Art. LXX. Alzoo bevonden wordt, dat tot nog toe verscheiden gebruiken in huwelijksche zaken alomme onderhouden zijn, en nochtans wel oorbaar is gelijkvormigheid daarin gepleegd te worden, zoo zullen de kerken blijven bij het gebruik, ’twelk zijn conform Gods Woord en voorgaande kerkelijke ordonnantiën tot nog toe onderhouden hebben, totdat bij de hooge overheid (die men daartoe met den eersten zal verzoeken) eene generale ordinantie, met advies der kerkendienaren, daarop gemaakt zal zijn, tot dewelke deze kerkenordening zich in dit stuk refereert.
Art. 70 handelt over de huwelijksbevestiging. Deze redactie
dagteekent van 1586. Art. 63. In 1619 is dus niets nieuws
bepaald.
In de vroegere redacties staat over het huwelijk veel meer. Het
laat zich goed begrijpen, omdat toen over veel meer zaken de
kerken zich hadden uit te spreken.
De quaestie is jarenlang tijdens de Reformatie eene moeielijke
zaak geweest.
In de Roomsche kerk was het huwelijk een sacrament en dus al wat
er betrekking op had, was door de kerk bepaald. De overheid
bemoeide er zich nagenoeg in ’t geheel niet mede.
|297|
Bij de Reformatie kwam een geheele omkeering. Na de Reformatie
werd de beschouwing, dat het huwelijk „fori miati” is: ten deele
kerkelijk, ten deele politiek.
Ten deele politiek, om de maatschappelijke ordening die er in
ligt en de burgerrechtelijke gevolgen; ten deele kerkelijk, voor
zoover de kerk voor het huwelijk de beginselen uit Gods Woord
heeft aan te geven, waaraan ook de overheid gebonden is. Ze heeft
de goddelijke instelling te handhaven. Het is niet slechts een
burgerlijk contract. In den Naam des Heeren moet door de kerk het
zegel op het huwelijk gezet worden. De zegen des Heeren moet er
door de kerk over gevraagd. Hiermede was in ’t begin de overheid
het nog niet eens. In ’t eerst bemoeide de overheid er zich in ’t
geheel niet mede. Daarom moesten de kerken nagenoeg alles regelen
en dus wel allerlei bepalingen maken omtrent ondertrouw,
afkondiging, echtscheiding, etc.
Langzamerhand heeft later de overheid ook zelf bepalingen gemaakt
en heeft de kerk zich teruggetrokken.
In 1586 was dit gevraagd, maar nog geen gevolg er aan
gegeven.
In 1619 is het in het request van de synode aan de staten nog
eens gevraagd. Niet aanstonds is het toen ingewilligd. In
onderscheiden provinciën echter zijn door de staten bepalingen
gemaakt. Toen werd het huwelijk ten deele als een politieke zaak
beschouwd, maar de kerk werd daarbij als ’t ware door de overheid
gemachtigd om huwelijken te sluiten. Zij trad in den regel op als
gedelegeerde van de overheid. Soms deed de overheid het ook zelf
wel, maar dan was het enkel burgerlijk.
De Gereformeerden kwamen bij de kerken: registers van den
burgerlijken stand. Joden en totaal ongeloovigen kwamen bij de
overheid. Ook wanneer de kerk bezwaar maakte tegen ongeoorloofde
graden van bloedverwantschap ging men naar de overheid.
Zulke burgerlijke huwelijken waren zeldzaam. Evenzoo is ’t nog in
vele landen, b.v. Oostenrijk, Zwitserland, Hongarije. In
Duitschland is ’t ook pas eenige jaren geleden veranderd. De
revolutie heeft er hier te lande een einde aangemaakt. De Code
Napoleon heeft ten onzent van het huwelijk puur een
overheidsinstelling gemaakt.
Juist daarom gelden de kerkelijke bepalingen van vroeger niet en
zijn ze niet meer toepasselijk. De kerken sluiten het huwelijk
niet meer, treden ook niet meer op als gedelegeerden der
overheid. Die bepalingen onderstellen dus altijd de beschouwing
van de 17de eeuw.
De huwelijksordonnantiën zijn uit de K.O. verdwenen en onder de
overheidsinstellingen opgenomen. De hoge overheid heeft die
huwelijksordinantie niet gemaakt met advies der kerkendienaren,
maar ze is toch zuiver. De huwelijksordonnantiën ten tijde der
revolutie gemaakt, zijn nu feitelijk niet in strijd met Gods
Woord. Zoo is er dus geen sprake van moeieljkheden.
