Art. IX. Nieuwelingen, Mispriesters, Monniken en die anderszins eenige sekte verlaten, zullen niet toegelaten worden tot den kerkdienst, dan met groote zorgvuldigheid en voorzichtigheid, nadat zij ook eenen zekeren tijd eerst wel beproefd zijn.
|60|
Art. 9 handelt ook over toelating en wel over toelating tot
den dienst des Woords van die in de Roomsche kerk, in sekte
gediend hadden of uit eene sekte pas overkwamen.
Op grote voorzichtigheid wordt aangedrongen. Dit artikel
is afkomstig van 1574. Toen is over dat punt het eerst
gehandeld. Art. 20.
Voor 1573, voor de vrijheid, was er geen groote aandrang van
dezulken. Het kwam voor, maar niet vaak en die in zware
vervolging den dienst des Woords bij de Gereformeerden
bekleedden, meenden het ernstig. Voor dien tijd behoefde er dus
niet over geraadpleegd.
Na de vrijheid deed het geval zich echter dikwijls voor.
Veel monniken en papen hingen de huik naar den wind;
zonder het te meenen waren zij Geref. Van hen had men grooten
last. Alleen om de stoffelijke voordeelen waren zij bij de Geref.
aangesloten. Het volk reformeeren konden zijn niet. Ook bestond
er gevaar, dat door hun toedoen ketterij zou toenemen.
Art. 20 van de redactie van ’74 bepaalt: Die monniken of papen
geweest zijn, moeten voor zij toegelaten worden tot den dienst
des Woords eerst door de classis geëxamineerd zijn naar
deze proeven:
1e zij zullen de leer des Pausdoms verzaken.
2e zij zullen hun beroeping (vocatie) verzaken.
3e zij zullen de rechte leer bekennen en zich der
discipline onderwerpen.
4e zal in hen de gave van bekwamelijk te spreken en te leren
wezen (welgeoefendheid).
5e zal men ze eerst wel in ootmoedigheid en lijdzaamheid
oefenen.
Synode 1578 art. 2.
Hier de redactie wat verkort. De zaak uitgebreid tot die uit
een sekte kwamen, nl. de sekte der
Wederdoopers.
Onderzoek over zuiverheid, standvastigheid (bestendigheid in de
leer) en oprechtigheid. Daarover bestond veel twijfel.
Synode 1581 art. 4. Het art. over nieuwelingen ingevoegd bij
het artikel tot toelating tot den dienst des Woords.
„Wel verstaande dat Nieuwelingen, Mispriesters, Monniken en die
anderszins eenige sekten verlaten hebben, niet zullen toegelaten
worden, voordat ze ettelijke maanden lang beproefd zijn.”
In de particuliere zaken dier Synode is er ook over gehandeld.
Zie korte notulen.
In de particuliere vragen komt een gravamen voor uit
Overijssel, hoe te handelen met papen die zich reformeeren,
wanneer men geen tijd heeft tot opschorting. In Gelderland
ditzelfde ook.
In vele plaatsen toch lieten de pastoors zich reformeeren zonder
het te weten. Men durfde deze pastoors niet laten studeeren en
opschorten opdat de Roomsche magistraat geen nieuwe
aanstelde.
De Synode antwoordde: geduld oefenen, in dien tusschentijd op hen
werken om te studeeren om daarna geëxamineerd te worden.
|61|
De beschouwing was, dat zij verkeerd werkten (ten
dienste van het Pausdom) en uit onkunde het ambt niet goed
konden bedienen, maar toch dat zij van Christus geroepen konden
zijn.
Die roeping werd nog toegegeven, maar tegelijk volgehouden, dat
ze schismatisch en sektarisch zijn. Hun doop erkend.
In ’t eerst verlangde men van zulk een persoon: de band met
Rome doorsnijden, mis nalaten, catechismus preeken, eerlijk
leven en concubine trouwen.
Naderhand werden de eischen strenger.
In de redactie van ’86 evenals van ’81 daarover geen artikel,
maar de zaak ingevoegd in art. 4. In 1619 kwam er een apart
artikel, art. 9. In Spanje en Italië komt de noodzakelijkheid der
voorzichtigheid, waartoe in ’81 en ’86 werd aangemaand, veel uit,
want daar kwamen veel monniken over. Om ze tot de kerk toe te
laten, moest men ze niet terugstooten, maar ze mochten niet
spoedig toegelaten tot den kerkedienst. Want bij onkunde,
dwaling en onoprechtigheid des levens is het gevaar niet zoo
groot als zij alleen tot het Avondmaal zijn toegelaten, dan
wanneer zij ook tot den dienst des Woords gemachtigd zijn.
Met art. 9 sluiten de artikelen over de toelating.
***
Artt. 3-9 hoe men in den dienst des Woords komt door
beroeping.
10-15 over den band tusschen dienaar en kerk.
16-17 over het werk van den dienaar.