|264|
Art. LXII. Een iedere kerk zal zulke manier van bediening des Avondmaals houden, als zij oordeelt tot de meeste stichting te dienen. Welverstaande nochtans dat de uitwendige ceremoniën, in Gods Woord voorgeschreven, niet verandere en alle superstitie vermeden worde en dat na de voleindiging der predicatie en der gemeente gebeden op den predikstoel, het Formulier des Avondmaals, mitsgaders het gebed daartoe dienende voor de tafel zal worden gelezen.
Art. 62 handelt over de Avondmaalsviering, over de wijze van
bediening.
Reeds in de artikelen van Wezel staan hieromtrent de beginselen
en die zijn in de historie der kerken dezelfde gebleven.
Er wordt onderscheiden tusschen middelmatige en noodzakelijke
dingen. Alle aanleiding tot superstitie ook bij middelmatige
dingen moest worden vermeden. B.v. knielen op zichzelf is geen
zonde, doch het was wel te verwerpen, omdat dit in de Roomsche
kerk de beteekenis had van erkenning van de ouwel voor het
Lichaam van Christus, dus van de Godheid der hostie.
Of men aan tafel zit, staat, waarbij de Dienaar des Woords met
een ouderling rondging langs degenen, die in kring staan, of
gaat, defileert langs de tafel, welke van deze drie manieren men
wil is onverschillig. Cap. I art.10. Alle drie waren in
gebruik.
De nadere uitwerking vindt men in Cap. 6 art. 12 seqq.
Het breken des broods is noodzakelijk gesteld, omdat het behoort
tot het symbool en zoo ingesteld is.
Art. 13. Door ’t uitspreken der woorden wordt de beteekenis
aangeduid.
Art. 14. Soort en vorm van brood zijn onverschillig. Ongezuurd
brood of iets dat aan superstitie deed denken moest vermeden.
Evenzoo de ouwelvorm, op zichzelf onverschillig, maar wegens de
aanleiding tot superstitie.
Art. 15. Onverschillig is of men plaatsen uit de Schrift zou
voorlezen of psalmen zingen aan tafel. Dit waren nog geen
bepalingen, maar slechts advies. Te Emden in 1571 is in art. 21
van de acta uitgesproken, wat middelmatig is.
Staande of zittende ’t Avondmaal gebruiken, psalmen zingen of de
Heilige Schrift lezen. Bij de uitreiking het gebruik van de
woorden uit de Evangeliën of uit 1 Cor. 11.
Alleen moet men vermijden, dat het uitspreken der woorden bij ’t
Avondmaal niet den schijn van consecratie of wijding ontvangt.
Ook geen ongezuurd brood of ouwel maar „gemeen spijsbrood”.
Op de 1ste Dordtsche Synode van 1574 heeft de Synode hierover
eenige vragen uit de Classis Walcheren beantwoord.
Aan de woorden uit 1 Cor. 11 werd de voorkeur gegeven, boven die
uit de Evangeliën, omdat die zich ’t best leenden.
Ook werd het wenschelijk geacht bij ’t Avondmaal te staan, niet
te zitten. Doch zitten was in de meeste kerken gewoonte. Niet
alsof staan eerbiediger was dan zitten, want daartegenover staat,
dat men aan een maaltijd zit. Maar dit was eenvoudig een quaestie
van orde. Ook diende dit om het aanzitten aan meer dan een tafel
te vermijden. De eenheid moet uitkomen. Daarom ging
|265|
dan de predikant met een ouderling rond om het brood en den wijn
uit te reiken.
’t Best zou zijn aan tafel eenige verzen uit de H. Schrift te
lezen.
Van een toespraak door den predikant lezen wij niets. Deze was
toen in ‘t geheel niet in gebruik. De keuze was niet tusschen
toespraak en lezen of zingen, maar alleen tusschen lezen of
zingen. Men meende zeker, dat de toespraak er niet bij hoorde. De
persoon van den predikant en de door hem te geven voorstelling
moest op den achtergrond treden voor de beschouwing der kerk en
de beteekenis van ‘t Sacrament zelf.
Op de Generale Synode van 1578 werden in de Kerkorde dezelfde
middelmatige dingen opgenomen. Het knielen vermijden en wat in
1574 bepaald was, werd hier herhaald. 1 Cor. 11 het geschiktst.