Moeielijkheden konden slechts rijzen, wanneer er bepalingen door
de overheid gemaakt werden, die tegen Gods Woord ingingen, zooals
|298|
b.v. van socialistische zijde is voorgesteld: huwelijk afschaffen
of tijdelijk maken. Dan moeten de kerken weer zelf optreden en
zouden ze zelf een huwelijksordinantie moeten maken en aan de
overheid zich in zooverre onderwerpen als ze niet tegen Gods
Woord inging. De toetsing aan Gods Woord blijft altijd eisch.
Een conflict op dit punt tusschen kerk en staat zou schrikkelijke
gevolgen hebben. Het huisgezin is de grondslag van de
maatschappij. De gevolgen zouden openbaar worden en erkenning van
de wettigheid bij het erfrecht, enz. Alleen een bepaalde eisch
van Gods Woord mag daarom noodgedwongen tot een conflict van de
kerk met de overheid leiden.
Met die burgerlijke gevolgen wordt niet opgeheven de kerkelijke
huwelijksbevestiging. In zedelijken zin is ’t huwelijk zonder dat
niet volkomen. Kerkelijke huwelijksinzegening is bijbehouden als
vastmaking van het huwelijk in zedelijken zin.
Het huwelijk moet voor God en de gemeente voltrokken. Daartoe
moet de consciëntie dringen. Uit Christelijk oogpunt is het
noodig voor God door de kerk het te laten bevestigen = vastmaken.
De zegen Gods op zoo gewichtige zaak moet worden gevraagd.
Bovendien moet ook de zegen der gemeente gevraagd worden. Hier is
sprake van iets anders dan van een gewoon gebed.
Met betrekking hierop zijn er allerlei quaesties. Of
huwelijksbevestiging altijd door een dienaar des Woords moet
geschieden of ook door een proponent, ouderling, etc.
De classes behandelden zulke vragen en altijd is geantwoord, dat
huwelijksbevestiging ook een stuk van den dienst des Woords is,
met toepassing op een bepaald geval, nl. het huwelijk. Daarom
moet ze altijd door een dienaar des Woords geschieden. Anders zou
’t ook in huis kunnen gebeuren en dan was het slechts een
stichtelijke avond door een broeder onder de broeders.
Hoe te handelen als het huwelijk gedwongen is of anderszins
onordelijk bevonden is? Dan meent men, mag de
huwelijksbevestiging niet geschieden. In sommige streken van ons
land heeft men alleen kerkelijke inzegening als alles in orde is.
Dit is zeer onjuist. Wel moet op zoodanige zonde tegen het 7de
gebod censuur toegepast. Toch geldt dan, dat zeker de kerkelijke
tucht moet geoefend, maar daartoe behoort niet de ontzegging van
de huwelijksbevestiging. Dit is geen kerkelijk censuurmiddel en
heeft met de tucht niets te maken. De huwelijksbevestiging is
niet verklaring der kerk dat alles met betrekking tot het
huwelijk in orde is.
Er moet dan bij de inzegening over gesproken worden als een
afschrikwekkend voorbeeld. De zaak van de huwelijksbevestiging is
van geheel anderen aard.
De vraag is alleen of het huwelijk door Gods Woord verboden is of
niet. Of het naar Gods Woord al dan niet te voltrekken is, b.v.
wanneer er te nauwe bloedverwantschap bestaat of wel bij vroeger
echtbreukigen. De vraag is: of ’t een huwelijk is, dat Gods Woord
niet verbiedt, maar zelfs eischt. B.v. een gedwongen huwelijk is
naar Gods Woord noodzakelijk. Dit dus moet de kerk
bevorderen.
Op een andere wijze mag de kerk nooit een huwelijk weigeren.
|299|
Ten opzichte van gemengde huwelijken (huwelijken met ongedoopten
of ongeloovigen), is de bevestiging toegelaten, als de betrokkene
ongeloovige partij wil meegaan en bewilligt in de christelijke
inrichting van zijn huisgezin. Dit is altijd niet gemakkelijk uit
te maken. Maar in geval de ongeloovige zich leerzaam betoont en
geen bezwaar maakt, dus op zijn huisgezin een christelijk stempel
staat, mag het.
In het andere geval mag zoodanig huwelijk niet bevestigd.