Schoolmeesters.

Art. XXI. De kerkeraden zullen alomme toezien, dat er goede schoolmeesters zijn, die niet alleen de kinderen leeren lezen, schrijven, spraken en vrije kunsten, maar ook dezelve in de godzaligheid en in de Catechismus onderwijzen.

Art. 21 houdt eene bepaling in omtrent de lagere scholen.
Hiermede hadden de kerken te maken niet bepaald voor den diens des Woords.
Van het begin der Reformatie af zijn de Geref. Kerken bedacht geweest op lager onderwijs.
Veel meer dan in de Roomsche kerk was er bij de Gereformeerden behoefte aan. Een Gereformeerde moest de Bijbel kunnen lezen.
In 1568 werd er ook over de scholen gesproken.
Niet veel werd daarover bepaald, want in het land waren de kerken onder het kruis, in het buitenland in de verstrooiing.
Cap. V. art. 14. De zorg en de constitutie van de scholen overgelaten aan eene toekomstige synode.
Cap. II art. 32. Op plaatsen waar scholen zijn en een Geref. meester, die in de muziek ervaren is, zal hij de kinderen psalmen zingen moeten leeren.
In 1571 is er ook niet veel over scholen bepaald, want er was nog geen vrijheid.
Artikel over classen. Caput 2 van de bijvoegselen art. 2 bij kerkelijke samenkomsten moet gevraagd of voor armen en scholen gezorgd wordt.
In 1574 meer bepaald over scholen gehandeld. De vrijheid was gekomen. Bij alle opdrachten kwam iets over scholen.
Instructie classe van den Briel art. 13.
Schoolmeester slap, onnut, papisten, Reformatie der scholen ter hand nemen.
Art. 38 dat de kosterij op veel plaatsen aan de school verbonden is. De quaestie hoe men voorzien zal wanneer kosterijen gegeven worden aan niet kerkelijke menschen.
Instructie classe van Zierikzee art. 7. Reformatie van de scholen door autoriteit van den Prins of andere wijze.
Van Walcheren art. 8.

|85|

In alle dorpen en steden waren scholen, die Roomsch geweest en onder toezicht van den pastoor hadden gestaan. Doorgaans waren er geen kerkelijke scholen. De schoolmeesters werden aangesteld door den burgemeester of heer van de plaats. Traktement kregen zij uit de kerkelijke goederen. Zij stonden onder toezicht der kerk. De meesten waren ook koster.
Lang niet allen waren met de Reformatie meegegaan. De Roomsche schoolmeesters werden niet vervolgd, maar de toestand moest veranderd.
Redactie ’74 art. 22. 6 besluiten der Synode.
Art. 22. Van de Scholen.
1. De classes zullen zorgen, op welke plaatsen scholen en schoolmeesters behoeven te wezen;
2. De classe zal onderzoek instellen naar het traktement van den schoolmeester opdat de rechte het krijgen;
3. Van de Overheid begeeren aanstelling van den Schoolmeester door de kerk en betaling van onderhoud of stipendium door de Overheid.
4. De Schoolmeesters moeten de Confessie onderteekenen, Catechismus leeren en tucht eerbiedigen.
5. Bij weigering van eenige schoolmeesters zullen de classes de Overheid bidden hen af te zetten.
6. En dan bij weigering van de Overheid een request bij de Hooge Overheid inzenden.
De Synode wil geen kerkelijke scholen. De traktementen waren laag. ƒ 30,— à ƒ 40,— per jaar plus schoolgeld der kinderen en emolumenten.
De kerken wilden tevens de scholen als hulpmiddelen van de kerken, en daarom geen Roomsche kerken meer dulden en zorgen voor vrijheid van onderwijs alleen voor Gereformeerden.
Kerkelijk toezicht begeerden ze. De scholen zouden overheidsscholen blijven. De Overheid stelde later aan en zij zette af.
Dat is wel wat onrechtvaardig, want een groot deel van Holland was nog Roomsch. Alles is den Gereformeerden dan ook niet gelukt. Vele klachten kwamen er over geheime scholen van Roomsche nonnen. In de steden werd vrijheid van onderwijs gehandhaafd.
De Synode van ’78 ging op dit spoor voort.
Art. 47. Men zal arbeiden dat de Overheid de scholen zal oprichten. De meester zal de kinderen in de Catechismus onderwijzen, ze naar de kerk leiden en op hun gedrag toezien.
De Synode van Middelburg 1581 behandelde uitvoerig de scholen met het oog op de treurige toestanden. Art. 12 en 37.
De kerk bemoeide zich vooral met de School. Zo kwam er goed onderwijs.
Te Middelburg waren een aantal gravamina ingekomen over de school van Zuid-Holland, Zeeland, Haarlem. Vluchtelingenkerk in Engeland, Overijssel. Op onderscheiden plaatsen waren er schoolmeesters die Roomsch bleven. Dat ging niet.
De Midd. Synode antwoordde met betrekking tot het onderhouden van schoolmeesters dat plaatselijk ieder doen moest wat hij kon bij Hooge en Lage Overheid.
Verscheiden personen hadden over de inkomsten van schoolmeesters te zeggen.

