Scriba.

Art. XXXIV. In alle samenkomsten zal bij den Praeses een scriba gevoegd worden om naarstiglijk op te schrijven, ’t gene waardig is opgeteekend te zijn.

Art. 34 handelt over het moderamen.
Dat eene vergadering een moderamen noodig heeft, ligt in den aard der zaak. Het is noodig om de vergadering en hare actie te leiden. De Praeses moet leiden, de scriba opteekenen. Van assessor wordt niet gesproken. Die is ook niet altijd noodig, althans niet bij vergadering van kerkeraad en classe, aangezien daar alle predikanten tegenwoordig zijn en wanneer dan toerbeurt gehouden wordt (art. 35) met het praesidiaat, dan is zij vanzelf de plaatsvervanger van den praeses aangewezen. In den rooster zelf is dan aangegeven wie bij ontstentenis van den praeses plaatsvervanger zal zijn.
Het is daarom niet verboden of verkeerd om in den kerkeraad of de classe een assessor te hebben, maar noodzakelijk is het niet, te minder omdat een vergadering van den kerkeraad met ¼, ½ en hoogstens een ganschen dag afloopt en een classicale vergadering ook niet langer dan één dag duurt. Er bestaat weinig gevaar dat de praeses de vergadering dan moet verlaten.
Het goede er van bestaat hierin, dat dan iemand aangewezen is om den praeses met advies te helpen en om de vergadering te leiden, wanneer de praeses zelf het woord wil voeren over eene aanhangige zaak.
Wat het eerste betreft is op te merken, dat al is er geen bepaalde assessor, dit daarom den praeses toch niet verhindert om aan een van de aanwezige dienaren des Woords advies te vragen en hem te raadplegen.
Bij het tweede is op te merken, dat in de regel het beste is, dat de praeses zelf niet het woord voert over een aanhangige zaak, maar dat hij zich tot leiden bepaalt.
In veel kerken buitenslands is dit vaste regel. Daar is het den praeses zelfs verboden zich in de discussie te mengen. Dit gaat te ver, want de praeses kan iets zeggen wat door een ander niet gezegd is en hij kan een goed advies hebben. Toch moet hij niet te

|132|

veel gebruik van zijn macht maken, want als praeses heeft hij toch al veel invloed. Daarom moet hij zoo weinig mogelijk spreken.
Hier te lande is volgens de usantie niet in gebruik een assessor te doen praesideeren, als de praeses het woord voert. Toch behoort het zoo te geschieden, want ook de praeses kan buiten de orde gaan.

Bij classicale vergaderingen is er iets voor een assessor te zeggen.
Bij de synoden staat het er anders mee.
1e redactie, Emden 1571. Aanhangsel. Particularia, Cap. 3, art. 2. Bij synoden is een assessor te kiezen. Bij kerkeraad en classe staat dit niet. Evenzoo in art. 25, red. 1578, dat bij synoden ook een bijzitter zal gekozen worden.
In de volgende redacties zijn de bepalingen over het moderamen niet 3 à 4 maal in de K.O. opgenomen, voor elke kerkelijke vergadering afzonderlijk, maar saamgevat in eene algemeene bepaling voor alle kerkelijke vergaderingen tegelijk. Het woord assessor is dan weggelaten. Men wilde het niet voorschrijven. Maar toch vroeger was het voorgeschreven gebruik bij synoden. Dus ook thans. Daarom mag men niet zeggen, dat een assessor door de K.O. verboden is. De oude redacties bewijzen het tegendeel.
Synoden zitten dagen achtereen. Daarbij kan het allicht voorkomen, dat de praeses verhinderd is. Bij een synode moet een moderamen meer voorbereiden voor den goeden loop der vergadering. Dan is een assessor noodig tot advies.
De scriba moet acta van de vergadering houden. Hij is niet verplicht alles op te teekenen, hij behoeft geen compleet verslag te leveren. Er geschiedt veel, dat niet waardig is opgeteekend te worden en waaraan het nageslacht niets heeft.
Vroeger was vaste regel om bij kerkelijke vergaderingen alleen acta te houden van datgene wat besloten werd. Discussies werden dan niet opgenomen. Er zijn veel acta over maar hoogstens wordt bij zeer gewichtige zaken van enkele onderscheiden gevoelens gesproken. Geen discussie.
Dit is wel de beste manier van acta houden. Alleen bij de besluiten hebben de kerken belang. Werden discussiën en andere zaken, toespraken opgenomen, dan zou gevolg zijn, dat de acta verdronken werden in eene zee van andere aanteekeningen en naderhand zou ’t moeite kosten die op te diepen.
In onze eeuw van openbaarheid geeft men zoo getrouw mogelijk verslagen. Als men ze leest, is men als ’t ware zelf bij de vergadering. Toch beantwoorden de acta dan toch niet zoo goed aan haar doel, want men moet lang zoeken, eer men de besluiten gevonden heeft.
In onze eeuw echter, waarin ieder graag alles weet, is men er op uit zulk een schildering te geven, dat men zich voorstellen kan er zelf bij te zijn. Vroeger heetten het acta. Thans heten het feitelijk notulen. ’t Is voor een scriba bijna onbegonnen werk om de discussiën goed op te teekenen. De ondervinding leert, dat een spreker maar zelden tevreden is over de opteekening van zijn woorden, vooral wanneer men later zelf ziet, dat men zich niet precies heeft uitgedrukt, of wanneer men een advies gaf, dat van

|133|

achteren slecht bleek te zijn. Een verslag zou desnoods stenographisch kunnen worden opgenomen, maar dit zouden dan nooit de officiëele acta zijn.
„’t Gene waardig is opgeteekend te zijn.”
Voor ’t officiëele karakter moet het voorgelezen aan de vergadering en zoo noodig verbeterd, ’t zij nog in dezelfde vergadering of ook in een volgende.
Er valt buitendien nog wel iets te schrijven voor een kerkelijke vergadering. Besluiten met betrekking tot personen of kerken die niet aanwezig zijn, moeten op de vergadering beschreven. Die besluiten moeten meegedeeld. Zoo is er dus correspondentie, waarvan het artikel niet spreekt. Bindende bepalingen zijn daarvoor niet noodig. Oudtijds deed de scriba dit niet. De gewoonte was om een of ander lid ter vergadering uit te noodigen een concept van brief op te maken. De praeses wees ze aan. Dit gebeurt nog wel op classen en synoden. Om dit vrij te laten om het op te dragen aan wien men wil, wordt er hier van dit werk niet gesproken. Voor het schrijven van zulke brieven zijn praeses en scriba verantwoordelijk. Waar het aan niemand bepaald is opgedragen, moet de scriba of het moderamen het in de eerste plaats doen.

Praeses en scriba: De vreemde woorden kunnen blijven. Ze hebben burgerrecht verkregen. Ze zijn genaturaliseerd.
In het begin der 17e eeuw, ook in onzen tijd, is er een puristische strooming, die niet onderscheidde tusschen vreemde woorden en woorden van vreemden oorsprong, die burgerrecht verkregen. Scriba is hetzelfde als schrijver, maar schrijver drukt hetzelfde niet uit. Toch zou men onder een schrijver van eene vergadering een klerk verstaan. Het gebruik van het Nederlandsche woord zou de uitdrukking voor Holllanders niet duidelijk maken, maar juist onduidelijk. Dit geldt ook van het woord „synode”. Vergadering is te algemeen.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 34
Kerkorde GKN (1892) Art. 34