Visitatoren.

Art. XLIV. Zal ook de classe eenige harer dienaren, tenminste twee van de oudste, ervarenste en geschiktste autoriseeren, om in alle kerken, van de steden zoowel als van het platteland, alle jaar visitatie te doen, en toe te zien of de leeraars, kerkeraden en schoolmeesters hun ambt getrouwelijk waarnemen; bij de zuiverheid der leer verblijven, de aangenomen orde in alles onderhouden en de stichting der gemeente, mitsgaders der jonge jeugd naar behooren, zooveel hun mogelijk is, met woorden en werken bevorderen, teneinde zij diegenen, die nalatig in het een of het ander bevonden worden, in tijds mogen broederlijk vermanen en met raad en daad alles tot vrede, opbouwing, en ’t meeste profijt der kerken en scholen helpen dirigeeren. En zal iedere

|166|

classe deze Visitatoren mogen continueeren in hunne bediening, zoo lang het haar zal goed dunken, ten ware dat de Visitatoren zelven, om redenen, van dewelke de Classe oordeelen zal, verzochten ontslagen te worden.

Art. 44 behandelt met betrekking tot de werkzaamheid van elke classe het bepaaldelijk toezicht op de kerken.
Hiervoor worden in art. 44 deputaten benoemd, die elk jaar de kerken moeten visiteeren.
Dit artikel heeft niet van het begin af in de K.O. gestaan Zelfs in de eerste revisie is het nog niet opgenomen. In den beginne waren er geen visitatoren.
Alle opzicht over kerken en dienaren werd door de classicale vergadering zelf geregeld, die daarvoor zoo dikwijls mogelijk bijeenkwamen en in onderscheiden plaatsen rondgingen om zoodoende met de kerken bekend te worden.
In 1581 was er wel sprake van visitatoren. Men heeft er niet aangewild uit vrees voor kerkbestuurders. Dit lag aan den naam waaronder het voorgesteld werd in een gravamen uit Zeeland, Oostvlaanderen en Engeland, onder den naam o.a. van inspecties of super intendenten. Op dit woord kwam men doordat in Schotland altijd zulke superintendenten waren geweest sedert den tijd van John Knox, echter niet met zijn goedkeuring, maar door den nood der tijden. Er waren zeer weinige predikanten. Nog geen dozijn bij elkaar. Men plaatste in iedere groote kerk een predikant die voor een aantal kerken zorgde voor preeklezers etc. Knox was er tegen. De uitkomst bewees, dat er een verkeerde idee in kwam.
In Duitschland waren superintendenten namens de Overheid.
Men gevoelde het bezwaar en voegde er in het gravamen bij: met zekere „limitatie”.
De synode oordeelde het onnoodig en zorgelijk.
Wat de predicatie betreft, de classe kan een dag te voren den tekst opgeven. Blijken kan hieruit, dat bij de toelichting van het gravamen bezwaar was geopperd dat een predikant lang kon denken over een tekst. Daarom was men voor plotseling hooren.
Voor superintendenten was men bang. In die eeuw kon iemand te Amsterdam niet beroepen worden, omdat hij heette gesolliciteerd te hebben naar de betrekking van superintendentschap.
Men mag hieruit niet afleiden, dat deze synode tegen alle visitatie was. Er was altijd zekere visitatie als klachten over eene kerk niet in de classe zelve konden afgedaan worden.
In 1586 is de zaak weer aan de orde gesteld door een gravamen uit Zuid-Holland, dat men toch maatregelen zou nemen om aan de kerkorde meer autoriteit en handhaving te verzekeren. Daarbij was ook eene memorie van toelichting, hoe men de maatregelen zou wenschen. Dit stond in verband met de politieke approbatie.
Uit de memorie blijkt, dat op de Z.H.-synode overwogen was, of het niet goed zou zijn een senatus ecclesiasticus in ’t leven te roepen bestaande uit politieke en kerkelijke personen, die een soort superintendentie over de kerk zouden hebben.