|86|

’t Examen geschiedde het best door de Classe. Onderzocht moest zuiverheid in geloof en geschiktheid tot dienst. Waren schoolmeesters en schoolvrouwen niet Gereformeerd, dan moest ieder doen, zooveel hij kon en bij de Overheden werken om ze buiten dienst te stellen. Toch waren de scholen niet kerkelijk.
Deputaten werden benoemd om over de Reformatie der scholen te onderhandelen met de Leidsche professoren en een concept van schoolregeling te maken, dat de hooge Overheid moest sanctioneeren en uitvaardigen. Daarvoor zijn benoemd twee predikanten: Lydius en Damius. Zoowel over hoogere als lagere scholen. De credentiebrief en instructie met artikelen ook over lagere scholen. Daarbij zijn ook de Latijnsche scholen gerekend. In alle steden moesten die Latijnsche scholen komen. De fundamenten van onderwijs en ook boeken in de instructie genoemd. Voor de scholen moesten opzieners verkozen. Op dorpen moest de Overheid aangesproken om de inkomsten voor onderwijs te bestendigen en waar die er niet waren, moest uit de kerkelijke goederen onderhoud worden verkregen.
In de K.O. werd het desbetreffende artikel geredigeerd. Zakelijk kwam er geen verandering in de redactie van ’78, wel in woorden.
Middelbaar, hooger en lager onderwijs komen in 1 artikel voor. Art. 12. Zeer kort: dat de kerken zullen toezien dat er professoren en schoolmeesters zullen zijn, dat zij niet alleen de vrije kunsten en spraken leeren, maar ook de Theologie en Catechismus en hare toehoorders en discipelen in de vreeze des Heeren onderwijzen.
Hier een algemeene regel gesteld. Met opzet zoo kort ter wille van de politieke approbatie. De pogingen van Middelburg hebben wel iets uitgewerkt, maar alleen plaatselijk, een algemeene maatregel werd niet genomen.
In 1586 kwam men op dit punt terug.
Er waren gravamina uit de provincies over het onderwijs in de scholen. Dit liet te wenschen over. Dat de scholen niet worden bevolen aan Papisten, Libertijnen en Doopers. Over de instelling en belooning van schoolmeesters en over het kinderen in de kerk brengen. De lagere scholen beschouwde men als dienende tot Seminaria studiosorum. Zoo waren ze in verband met het Hooger Onderwijs. De Haagsche Synode nam niets in de K.O. op. ’t Bleef zooals in Middelburg. Art. 19 red. ’86.
Vrij uitvoerig werd dit behandeld in een request van een der laatste zittingen voor Leicester. In dat adres aan den landvoogd worden de punten opgenoemd, waarin voorziening noodig geacht wordt. Hij moest daarin voorzien met behulp van de Algemeene Staten.
Het stuk is nog over. Was in ’t Fransch gesteld, daar Leicester geen Hollandsch kende.
Art. 4. Orde moet gesteld op de huizen van predikanten, ook van de schoolmeesters.
Art. 11. Gevraagd om op zijn gezag een schoolordening uit te vaardigen, waarvan ontwerp hierbij werd toegezonden.

|87|

Dit ontwerp is over. De landvoogd deed dit voor Utrecht (zijn residentie). Daar werd een schoolorde uitgevaardigd bijna conform aan het concept van de Synode.
Hoofdpunten:
1. Godzalige meesters.
2. Scholen alleen met advies van kerkeraad en classe en consent van Magistraat opgericht om Papisten te weren.
3. Examen.
4. Confessie of catechismus onderteekenen.
5. Verboden aan papen, monniken en secten scholen te houden.
6. De afdanking van schoolmeesters door die hem aanstelden. (Overheid of heer der plaats).
7. Inhoud van onderwijs. 10 geboden, geloofsartikelen, het Onze Vader, Formuliergebeden, catechismus. De kinderen naar de preek vragen.
8. Goed toezien op manieren en zeden.
Curatoren en opzieners noodig, te kiezen uit magistraat en kerkeraad samen.
De scholen bleven Overheidsscholen onder kerkelijk toezicht. Onderzoek door de kerk. Bij benoeming advies van den kerkeraad gevraagd. Het toezicht geheel bij de kerk. De kerk kreeg feitelijk alles te zeggen.
Dit was een practische regel om Geref. scholen te krijgen. Examen en schooltoezicht kostten niets aan de Overheid en was effectiever dan dat de Overheid zelf toezicht instelde, daar dit maar gebrekkig zou zijn. Om op de hoogte te zijn moest dat toezicht in elk dorp aanwezig zijn. En nu had juist in de dorpen de kerkeraad dat toezicht.
Feitelijk was dit in de Republiek doorgaande toestand.
In andere plaatsen kwamen gelijksoortige ordeningen als in Utrecht.
Er bleven ook wel treurige scholen met verkeerd onderwijs. Doch dit was nooit de schuld van de kerken. Maar het slechte is er ondanks de kerken en het goede is alleen van de kerken afkomstig.
In de acta veel klachten van kerken. De kerken konden protesteeren tegen de heeren, meer niet. De Dordtsche Synode 1619 liet het art. van ’81 en ’86 staan.
In het hoofdstuk over de Leer, cap. 3, komt later hun onderteekening van Confessie en leer.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 21
Kerkorde GKN (1892) Art. 21