Art. XVII. Onder de Dienaren des Woords zal gelijkheid gehouden worden aangaande de lasten huns dienstes, mitsgaders ook in andere dingen, zooveel mogelijk is, volgens het oordeel des kerkeraads, en (dies van noode zijnde) der Classe; hetwelk ook in de Ouderlingen en Diakenen te onderhouden is.
Hoofdzaak is, dat er gelijkheid onder de dienaren des Woords
moet zijn aangaande hun werk. Noodzakelijk vloeit dit voort
uit ’t grondbeginsel van de kerkinrichting, dat geen dienaar
over een anderen heerschappij zal hebben. Cf. art. 81.
Redactie van 71 art. 1: „Geen kerk zal over een ander Kerke, geen
Dienaar des Woords, geen Ouderling noch Diaken zal d’een over
d’ander heerschappije voeren, maar een yegelijk sal hen voor alle
suspicien en aanlokkingen, om te heerschappijen wagten”.
De gelijkheid van alle dienaren snijdt hiërarchie af,
ook gelijkheid in lasten van dienst.
|74|
Bij hiërarchie is het werk van aartsbisschop, bisschop en pastoor
verschillend en is er vrijstelling van werk in trappen of
graden.
Dit art. komt alleen te pas in kerken waar meer dan één dienaar
is.
Het artikel wil niet zeggen, dat de dienaren in de verschillende
gelijke lasten hebben, want dit gaat niet, maar wel de dienaren
van een bepaalde kerk, betreffende dienst des Woords en der
Sacramenten, catechisatie, huis- en krankenbezoek, kerkregeering
en commissoriale lasten etc.
Aan een dienaar mag geen dubbele beurt opgelegd of ook mag
hij niet enkel beroepen om te preeken. Niet dezelfde dienaar
moet alles doen.
In groote kerken is er daarom een regeling van predikbeurten, van
bediening der Sacramenten, van catechisatie en pastoraal
werk.
„Mitsgaders ook in andere dingen” ziet vooral op het
traktement. Daarin mag ook geen onderscheid zijn. Doch er
staat bij: „zooveel mogelijk is”. ’t Spreekt vanzelf dat
men de lasten van den dienst niet op een goudschaal kan afwegen,
zoodat ieder precies evenveel krijgt. Ook kunnen er
omstandigheden zijn, die volkomen gelijkheid onmogelijk maken,
mits bij uitzondering er maar weer gelijkheid is. In groote
steden b.v. wordt aan den ouderen predikant eenige
ontheffing van werk gegeven b.v. ontslag van der
predikbeurten. Het is toch dikwijls niet mogelijk een zwakke
hetzelfde als de anderen te laten doen. ’t Gaat niet aan hem dan
emeritus te verklaren.
Een dergelijke bepaling geldt dan weer gelijkelijk voor alle
ouden.
De wijken kunnen ook niet precies afgedeeld. De
oudste dienaren kiezen het eerst en krijgen de
gemakkelijkste, maar dit is dan algemeene regel, waarvan
ieder op zijn beurt profiteert. Daarom brengt het geen
ongelijkheid aan.
Evenzoo kregen de oudsten vroeger toelagen.
Al deze bepalingen doen aan art. 17 niet te kort, want
daarin wordt relatieve gelijkheid bedoeld.
In academiesteden was een hoogleraar beroepen tot de
dienst des Woords, met vrijstelling van catechisatie en pastoraal
werk en met een heele predikbeurt. Hij kon de volle dienst niet
dragen. Dus het moest zoo wel geregeld. Deze ongelijkheid kwam
weer allen ten goede.
Zulke ongelijkheid werd bij Synodaal besluit ingevoerd. In
Holland werd een predikant na het 60ste jaar emeritus
verklaard in legerdienst.
Dit kwam ook weer allen ten goede.
Zelfs heeft men verder willen gaan dan het artikel en gevraagd of
de last der diensten van deputatie naar een meerdere
vergadering ook bij toerbeurt moest omgaan. Dit kwam op de
Synode van ’81 ter sprake. Aldus is niet besloten. Het komt
aan op geschiktheid. En dit is buitengewoon werk voor den
dienaar des Woords. In de Gemeente moet voor alle dingen wel
toerbeurt bestaan.
