Art. XIX. De gemeenten zullen arbeiden, dat er studenten in de Theologie zijn, die door haar (ex bonis publicis) onderhouden worden.
Art. 19 handelt over de opleiding van studenten in de Theologie.
Dit artikel is wat den inhoud aangaat, reeds van veel vroeger
dagteekening. Omdat er zeer groot gebrek was aan
dienaren des Woords en de opleiding tijd en geld kostte, moest er
in den beginne voor gezorgd, dat die opleiding plaats had. Men
heeft dit in ’t eerst in navolging van Bern, Zürich en Londen
veelal gedaan trachten te krijgen door zoogenaamde
proposities, practische oefeningen, maar tevens zag men
in, dat dit nog maar een gebrekkig middel was. A Lasco
liet hen daarom ook in Londen reeds studeren en dan ging men
later dikwijls nog naar Heidelberg. Doch daar dit veel geld
kostte, bond de samenkomst van Wezel deze zaak reeds des
kerken op het hart. Art. 1.
In 1571 te Emden kwam het weer ter sprake in art. 37.
Overal, waar dan een vluchtelingenkerk was, zou men een of meer
studenten moeten onderhouden en dan zouden ze later het recht
hebben, dat die student die kerk, waarvan hij een voedsterling
was, zou dienen.
Een andere manier van handelen kon pas bedacht, toen in
1572 de vrijheid gekomen was, toen de kerkelijke
goederen aan de Gereformeerden bleven en de kloosters werden
afgeschaft. Toen is bepaald dat die goederen ook zouden
moeten dienen tot onderhoud voor de studenten.
De toestand veranderde met 1572 toen de vrijheid kwam in Holland
en Zeeland en daarna in de andere provinciën. Bij het doordringen
der Reformatie en aannemen der Reformatie door de Overheid kwamen
kerkelijke en pastorie-goederen vanzelf ten bate der
Gereformeerden of ze bleven evenals vroeger ten bate der kerk en
harer dienaren bestemd, maar niet voor de verbasterde en
bezoedelde, maar voor de gezuiverde, voor de Geref. kerk. De
eigenaar bleef dezelfde. Van ziek was hij gezond geworden.
Ook waren er andere goederen waarvan niet gezegd kon, dat ze
voor een bepaald doel bestemd bleven. In een gezuiverde kerk
mochten geen kloosters met goederen zijn. Dit gold ook
van inkomsten, gemaakt met het doel om daarvoor
missen te lezen. Ook waren er goederen voor opleiding in
kapittel- en kloosterscholen, die vervielen, omdat de kerk
zelf zulk onderwijs niet gaf. De goederen moesten nu bestemd
tot een doel zoo na mogelijk aan het oorspronkelijke. De
zeer rijke kloostergoederen werden tot ’s lands defensie
gebruikt als tot bescherming van de religie. De meeste werden
besteed tot het onderwijs, tot stichting van scholen,
ook
|80|
ten bate van de kerk en tot ondersteuning van studenten in de
theologie.
Toen de Overheid Gereformeerd was, lag voor de hand, dat
ondersteuning van de Overheid gevraagd werd.
Op de synode van 1574 was dit punt door de
Walchersche classe ter sprake gebracht, om den Prins om
eene Hoogeschool te verzoeken.
Daaraan is aanstonds de gedachte verbonden van ondersteuning
van studenten door steden en consistoriën. De steden moesten
dit doen uit de klooster- en geestelijke goederen zonder
bestemming.
In 1574 kwam er niets van. De stichting van de Leidsche Academie
had eerst later plaats. Nat. Syn. 1578. Art. 48. Door de
overheid of andere particuliere personen moesten studenten
ondersteund.
Midd. 1581, liet „particuliere personen” glippen. Art. 14,
„alleen door de Overheid.”
Dezelfde redactie in 1586, art. 17. Evenzoo in 1619, art. 19.
Qui sumptibus publicia alantur, nl. door de
Overheid.
Publiek tegenover privaat, wat vanwege de Overheid geschiedt.
Bona publica staan tegenover de bona privata van particuliere
personen.
Ex bonis publicis = uit de Staatskas, uit eene kas, waarover
de Overheid beschikt.
Van 1581 af hielden de kerken er op aan. Ditzelfde komt voor in
de instructie vanwege de Middelburgsche Synode aan
Lydius en Damius om met de professoren te Leiden te
handelen. Deze handelde over lagere scholen,
ondersteuning van studenten (punt 7) en Hoogeschool en
instelling van stipendiaten door de steden. Iedere stad zou
te Leiden een paar studenten ter schole leggen. De Zeeuwsche
kerken sloegen voor dat iedere provincie in Leiden haar
collegium en hospitium zou hebben, voor betere orde, maar vooral
ter ondersteuning.
Vreemd is, dat de uitdrukking in de K.O. in ’t Latijn staat:
ex bonis publicis. Waarschijnlijk omdat het kort en duidelijk
is.
Het Hollandsche „uit de Staatskas” moest omschreven of uit
goederen, waarover de Overheid te beschikken heeft.
In de 16e eeuw was men aan vreemde uitdrukkingen meer gewoon.
Alle vreemde uitdrukkingen behoeven niet vermeden. Geen
purisme op kerkelijk gebied in K.O. en kerkelijke
stukken.
Bij het purisme bedacht men niet, dat men komen zou tot
onverstaanbaar Hollandsch. Hooft was ook
purist. Generaal, majoor en ingenieur te vertalen door
algemeene, meerdere en vernufteling is onzin.
Consulent = raadgever, maar die vanwege de kerken gesteld is.
Synode = vergadering, maar der kerken van zekere uitgebreidheid.
Dit geldt van alle woorden. Het zijn geen vreemde woorden of
bastaard woorden. Een genaturaliseerd Franschman is Nederlander
geworden. Geen algemeene regel mag gesteld, dat de vreemde
woorden
|81|
uit de kerkenordening weg moeten. Dit geldt niet van „ex bonis
publicis”. Want dit is thans zoo niet meer, of men zou moeten
stellen, dat eigenlijk de Overheid studenten moet onderhouden.
De uitdrukking is nu niet meer juist. Tegenwoordig
is het ex bonis privatis, door collecten. De zaak blijft belang
der gemeente.
De wijze waarop is niet omschreven. Er is velerlei
manier. De gemeente kan bij particuliere personen
aandringen, ’t kan het werk zijn van eene vereeniging ad
hoc of comité, ’t kan ook formeel
door de kerken zelf geschieden. Dit laatste is het meest
in den zin van het artikel. De kerken kunnen elk weer op
zichzelf werken of wel classicaal samenwerken of ook provinciaal
of generaal.
Naar Geref. beginsel is altijd decentralisatie te verkiezen
boven centralisatie.
De plaatselijke kerk is basis. Eerst moet gevraagd of die het kan
doen. Plaatselijke kerken kunnen het bijna nooit. De zaak is
beter classicaal te regelen, maar deze kunnen soms ook niet. Op
’t oogenblik is de overweging verkieslijk om ’t provinciaal
te doen. Bij classicale regeling geldt niet strikt de regel,
dat men toeziet op aanleg en gaven. Men moet goede
studenten krijgen. Provinciale regeling biedt meer
waarborg. Beide kan evenwel geschieden.
Ondersteuning moet alleen plaats hebben als er bijzonder goede
hope is. Ook hangt het af van de dringende behoefte.