|167|

Het plan behoeven wij hier niet in den breede te bespreken. Het kwam neer op een opperconsistorium, zooals de Duitsche kerken hadden en nog hebben. In verband wordt voorgesteld eenige te deputeeren en op gezette tijden visitatie te doen over de kerk en hare dienaren. Deze visitatie is wel niet geheel en al vastgemaakt aan een opperconsistorium, maar toch wel eenigszins. Wel stond er dit mee in verband en het droeg daarom een bedenkelijk karakter. In de memorie van toelichting zei de minderheid, dat die macht bij de classe behoort. Maar op sommige plaatsen waren in ’86 de zaken zoo in de war, dat veel Geref. predikanten er aan wanhoopten goede orde in de kerk te brengen zonder hulp der Staten. Er waren kerken, die zich niet aan het kerkverband stoorden. Vele bleven op zichzelf staan, de predikanten waren onkundig. Zonder het kerkverband in acht te nemen, werd er beroepen. Daarom wilde men de Overheidsmacht als noodhulp inroepen.
Toch sloeg de Haagsche synode dien weg niet in. De meerderheid was tegen het beginsel van zulke nieuwe hiërarchie, maar met ’t oog op de verwarring en van orde kwam ze terug op het besluit van de Middelburgsche Synode van 1581 ter zake van de benoeming van kerkvisitatoren. De Haagsche synode wilde kerkvisitatie invoeren, maar geheel op kerkelijke wijs. Het gevaarlijke van het voorstel Zuid-Holland dreef zeker hiertoe.
Daarom werd artikel 40 opgenomen. „Zal ook de classes, daar zulks nood zijn zal, de vrijheid hebben eenige harer dienaren van d’eene classicale vergadering tot de andere te autoriseeren, om opzicht te nemen op de leer en ’t leven der predikanten en den stand der kerken onder diezelve Classe sorteerende en daarvan op de naaste vergadering rapport te doen.”
De politieken waren er dus buiten. Het tegenwoordige artikel is uitvoeriger.
De Haagsche synode voerde nog geen kerkvisitatie in voor alle classen. Ze voerde ze facultatief in. De classe mocht het doen als het noodig was, met de restrictie: alleen van de eene classicale vergadering tot de andere, dus niet voor 1 jaar maar voor 3 maanden. Enkel opzicht houden en dan rapporteeren aan de naaste classe. Het gevaar door de Middelburgsche synode gevreesd werd dus vermeden. Zeer voorzichtig en zeer te recht. Zoo lag er niets gevaarlijks in kerkvisitatie, maar was ze zeer nuttig.
De Haagsche synode maakte ook een regeling voor kerkvisitatie in 4 artikelen (aanhangsel der acta).
De inspectie dient om zuiverheid der leer en goede gerechtigheid in de gemeente te onderhouden.
Art. 1. De visitatoren zullen zoo van tijd tot tijd eens Zondags de predicatie gaan hooren en letten op de leer en op de manier waarop het Woord bediend werd. Eveneens of de sacramenten wel goed bediend werden.
Art. 2. Bij die bezoeken zullen ze ook ter plaatse informeeren of de predikant naarstig is in het bouwen der kerk en in ‘t dienen, bij ouderlingen, diakenen en gemeenteleden.
Art. 3. Informeeren of er een twist in de gemeente is en toezien op den wandel van den dienaar.

|168|

Art. 4. Bij misstanden zullen ze vermanen en bij de classe bezwaren indienen en de zaak aanbieden.
Tenslotte, in eene circulaire bij ’t sluiten der synode, beveelt de Haagsche synode aan de classen aan zorg te besteden hieraan, dat art. 40 nagekomen en in ’t werk gesteld worde.
In 1619 werd dit artikel uitgebreid in bijzonderheden tot art. 44, dat in substantie hetzelfde bevat als art. 40 van 1586.
Na 1586 was kerkvisitatie in alle classen ingevoerd. In 1619 is nog meer daarop aangedrongen. Sedert dien tijd hebben de classes zelf of particuliere en provinciale synode de zaak in bijzonderheden nog nader geregeld. In de meeste classicale handboekjes staat een concept van vragen bij kerkvisitatie.
In 1721 werd door Zuid-Holland een visitatiereglement synodaal vastgesteld. Men behoefde er zich niet aan te houden, maar toch was het in alle classes zoowat hetzelfde. Deze vragen kwamen vrijwel neer op informatie naar ’t dienstwerk, zooals in 86. Informeeren naar predikanten bij ouderlingen en diakenen, 2e ook in de gemeente. Zoo ook in het tegenwoordige artikel 44.

