[D8 voorbede en vermaan door
de gemeente
D8.1 Wanneer een belijdend lid of dooplid ondanks het vermaan
hardnekkig in zijn zonde blijft volharden, gaat de kerkenraad
over tot publieke tuchtoefening door bekendmaking aan de
gemeente. Hiervoor is de instemming van de classis vereist.
D8.2 Bij deze mededeling worden de zondaar en zijn verharding aan
de gemeente bekend gemaakt met de oproep om voor hem te bidden en
hem aan te sporen tot bekering.
D8.3 De kerkenraad kan zijn oproep aan de gemeente herhalen zo
vaak als hij dit nodig en vruchtbaar oordeelt.
D8.4 Wanneer de zondaar tot bekering komt, deelt de kerkenraad de
verzoening in een kerkdienst op passende wijze aan de gemeente
mee.]
D8 voorbede en vermaan door
de gemeente
D8.1 Wanneer een belijdend lid of dooplid ondanks het vermaan
hardnekkig in zijn ernstige zonde blijft
volharden, gaat de kerkenraad over tot publieke tuchtoefening
door bekendmaking aan de gemeente. Daarvoor is de instemming van
de classis vereist.
D8.2 Bij deze mededeling worden de zondaar en zijn verharding aan
de gemeente bekend gemaakt met de oproep om voor hem te bidden en
hem aan te sporen tot bekering. De kerkenraad kan deze oproep
herhalen.
D8.3 vervallen
D8.4 Wanneer de zondaar tot bekering komt, deelt de kerkenraad de
verzoening in een
kerkdienst aan de gemeente mee.
1. In Werkorde 2 is in D8.1 het woord ‘ernstige’ toegevoegd om de parallel te bewaren met D5.1 en D6.1. De situatie in D8.1 is immers niet minder ‘ernstig’!
2. Dat de tucht over belijdende leden en doopleden nu in één adem
wordt genoemd, wordt door sommigen bestempeld als een breuk met
het beleid dat in de KO1978 is uitgezet en door de GS Leeuwarden
1990 nog is bevestigd. We bestrijden dat. Omdat in 1978 gekozen
werd voor een opzet die de oude artikelindeling van 1905 zoveel
mogelijk intact liet, terwijl er in 1905 geen speciale bepalingen
waren over doopleden, werden de bepalingen inzake tucht over
doopleden in een afzonderlijk artikel geplaatst. Evengoed kwamen
in dit artikel (art. 82 KO1978) bepalingen voor die sterke
overeenkomst hadden met wat eerder ten aanzien van de belijdende
leden was bepaald.
Bij de huidige integrale herziening wordt de oude artikelindeling
losgelaten, zodat wat in gelijke zin geldt voor belijdende en
doopleden, ook in één keer kan worden gezegd. De GS Leeuwarden
1990 (Acta art. 66) herinnerde eraan dat tucht over doopleden wel
zijn eigen aard behoudt. Ook dat handhaven we, o.a. via het eigen
artikel D7 voor vermaan en tucht over doopleden. Verder blijft
het onderscheid merkbaar in de formulieren die bij de tucht
worden gebruikt.
|120|
3. Sommige commentatoren vragen wat we hebben gedaan met de ‘publieke berisping’ zoals die door de GS Zuidhorn 2002 (Acta art. 41 besluit 4a) en de GS Amersfoort-C 2005 (Acta art. 59 besluit 4b) voorlopig is geregeld, in afwachting van de herziening van de kerkorde. In de MvT1 is hierop inderdaad ten onrechte niet ingegaan. Wij menen dat de in de Werkorde voorgestane aanpak van drie middelen van tucht (D3.1), met daarbij meer ruimte voor de publieke tuchtoefening volgens D8, de voorlopige regeling van 2002/2005 ondervangt. Wij doen derhalve geen voorstel tot aanvullende maatregelen van vermaan en tucht voor specifieke gevallen of situaties.
4. Sommigen betreuren het dat de afkondiging zonder naam is vervallen. We herhalen nog eens dat het kerkenraden vrij staat om deze afkondiging toch te hanteren. Het enige wat vervalt, is de verplichting daartoe, zodat kerkenraden zelf kunnen beslissen of deze afkondiging dienstig is of niet.
5. Iets dergelijks geldt m.b.t. de suggestie die wordt gedaan om al eerder voorbede te doen voor een met name te noemen zondaar. Voorbede kan altijd, al moet een kerkenraad voorzichtig zijn met het publiceren van zonden. Niet voor niets is voor zo’n publieke mededeling krachtens D8.1 de instemming van de classis vereist!
6. D8.3 in Werkorde 1 wordt door commentatoren gelezen als uitnodiging tot een eindeloos proces. Dat is niet de bedoeling. Om deze indruk weg te nemen, is D8.3. in Werkorde 2 vervallen en de mogelijkheid van herhaling kort toegevoegd aan D8.2.
7. Tot slot zijn in D8.4 de woorden “op passende wijze” weggelaten: ze voegen niets wezenlijks toe.