Bevoegdheid

Art. XXX. In deze samenkomsten zullen geene andere dan kerkelijke zaken, en dezelve op kerkelijke wijze verhandeld worden. In meerdere vergaderingen zal men niet handelen, dan ’t gene dat in mindere niet heeft afgehandeld kunnen worden, of dat tot de kerken der meerdere vergadering in ’t gemeen behoort.

Art. 30 handelt over de bevoegdheid van kerkelijke samenkomsten.
Er worden drie beginselen gesteld. De eerste twee hebben op alle kerkelijke samenkomsten betrekking, het derde alleen op de meerdere vergaderingen.
Alleen kerkelijke zaken bij alle kerkelijke samenkomsten.
Oppervlakkig schijnt dit vanzelf te spreken. De historie leert echter anders. Vaak is er in de praktijk een ander beginsel gevolgd en ook nu nog wordt afgeweken van het in theorie aanvaarde beginsel.
De eerste redactie van de K.O. van ’71 had dit beginsel nog niet, want in 1571 waren er kerken, die dit niet aanvaard hadden of in practijk brachten, nl. die onder het kruis en in de verstrooiing.
In tijden van vervolging was het voor de kerken van hoog belang uit moeilijkheden bevrijd te worden en vrijheid te krijgen.
’t Lag voor de hand, dat de kerken nu en dan op politiek terrein overtraden. De strijd om de religie kon niet een geestelijke strijd blijven, want Rome streed met stoffelijke, wereldlijke wapenen. Daartegen verzette men zich ook op uitwendige wijze en dit gaf telkens eene dooreenmenging van kerkelijke en politieke zaken. Hier te lande was de zaak der kerken als de zaak der geuzen, die voor vrijheid streden.
Behalve die gelijkheid van belangen bewogen de kerken zich hierdoor op politiek gebied. Elke actie tot verkrijging van politieke vrijheid heeft organisatie noodig. In den wilde kan er niet met vrucht gestreden worden. Van den eersten Franschen godsdienstoorlog af gebruikten de Fransche Gereformeerden de politieke organisatie tot kerkelijken strijd. Men zei dan, dat de politieke strijd een religieuzen grondslag had en ten bate der kerk gestreden werd. De kerken hadden een organisatie. Waarom zou men die dan niet gebruiken? Daarin waren mannen van invloed met organisatorisch talent. In Frankrijk dienden de consitoriën ook voor politieke en oorlogszaken. Ze maakten geen oorlogsplannen maar de leiders van den politieken strijd gebruikten ze om geld bijeen te brengen. De kerkeraden dienden om sympathie te wekken, berichten te verspreiden, etc.

|119|

De kruiskerken deden dit hier te lande, b.v. het aanbieden van een som gelds aan Philips om vrijheid. Prins Willem wilde, dat de kerkeraden nog meer in dien geest zouden werken, wenschte meewerking der kerken om de wettigheid van het verzet tegen Spanje den volke duidelijk te maken, wilde meewerking der kerken tot verkrijging van geld.
1571 Synode van Emden.
Prins Willem deed door middel van Marnix voorstellen indienen in dien geest op classes en synode.
Op de synode van 1571 zijn gravamina op dat punt ingekomen. In dien tijd was het beginsel der K.O. niet algemeen aangenomen en was er eerder eenige neiging tot het tegendeel. Toch hebben de kerken in ’t geheel dat beginsel niet aangewild. Emden, door Marnix wetende wat de Prins wilde, nam geen besluit in zijn geest. De Prins toonde zich daarna niet zeer met de synode ingenomen. De synode sprak zich echter niet in tegenovergestelden zin uit.
Ook die synode was blijkbaar van hetzelfde beginsel, doch sprak het niet uit om moeilijkheden te voorkomen, dus uit voorzichtigheid. Op dusdanige voorstellen ging ze niet in.
Daarna, toen in 1572 de vrijheid begon te komen, was alle aanleiding om de kerkelijke organisatie voor politieke doeleinden te gebruiken, vervallen. Toen was er politieke organisatie. In 1574 zag de Prins zelf niet graag, dat de kerken zich met de politiek zouden bemoeien.
Toen werd dit beginsel gesteld, dat op kerkelijke samenkomsten alleen kerkelijke zaken zouden behandeld worden.
Redactie ’74, art. 5 met de bijvoeging, dat bij zaken van gemengden aard (ten deele kerkelijk, ten deele politiek) de goedkeuring van de Overheid zou gevraagd worden. Vooral huwelijkssluiting en bevestiging werden ten deele politiek genoemd. Dit was zoo, want er was geen burgerlijke stand en huwelijksbevestiging was tegelijk huwelijkssluiting.
De synode deed nu te meer uitkomen, dat de kerken alleen binnen haar eigen terrein moesten besluiten.
De Overheid wilde eerst niet, want zij wilde ’t aan de kerk overlaten, maar ze deed het toch.
Er kan quaestie komen of eene zaak kerkelijk is of niet. Rome noemt veel dingen kerkelijk, die het niet zijn.
De Gereformeerden onderscheidden steeds goed tusschen ecclesia visibilis en ecclesia invisibilis, tusschen de kerk als organisme en de kerk als instituut.
Hier is sprake van zaken, die tot de kerk als instituut behooren, niet die de kerk als organisme raken. Christelijke belangen zijn dus niet door kerkelijke vergaderingen te beslissen.