Eerst wordt gezegd: wie tot kerkvisitatie te kiezen zijn.
Het moeten dienaars zijn. Op zichzelf zou het kunnen voorkomen, dat ouderlingen daartoe geschikt zijn, maar dit geen regel.
In den regel zal bij een ouderling niet zijn die kennis van leer, kerkrecht en ervaring in kerkelijke handelingen, die noodig is voor kerkvisitatie, opdat zij predikanten kunnen helpen. Vele ouderlingen hebben ook geen tijd.
De oudste, ervarenste en geschiktste.
Onder de predikanten gaat dat niet naar toerbeurt en niet alleen naar ouderdom. Ze moeten ook meest ervaren en geschikt zijn. Het moeten zijn predikanten, die zooveel mogelijk kennis hebben van de leer, kerkelijke ervaring en zekeren tact om met menschen om te gaan, want het doel van kerkvisitatie is om zonder formeele kerkelijke procedure (zooveel mogelijk te vermijden) misstanden uit den weg te ruimen.
Hun mandaat strekt niet langer dan 1 jaar. Men kan hen dan continueeren, hetgeen liefst zooveel mogelijk gebeuren moet, omdat ervaring hier eene hoofdzaak is.
Het artikel zegt niet uitdrukkelijk voor 1 jaar, maar uit „alle jaar” is af te leiden, dat zij jaarlijks benoemd moeten worden. De visitatoren mogen dus geen kerkbestuurders worden.
Het getal wordt niet bepaald.
Ten minste twee, want twee kunnen beter oordeelen en spreken dan één. In den regel is het beter er 3 te benoemen, nl. 2 en 1 plaatsvervanger. Ook kan er één zijn uit eene kerk waar juist misstand is. Dan kan hij zijn eigen kerk niet inspecteeren, dus geen visitator zijn.
Ten minste twee, dan kan er één verhinderd worden. „In alle kerken”, niet alleen dus voor zwakke kerken, maar ook voor groote, want ook daarin kunnen dingen voorkomen, die verbetering behoeven. Hoofdzaak is het mandaat: wat zij moeten doen. Informeeren naar het dienstwerk van Dienaren des Woords, ouderlingen, diakenen en schoolmeesters. Niet alsof de scholen toen kerkelijk waren,

