Art. XXVI. De diakenen zullen ter plaatse, waar Huiszittenmeesters of andere aalmoezeniers zijn, van deze begeeren goede correspondentie met hen te willen houden, ten einde de aalmoezen te beter uitgedeeld mogen worden onder degenen, die meest gebrek hebben.
Art. 26 handelt er over, dat de diakenen goede correspondentie moeten houden met
|96|
andere armenverzorgers, opdat niet de een niets en de ander
dubbel krijge.
De wijze waarop hangt af van plaats en omstandigheden.
Over diakonessen wordt in deze 3 artt. niet
gesproken.
Concept van Wezel, caput 5, art. 10.
Diakonessen wenschelijk verklaard, naar het voorbeeld der
Apostelen. ’t Woord zelf niet gebruikt. Er is sprake van
„vrouwen van vermaarde proeve en vroomheid en
bejaard.”
De Synode van Middelburg 1581 achtte ze niet
wenschelijk.
Vraag van Wezel ingekomen. Part. vraag no. 56. Of het raadzaam is
het ambt der diaconessen weder in te voeren. Antwoord: neen, het
ambt moet niet ingevoerd „om verscheiden Inconvenienten wille,
die daaruit zouden mogen volgen”, maar niets is er tegen om bij
nood, zooals pestilentie etc. diakenvrouwen te gebruiken.
In onze kerken zijn feitelijk op enkele groote plaatsen
bv. Amsterdam, diakonessen geweest. ’t Ambt
der Diakonessen kan in de Schrift niet worden aangetoond.
Wel is daarin sprake van dienende vrouwen. Doch dit
is geen afzonderlijk ambt. Ze zijn behulpsels van
diakenen.
Bevestiging en inwijding van diakonessen zooals
in Amsterdam, is verkeerd.