Staan of zitten onverschillig.
Wat nu in de K.O. van 1619 in art. 85 staat, gold toen met
betrekking tot ’t Avondmaal. Nu is het meer algemeen.
Op de Synode van Middelburg in 1581 (art. 44) is toen de redactie
van art. 62, 1ste gedeelte geworden, zooals die nu luidt.
In de particuliere vragen werd hierop ook nog nadere verklaring
gegeven.
Middelmatig was o.a. of men het zittende of al gaande zou
gebruiken. Alleen niet knielen. Welke woorden? Liefst 1 Cor.
11.
Lezen of zingen? ’t Zal stichtelijk zijn dat bij gebeurte Psalmen
gezongen en Gods Woord gelezen worde, artt. 29-31, q.p.
Ten opzichte van het breken van brood was er ook een gravamen
tegen het gebruik van de meeste kerken om ‘t brood in lange
stukken of reepen te snijden en die alleen te breken, tegenover
het afbreken van het geheele brood. Art. 76 q.p.
Het eerste als het gewone gebruik in de kerken werd door de
Synode gehandhaafd. Voor de ceremonie van het breken is het
geheele brood niet noodig. En ’t zou anders te veel gekruimel
geven; ook de stukken zouden dan niet evenredig zijn.
De bedoeling van de vraag was de ceremonie van ’t breken vast te
houden doch daarvoor is ’t geheele brood niet noodig.
In de Synode van 1586 is dit gebleven en alleen het tweede
gedeelte er bijgevoegd. Art. 55.
Wat aanleiding daartoe gegeven heeft weet men niet. Het blijkt
niet wat de reden van deze bijvoeging was. De acta zijn bijna
geheel verloren gegaan.
Op zichzelf is het een zeer middelmatig ding waar een predikant
staat, wanneer hij het formulier leest. De preekstoel komt er
niet op aan. De plaats waar de predikant staat, geeft niets voor
de waarde van de verrichting.
Dus daarin kon de reden niet liggen. Alleen kan die daarin
liggen, dat de bediening van het Avondmaal toen ter tijd in vele
kerken in ’t koor der kerk plaats had en niet in ’t schip. De
gemeente moest dan uit ’t schip der kerk naar ’t koor verhuizen.
In vele kerken in onzen tijd is dit nog gebruik. De reden was,
dat er in het schip der kerk niet zoo goed gelegenheid is om de
Avondmaalstafel te plaatsen. Het geschiedde dus om de goede orde,
om gedrang te voorkomen.
|266|
Alleen zoo heeft deze bepaling in de K.O. reden.
In zulke kerken moest natuurlijk het formulier voor de tafel
gelezen worden; anders zou de lezing van ’t Formulier van de
bediening des Avondmaals gescheiden worden. Dit nu mag niet. Maar
in onze kerken zal het niet zoo vaak voorkomen. Er zijn zulke
groote gebouwen niet meer.
Nu het echter zelden voorkomt is deze bepaling geheel middelmatig
en soms zelfs niet op te volgen. Indien den predikant van den
preekstoel af goed verstaan kan worden, moet het formulier van
den preekstoel af worden gelezen. Dan is het in den geest der
Kerkorde het tegendeel te doen.
Verder komen er verschillende vragen voor.
Zoo is later ook wel eens de vraag gedaan, hoe het is met de
utensilia, die noodig zijn.
Of de kerk eigen schotels en bekers moet hebben? enz.
Altijd is hierop geantwoord, dat dit volstrekt niet noodig is.
Voetius noemt eenige kerken, die het niet hebben ’t zij
onvermogend uit armoede, of om eenige andere reden. Uit het huis
van den predikant of van iemand anders werden dan de kannen etc.
gehaald. Voetius teekent er in zijn Pol. Eccl. bij aan, dat er
niets tegen is, omdat er niet eene zekere heiligheid zit in de
voorwerpen, die gebruikt worden voor den dienst. Kan eene kerk
het hebben, dan is het gemakkelijker en men is zeker het te
hebben.
Op de vraag, of dat gereedschap zoo mooi en kostbaar moet zijn
werd in de 17e eeuw altijd neen geantwoord..
