via de ‘brede’ kerkenraad participeren in het leidinggeven door de kerkenraad. Het tweeërlei spraakgebruik in art. 30 NGB en art. 36 KO lijkt dit beeld te bevestigen.
3. De Werkorde beoogt meer accent te leggen op het eigen, zelfstandig ambt van de diakenen naast dat van de ouderlingen en de predikant. Vgl. ook het oude art. 25 DKO, dat sprak van “Der diakenen eigen ambt is ...”; proprius in de Latijnse versie. Het diakenambt heeft vanuit het Nieuwe Testament (o.a. Handelingen 6: 1-7) een zelfstandige betekenis voor het diaconaal dienstbetoon in de gemeente en vanuit de gemeente naar buiten.
4. Daarbij benadrukken we in Werkorde 2 dat ook de diakenen leiding geven. Zie B6.1 waarin beter tot uitdrukking komt dat ook de diakenen een voortrekkersrol hebben in de gemeente, en wel in diaconaal opzicht. Ook de diakenen gaan de gemeente voor, maar dan op hun taakveld van barmhartigheid en gerechtigheid. Hier lijkt ons ook de crux te zitten voor een betere taakafbakening tussen ouderlingen en diakenen. Er dienen steeds twee dingen te worden gezegd: (a) beide ambten geven leiding aan de gemeente, (b) maar wel ieder op eigen terrein. Het voorgaan in de dienst van barmhartigheid en gerechtigheid door de diakenen (B6.1) is niet hetzelfde als de herderlijke zorg en het opzienerschap van de ouderlingen (B5.1 en B5.2).
5. Uiteraard vereist het werk van ouderlingen en predikant en diakenen goede onderlinge afstemming, vooral op wijkniveau. Overleg en samenwerking hoeft en moet niet in mindering komen op het eigene van ieders ambt. Zie B1.3. Zie voor de verhouding kerkenraad-diaconie B28.
6. Wij kiezen in Werkorde 2 in B6.1 voor het begrippenpaar ‘barmhartigheid en gerechtigheid’. Dit geeft ons inziens beter aan wat de kernbegrippen zijn in het diaconaat. Het gaat niet alleen om (het mobiliseren van) zorg, hulp, steun, betrokkenheid, dus materiële en fysieke hulpverlening, maar ook om het bestrijden van sociaal onrecht, opkomen voor onderdrukten, rechtvaardigheid en duurzaamheid, e.d. Denk aan de Micha-campagne. Kortom: diaconaat is meer en dieper dan ‘kerkelijke liefdadigheid’.
|72|
7. Wij hebben met belangstelling en een grote mate van instemming kennis genomen van de bijdrage die de deputaten generale diaconale zaken (GDD) in oktober 2010 hebben geleverd in de vorm van een schets van het profiel van de diaken. Wij menen dat de door GDD geformuleerde basislijnen harmoniëren met de Werkorde.
8. Voor het niet opnemen van het ‘diaconaal huisbezoek’ verwijzen we naar MvT1. Uiteraard dienen diakenen zich goed te informeren over het wel en wee in de gemeente. Vandaar dat wij dit in B6.2 onder woorden brengen met het ‘onderkennen in de gemeente van moeiten in sociaal en materieel opzicht’. Het is aan de diakenen zelf om daar plaatselijk vorm en inhoud aan te geven.
9. B6.3 komt in Werkorde 2 te vervallen. De inhoud is verwerkt in B6.1 en B6.2.