|169|

want zij gingen uit van de Overheid, maar het toezicht op de scholen was door de Overheid aan de kerken opgedragen. Kerkelijke colleges waren schoolcomissie. De schoolmeesters stonden onder toezicht van den kerkeraad. Thans moet er ook wel naar scholen onderzocht, maar toch kan men tegenwoordig niet verhinderen, dat er schoolmeesters zijn, die niet onder de tucht van den kerkeraad staan.
Maar wel volgt uit het artikel, dat waar geen scholen zijn, de visitatoren daartoe zullen vermanen, opwekken en raad geven. Het doel van de informatie is niet in de eerste plaats om dit als als rapport, als klacht op de classe te brengen, maar om te voorkomen dat klachten op de classe komen. Om, zooals het er in het artikel uitdrukkelijk staat, officieus langs den weg van raad en vermaning misstanden uit den weg te helpen „in tijds”, voordat het tot kerkelijke klacht aanleiding geeft.
Hoofddoel is de zaak in ’t reine te brengen door vermaning, raadgeving, opwekking, besturing, leiding. Niet door dwang maar door het broederlijke woord.
Macht tot handelen hebben zij niet. Ze kunnen dus geen dwang opleggen.
De hieraan ten grondslag liggende gedachte is: iemand kan licht verkeerd doen en afwijken in leer en leven. Ook zijn er in een gemeente misstanden, verkeerde gedragingen, twisten of persoonlijke quaesties, die den goeden loop hinderen en den bloei der gemeente benadeelen. Nu gaat het niet aan al die dingen officieel op de classe te vonnissen, omdat dit dan de gemeente geestelijk kwaad doet. Daarom is het veel beter dit te voorkomen.
Het mandaat is in zeer algemeene termen uiteengezet, juist met opzet. Visitatoren hebben vrijheid van handelen. Ze mogen hun doel bereiken, zooals zij dit naar den stand van zaken het best vinden, maar ze hebben geen macht om namens de classe te handelen. Ze moeten alle broeders vermanen. In het uiterste geval, als hun broederlijk woord niet helpt, moeten zij het aan de classe rapporteeren.
Moeten ze dan niet alle misstanden aan de classe rapporteeren? Men zei ja, doch verkeerd meende men, dat zij van alles op de classe moesten verhalen, wat zij hadden helpen in orde te brengen. Het is onjuist. Soms kan het, meestal niet. Door vermelding van moeilijkheden en toelichting van woorden, haalt men licht weer tweedracht op door verschil van voorstelling der zaak. Het kan schadelijk zijn uit den weg gezuiverde moeilijkheden weer op te rakelen. Men zou kunnen zeggen: de visitatoren hebben verkeerd gedaan en dan ontstaat er weer moeite op de classe zelf. Alleen moet maar gerapporteerd, dat de zaak uit is. Zoo noodig dan rapporteeren ze naar omstandigheden uitgebreider.
Vraag: of de kerkvisitatie van te voren aan de gemeente moet worden bekend gemaakt?
Hoe zonderling het ook klinke, er zijn gemeenten, ja zelfs classen, die menen dat zulks niet behoeft en niet goed is. Dit is verkeerd, want dan kan de visitatie niet aan haar doel beantwoorden. ’s Zondags moet afgekondigd, op welken dag en uur de visitatoren komen, opdat de gemeenteleden kunnen inbrengen wat ze hebben.

|170|

Men zegt, ja, dan moeten ze dat van te voren maar schrijven. Doch een brief schrijven gaat moeilijk. Ze weten niet wie visitatoren zijn en men weet zeer wel, dat vooral in kleine gemeenten men niet zoo vlug is met de pen. Men durft dan niet schrijven en houdt het achter en praat er dan over met andere gemeenteleden in plaats van met de visitatoren. Zoo is er gevaar, waar klachten uitgesproken worden niet tegenover de visitatoren, maar onder elkaar, dat er een groep malcontenten ontstaat.
Eindelijk barst het soms op een nietigheid los. Dit is geestelijke schade. Kleine ontevredenheid moet in beginsel gesmoord ter plaatse, waar men helpen kan.
Visitatoren zijn er niet alleen om notulen of boeken na te zien. Dit gebeurt al op de classe, cf. art. 41, en is de moeite van de reis niet waard. Maar hoofdzaak is de gemeente. Vandaar ook het informeeren bij de gemeente.
Van predikanten verneemt men in kleine gemeenten niets. Daarom moeten de menschen hun hart eens kunnen luchten. Van de visitatoren willen zij veel liever vermaningen aannemen dan van hun eigen predikant. Is er werkelijk reden voor ontevredenheid, dan moeten kerkvisitatoren daarover met den kerkeraad spreken en dien desnoods terecht wijzen.
De menschen willen soms dadelijk uitspraak van visitatoren. Hun moet duidelijk gemaakt, dat dit niet kan. Dat visitatoren alleen maar raad geven, maar dat dit reeds veel is.
De kerkvisitatie moet dus des te voren aan de gemeente bekend gemaakt worden.