Wie zorgt voor de instandhouding van de gelijkheid? Hoe en door wie moet de regeling gemaakt?
|75|
Er is wel gezegd, dat de dienaren des Woords dit zelf onder
elkander moeten doen. Er is wel stelsel van gemaakt, dat de
gezamenlijke dienaren van een groote kerk kerkrechtelijk te
beschouwen zijn als één dienaar, dat zij een ministerie vormen
dat, kerkrechtelijk naar buiten optreedt, als één dienaar op een
dorp, en dat in den bossen dier eenheid de gansche quaestie van
verdeeling moet opgelost. Die beschouwing is onjuist. Een
ministerie van predikanten is geen kerkelijke eenheid volgens
Geref. Kerkrecht. In de K.O. is dit ministerie onder de
kerkelijke vergaderingen niet opgenomen. Kerkrechtelijk kent men
alleen dienaren des Woords als individuele personen. De
beschouwing van Ministerie steunt op een onjuiste
grondslag en wordt in art. 17 zelf afgesneden, door de
woorden „volgens het oordeel den Kerkeraads en (dies van
noode zijnde) der Classe.”
De Kerkeraad moet den dienst van den dienaar des Woords regelen
en zorgen voor gelijkheid van lasten. Hij kan advies vragen
aan de dienaren des Woords, wat zij het best achten en het
liefst wenschen. Bepaalde de kerkeraad iets anders, dan zou dit
dwaas zijn. De kerkeraad moet met ’t advies rekenen, ook al ligt
de beslissing aan hen. Bij quaestie en strijd zou altijd
de beslissing van den kerkeraad gevraagd, gezocht en gegeven
worden en de dienaren des Woords zich moeten onderwerpen. In
de praktijk heeft de kerkeraad veel zaken aan de dienaren des
Woords overgelaten en niet zelf bepalingen gemaakt, als de
dienaren des Woords reeds schikkingen gemaakt hadden b.v.
verdeeling van preekbeurten. Een rooster is in groote
kerk altijd door dienaren des Woords gemaakt. Formeel mag de
kerkeraad het veranderen, maar zonder bepaalde redenen is het
niet verstandig. De kerkeraad bemoeit er zich alleen mee bij
quaestie.
„En van de Classe.” Uit zichzelf is dit niet absoluut. De classe heeft er niets over te zeggen. Maar als in den kerkeraad zelf moeilijkheid komt, dan is de hulp van genabuurde kerken noodig en is het eene zaak geworden, die de plaatselijke kerk niet afkan en behoort het onder art. 30. Dit is de bedoeling van de woorden „dies van noode zijnde”. Op zichzelf is het niet nodig.
Slot: „hetwelk ook in ouderlingen en diakenen te onderhouden
is.”
In deze artikelen is meer opgenomen, wat van Predikanten,
ouderlingen en diakenen geldt, ofschoon het thuis hoort bij
Ouderlingen en Diakenen. Dit is gedaan om herhaling te
voorkomen.
Het wil zeggen, dat ieder ouderling geroepen is tot het werk der
ouderlingen in art. 23 omschreven en ieder diaken tot het werk
der diakenen uit art. 25. Niet mag een ouderling of diaken van
een deel van het werk vrijgesteld of de een boven de ander
verheven. Toch sluit het evenals bij predikanten niet uit ook ten
opzichte van ouderlingen en diakenen ontheffing van eenig
werk. Bijv. diakenen worden vrijgesteld van
collecteeren. Bij diakenen is er verschillend soort
van werk, b.v. boekhouden. Daarin bestaat geen
gelijkheid van dienst. Hiervoor een afzonderlijke
|76|
commissie benoemd, wat aan de gelijkheid niets te kort doet.
De regeling daarvan staat ook aan den kerkeraad. Een
afzonderlijk college van ouderlingen onder den naam van
„presbyterie” zooals in Amsterdam, is niet
Gereformeerd. De ouderlingen mogen wel saamkomen en een
kerkeraad zal niet willekeurig hun regeling wijzen, maar formeel
heeft de kerkeraad toch dat recht.
Diaconale vergadering kent de K.O., maar de regeling geeft
zij niet. Zij laat die aan diakenen zelf over, welke daarna
aan de goedkeuring van den kerkeraad moet onderworpen.
Met deze artikelen is afgehandeld, wat betrekking heeft op den dienst van den Dienaar des Woords.