Cf. Voetius op dit punt. Daarop komt het niet aan. Zelfs in
groote kerken werden voor bekers gewone glazen, bierglazen
gebruikt. In Amsterdam werd tot in de vorige eeuw toe nooit
gesproken van zilver, maar een tinnen gereedschap gebruikt. Men
moet gereedschap gebruiken, dat bij een gewone maaltijd gebruikt
moet. Het Avondmaal moet zooveel mogelijk op een gewone maaltijd
gelijken.
Later heeft men geredeneerd, dat men bij feestelijke gelegenheden
ook in zijn huis iets bijzonders gebruikt en dat men ook op een
gewone feestelijke maaltijd wel kostbare gereedschappen gebruikt,
dus ook bij het Avondmaal.
Wat betreft den vorm van de Avondmaalstafel moet het een gewone
tafel zijn. Ze moet niet den vorm van een altaar hebben, zooals
bij de Lutherschen. Er geschiedt toch geen offerande; het is een
gewone maaltijd, maar met sacramenteele beteekenis.
Vr. Of de dienaar des Woords zichzelf de tekenen kan
toereiken.
In de meeste protestantsche kerken wordt het Avondmaal zelfs door
twee predikanten bediend. Dit behoeft in ’t geheel niet. En in
kleine kerken kan dat natuurlijk niet. Ook Christus heeft
zichzelven het Avondmaal bediend, want Jezus zelf heeft bij het
Avondmaal van het brood en den wijn genomen. Ook bij een gewonen
maaltijd deelt de huisvader met de anderen ook aan zichzelf het
eten mee.
|267|
Vr. Of een predikant het Avondmaal mag bedienen, zonder zelf er
aan deel te nemen, b.v. als hij het twee Zondagen achtereen moest
bedienen, zooals in groote dorpen, of niet in de stemming
was.
Antwoord: De dienaar moet er aan deelnemen. Hij kan niet voorgaan
en zelf er buiten staan. Hij moet altijd in de stemming zijn.
Wanneer er redenen voor hem zijn, dan mag hij ’t Avondmaal niet
bedienen. Is hij b.v. in strijd dan moet een ander het doen.
Wat is bij de Avondmaalsbediening de taak van ouderlingen en
diakenen.
De ouderlingen moeten weren, die onder censuur staan. Ook den
predikant helpen en ter zijde staan. Op andere plaatsen verleenen
zij hulp in het aanbrengen van brood en wijn. Dit wordt soms ook
wel door diakenen gedaan, b.v. te Amsterdam, misschien met het
oog op Hand.VI, hoewel daar niet de Avondmaalsviering, maar de
dienst der tafelen bedoeld is. Toch is er niets tegen en mogen de
diakenen het daarom ook wel doen, als de ouderlingen maar het
opzicht over de tafels houden.
Vr. Of de dienaar aan ieder de teekenen zal toereiken of de
schotels en bekers doen rondgaan.
Niet aan ieder behoeft de dienaar in eigen persoon de teekenen
toe te reiken. De schotels en bekers mogen wel rondgaan. ’t
Laatste is zeker wel het gemakkelijkst.
Vr. Of het goed is van elke tafel een soort aparte bediening te
maken, telkens met een gebed te beginnen etc.?
Antw. Iedere tafel als aparte bediening houden is verkeerd. Dit
moet niet alleen met het oog op den tijd niet geschieden. De
Wezelsche artikelen zeggen, dat de preek binnen een uur moet
afgeloopen zijn. Het Avondmaal is veel korter. Men moet denken om
de zwakke en zwangere vrouwen.
Maar bovendien moet men altijd laten uitkomen en moet op den
voorgrond staan, dat het maar één tafel is, waaraan allen zitten.
De eenheid moet uitkomen.
Hiertegenover staat de valsche gewoonte der Darbisten om aan een
afzonderlijke tafel alleen aan te zitten. Zij wachtten b.v.
totdat ieder was aangeweest, op die dan na de laatste tafel nog
aankwamen, omdat zij alleen wilden aangaan met degenen, die zij
als geloovigen kenden. Dit berust op het verkeerde begrip, dat
het verschillende bedieningen waren.
De geheele bediening b.v. van 20 tafels moet de indruk maken,
alsof ’t maar één tafel was.