Visitatoren zijn de eenige soort deputaten van de classe, waarvan de K.O. spreekt. Over andere soorten van deputaten spreekt de K.O. niet. Daaruit volgt niet, dat er geen andere soort van deputaten der classes kunnen zijn. Integendeel ligt het in den aard der zaak dat die er moeten zijn om de zaken geregeld te doen marcheeren.
Van de 16e eeuw af hebben alle classen dan ook andere deputaten gehad, niet omdat er personen zouden zijn, die de classe representeerden tijdens haar niet vergaderd zijn om in den tusschentijd in zaken der classe op te treden. Bij elke benoeming moet men toezien dat ze niet zelfstandig handelen en doen wat der classe is. Ze mogen alleen uitvoeren, wat de classe besloten heeft. Vroeger werd die macht nooit toegekend. Men was er te voorzichtig voor. In onzen tijd wel. Er zijn classen die deputaten benoemen van de eene classe tot de andere om loopende zaken af te doen, soms dringende. Deputaten voor de zaak van attesten, approbatie van beroepingen; om aanvragen buiten de classe om tusschentijds af te doen. Dit is dan macht aan personen geven om buiten de classe om te handelen namens de classe. Dit kan met zulke deputaten soms jaren lang goed gaan, maar te eeniger tijd moeten er groote bezwaren uit voortvloeien en onvermijdelijk is, dat er eens een botsing komt, die dan niet meer kan genezen.
Het beginsel is verkeerd, dat de classe wat haar is opgedragen, weer zou overdragen aan personen. Men kan zeggen, de zaken zijn zoo onbelangrijk, die opgedragen worden, maar de classe kan niet van te voren al goedkeuren wat de andere doen zullen. Maar behalve dat het begrip onbelangrijk rekbaar is, raakt het hier een

|171|

beginsel. Zulk een beginsel is verkeerd. Gemakkelijker is het wel deputaten te hebben, maar het gemak dient altijd en langzamerhand wordt hun om het gemak meer en meer opgedragen. Dan loopt het uit op een classicaal bestuur dat eindelijk handelt en alleen naderhand verantwoording doet, als de zaken reeds geschied zijn. Zulke verkeerde beginselen werken door, al is het ook niet zoo bedoeld.
Zijn er gewichtige dingen, dan worde gehouden een classe extraordinair.
Deputaten worden om hun handigheid meestal gecontinueerd. Zoo komen er permanente deputaten, is er reeds het bestuur en krijgt men hiërarchie. Dit is dan wel zoo niet bedoeld, maar toch is het het einde, als dat beginsel eenmaal aangenomen is. Dan moet men liever wat omslachtiger zijn en buitengewone classe houden. De kerken zouden dan stilzwijgend kunnen goedkeuren zonder op de classe te komen.

Het verdient aanbeveling om de mandaten zooveel mogelijk is splitsen, voor ieder apart belang één deputaat.
B.v. voor examina moeten er personen of een kerk zijn, waaraan de zorge is opgedragen om ze voor te bereiden; om capita en een tekst voor predicatie op te geven. Bij peremptoir examen moeten de provinciale deputaten aangeschreven worden. Deze deputaten moeten de aanvragen in ontvangst nemen, de stukken ontvangen en zorgen, dat het examen kan gehouden worden.
Ze moeten het examen voorbereiden. Zij mogen niet beslissen of iemand tot het examen kan toegelaten worden. De classe oordeelt daarover, zij mogen waarschuwen.
Zoo ook kunnen er deputaten voor hulpbehoevende kerken zijn, voor het in ontvangst nemen van collecten, om de collecten aan een adres af te dragen, om gegevens in te zamelen voor aanvrage en inlichtingen op aanvragen te geven. Om de voorbereiding voor uitkeering te regelen.
Maar zij mogen niet subsidieeren, subsidiën toekennen is het werk van de classe zelf.
Zoo ook met studiebeurzen. De classe moet altijd beslissen. Deputaten mogen alleen de besluiten van de classe voorbereiden.
Het beste is voor iedere zaak afzonderlijke deputaten, aparte personen te benoemen. Men voorkomt zoo te meer zekere kerkelijke suprematie aan eenige personen toe te kennen.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 44
Kerkorde GKN (1892) Art. 44