Tweede beginsel is „en dezelve op kerkelijke wijze.”
Ondersteld is, dat er meer dan één wijze van behandeling is, b.v. een politieke wijze, een militaire etc. en een kerkelijke.
’t Onderscheidende van kerkelijke behandeling is niet duister, nl. niet overheerschend, bevelend, niet dwingend, met geweld opleggend. Dit is in ’t politieke en militaire soms noodig. De Overheid heerscht, beveelt, gelast en dwingt, geeft aan de

|120|

onderdanen geen rekenschap, eischt gehoorzaamheid, gebruikt dwang met uiterlijk geweld. Dit behoort juist tot het karakter van de Overheid.
In de kerk is dat zonde. Alle besluiten en regelingen moeten voor de kerken gemotiveerd worden en altijd op Gods Woord steunen. Men moet in ’t kerkelijke overtuigen, geduld oefenen, waar bezwaren zijn. Kerkelijke terminologie moet verschillen van civiele terminologie. Volgt de kerk de laatste in vorm na, dan ontaardt ze. In de kerkelijke vergaderingen zijn de dienaren dienaren van Christus om Gods Woord te bedienen. Ze zijn geen Overheden. Dit beginsel is noodig tegen ontaarding en de gemeente zou tegen overheersching in verzet komen, want ze gevoelt zeer goed, dat dit niet mag. Dan komt er scheuring, of de kerk of gemeente moest zelf als Rome diep gezonken zijn.

Het derde beginsel is de tweede alinea. Classicale en synodale meerdere vergaderingen hebben een beperkter terrein, waarop ze handelend optreden, dan de mindere.
Dit is een eigenaardigheid van het Geref. stelsel. In bijna alle andere stelsels is het juist andersom, natuurlijk wegens hun aard en karakter.
In ’t papale stelsel is de macht van de Paus onbeperkter dan die van een aartsbisschop enz. naar beneden toe.
Zoo ook in het Episcopale en territoriale stelsel de macht van den landsvorst in de kerk. Het college, door hem ingesteld als consistorie is heel wat ruimer dan de plaatselijke kerk.
De collegiale bestuursmacht is ruimer dan die van de kerkeraad.
In het Geref. stelsel zijn de meerdere vergaderingen geen bestuurscolleges, maar eene samenvoeging van kerken, waar de plaatselijke kerkeraden hun macht bijeenbrengen, zij het ook niet al hun macht.
Hieruit volgt, dat de meerdere vergaderingen in geen geval ruimer macht hebben. Waar zou die macht vandaan komen? Een macht, die de kerken niet hebben, kan de meerdere vergadering ook niet hebben, want de kerken brengen zelf de macht samen. Evenveel macht in abstracto laat zich denken. De meerdere vergadering had dan de volle macht van den kerkeraad op ruimer terrein (want tien zijn meer dan één), niet eene diepere qualitatieve macht. Maar dan moesten de kerkeraden al hun macht op de meerdere vergaderingen bijeen hebben; dan zou de kerkeraad tijdens zulk eene vergadering zijne macht kwijt zijn. Neen, de kerkeraad brengt op de classe dat deel van macht, dat noodig is om andere kerken te helpen of dat hij alleen in verbinding met andere kan gebruiken, bij wat hij alleen niet kan afdoen. Ook zaken betreffende verschillende kerken door gemeenschappelijk belang.
Daardoor wordt de macht van classe en synode eigenlijk zeer beperkt. Tegenover ééne zaak, die de kerk niet afkan, staan er tien, die ze wel afkan. Daarover mag de classe of synode niet beslissen. Komen zulke zaken ter classe of synode, dan moet de classe of synode ze terugzenden. Vaak is in de practijk hiervan afgeweken, maar dit mag niet. Men zegt wel eens, het gaat zoo gemakkelijker, maar daarin bestaat de kerkregeering niet.

|121|

Dan kunnen we alleen wel de bevelen van den Paus uit Rome ontvangen. Dit gaat voorzeker gemakkelijker. Om die reden heeft men in de Geref. Kerken geen permanente meerdere vergaderingen. Stonden ze er boven in aard en qualiteit, dan moesten ze permanent Hoofdbestuur zijn. Men zou dan de kerken niet drie jaren van dat bestuur mogen berooven, als centraal-bestuur. Doch bij de Gereformeerden is de kerkeraad het eenige bestuur.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 30
Kerkorde GKN (1892) Art. 30