Art. X. Een dienaar eens wettelijk beroepen zijnde, mag de gemeente waar hij zonder conditie aangenomen is, niet verlaten, om elders eene beroeping aan te nemen, zonder bewilliging des kerkeraads met de diakenen en diegenen die te voren in dienst van Ouderlingschap en Diakenschap geweest zijn (mitsgaders die van den Magistraat) en met voorweten van de classe, gelijk ook geene andere kerk hem zal mogen ontvangen, eer hij wettelijke getuigenis zijne afscheids van de kerk en classe, waar hij gediend heeft, vertoond hebbe.
Art. 10-15 handelen over den band van den dienaar des Woords met
de kerk die hem riep.
Over de wijze waarop die band van weerszijden kan verbroken en
hoe die band toch blijft werken, ook al wordt de dienaar van zijn
dienst ontslagen.
De dienaar is verbonden aan de kerk zoodat hij niet
eigenmachtig door eigen keuze de gemeente verlaten mag.
„Zonder conditie” wil zeggen, dat in de 16e eeuw zeer
dikwijls beroeping met conditie geschiedde door de
|62|
tijdsomstandigheden. De condities betroffen den band met de
gemeenten.
In de vervolging waren er veel vluchtelingen-kerken in
het buitenland. De beroepen predikanten stelden nu de conditie,
indien er in Nederland vrijheid kwam, verlof te hebben tot
terugkeer. Dus ze zouden niet voorgoed aan de buitenlandsche kerk
verbonden zijn.
Die conditie werd zeer goed geacht. Ze was noodig voor de
eventueele vrijheid. En hoe was er anders aan predikanten te
komen. Op deze wijze werd het aangemoedigd de beroeping niet voor
vast aan te nemen.
De troebelen van na 1572 waren reden voor die
conditie.
In Friesland werden de Spanjaarden baas. In Holland was
daarentegen vrijheid. Zo werden in Holland Friesche predikanten
geplaatst met conditie terug te mogen keeren als Friesland vrij
werd.
Dit artikel stelt dus, dat een dienaar zich niet voor goed aan
een gemeente verbindt. Bij de conditie mocht een dienaar de
gemeente wel verlaten zonder toestemming.
In de 17e en 18e eeuw kwamen geen condities meer voor.
Het artikel handelt alleen over beroepen zonder conditie. Die
uitdrukking is nu een slapende uitdrukking geworden.
„Verlaten” in de beteekenis van de 16e en 17e eeuw niet = relinquere, maar zooals ook in de Schrift in act. beteekenis = laten varen. Een man mag zijn vrouw niet verlaten = verstooten. Die zin blijkt uit art. 11. De kerkeraad en de gemeente mogen ook den dienaar niet verstooten. Relinquere zou onzin zijn. Een man en een dienaar mogen natuurlijk op reis gaan.
„Om elders een beroeping aan te nemen.”
Soms is het voorgesteld, dat de dienaar eerst van kerk en classe
bewilliging moet hebben om een beroeping aan te nemen. Dit is
niet zoo.
Aanneming van een beroeping is nog geen volle aanneming, maar
voorwaardelijke aanneming onder conditie, dat kerk en classe hem
vrij laten en approbeeren.
Hier is bedoeld volle aanneming van beroeping, is
gelijk aan naar elders vertrekken.
De kerkeraad moet toestemming geven uit kracht van den band en
wel de kerkeraad met diakenen = breede kerkeraad.
„En diegenen, die tevoren in dienst van Ouderlingschap en
Diakenschap geweest zijn”, dient om willekeur van kleine
kringen te voorkomen, om den dienaar te waarborgen, dat de
geheele gemeente zich uitspreekt.
Ook omdat de kerkeraad bij beroeping ook diakenen insluit,
oud-ouderlingen en diakenen om zedelijk gewicht aan het besluit
van den kerkeraad bij te zetten, b.v. in de kerk van Den
Haag.
In de praktijk is die bepaling zeer weinig opgevolgd. Ze is eene
slapende bepaling geworden en door het gewoonterecht
afgeschaft. Een bepaling van een kerkorde kan op
non-activiteit komen. Afschaffing door gewoonterecht doet het
beroep op een K.O.
|63|
vervallen.
Ook is de bewilliging van den Magistraat vervallen door
de veranderde houding van kerk en staat. Daaraan is niet veel
waarde gehecht, zooals blijkt uit ’t slot van het artikel.
Op bewilliging van kerk en classe komt het vooral aan.
Het geheele artikel is in de 16e en 17e eeuw zeer stipt
gehandhaafd. Eerst in de vorige eeuw is men wat lakser geworden.
De dienaren des Woords hebben toen meer vrijheid voor zich
genomen.
In onze eeuw is bijna beschouwing, dat de
bewilliging van kerkeraad en classe eene formaliteit is
en dat die gegeven moet worden als de dienaar des Woords
aangenomen heeft en zijn beroeping geapprobeerd is.
Toch staat het in de Kerkenorde.
Die vrijheid hangt samen met de collegiale beschouwing.
Is de dienaar aan ’t geheel der kerken verbonden en subsidiair
aan eene plaatselijke kerk, dan doet het er niet veel toe. Bij
een genootschap past dit artikel niet, wel in de K.O. waar een
dienaar verbonden is aan het geheel der kerken doordat hij
verbonden is aan een plaatselijke kerk.
Ook doet zich voor de vraag:
wat er gedaan moet worden als een dienaar het conditioneel
aanneemt en de kerkeraad bewilliging weigert?
Dit is geen denkbeeldig geval, maar is vaak in de 16e, 17e en 18e
eeuw voorgekomen bij invloedrijke kerken, b.v. bij beroeping
van Amsterdam. De notulenboeken en lijsten van predikanten
uit die eeuwen melden zulks telkens. Daaruit is de
gewoonte ontstaan om bij beroeping een deputatie te
zenden naar de plaats van den beroepen dienaar tot zijne
loslating. Zeer dikwijls baatte dit ook niet. Dan ontstond
er conflict. De oplossing lag in het
kerkverband. De zaak werd voor de classe gebracht, waartoe
de dienaar behoorde.
De roepende kerk stelde daar de behoefte voor en de gemeente
bracht hiertegen bezwaren in. De classe oordeelde, tenzij men
zich beriep op de provinciale synode van de provincie waar de
dienaar woonde.
Bij dit beroep op de meerdere vergadering is in den regel de
beroeping toegestaan.
De kerken gingen nogal egoistisch te werk.
Dit laat zich begrijpen. Gevolg zou anders zijn, dat
goede dienaars altijd in hun eerste gemeente bleven en dat groote
gemeenten de minste dienaars kregen. Daarom werd
niet te veel toegegeven aan het eigenbelang van den
kerkeraad. Naar den zin van den dienaar werd niet gevraagd.
Hij was in dienst der kerk. Dikwijls liet de dienaar het van het
oordeel afhangen.
„Wettelijk getuigenis”. Hij moest er eerlijk en goed vandaan komen. De Consulent van de gemeente, waar hij bevestigd moest, moest daarop toezien. Immers de geroepen dienaar kon wel afgezet zijn.