Art. LV. (Niemand van de Gereformeerde religie zal zich onderstaan eenig boek of schrift van hem of van een ander gemaakt of overgezet, handelende van de religie, te laten drukken, of anderszins uit te geven, dan ’t zelve vooraf doorzien en goedgekeurd zijnde van de dienaren des Woords zijner Classe, of Particuliere Synode, of Professoren der Theologie van deze Provinciën, doch met voorweten zijner Classe.)
Artikel 55 handelt over de boekencensuur.
Reeds van de 1e synode van 1571 af is dit punt in bespreking
geweest.
Art. 51 van de acta. Nemo librum a se aut alio compositum in quo
de religione agatur imprimendum vel alioque evulgandum curabit
aut patietur, nisi a Ministris Classis aut publicis Theologiae
professoribus nostrae confessionis examinatum et probatum.
Niemand zal een boek uitgeven of laten drukken, waarin religie
ter sprake komt zonder approbatie van de Dienaren der Classe of
der Theologiae Professores.
Boekencensuur werd toen zoo algemeen en ruim mogelijk gesteld. Er
kon toen nog geen quaestie zijn voor de kerken van uitvoering der
bepalingen daaromtrent. Doch men hoopte op vrijheid. In andere
landen bestond ze ook.
In 1574 op de synode van Holland en Zeeland is op dit punt bij
vernieuwing de aandacht gevestigd. Men had een zgn. Geref.
Overheid. Men stelde een artikel vast, dat nog duidelijker
uitgewerkt was dan het latere van 1619.
Art. 3 van de acta, naar aanleiding van een gravamen uit de
classe Walcheren: om te verzoeken bij Zijn Excellentie een
bevelschrift uit kracht waarvan de verkoop van kettersche boeken
geinterdiceerd worde.
De synode heeft volgens art. 3 meer gedaan. „Tot uitroeiing der
valsche leeringen en dwalingen, die door het lezen van kettersche
boeken meer toenemen zal men die middelen gebruiken die hier na
volgen.
|203|
1e. zullen de dienaars van den Predikstoel het volk vermanen tot
naarstige lezing der Bijbelsche Schrifturen, en van de ongezonde
kettersche boeken afmanen, doch de namen der boeken spaarlijk
noemen.
2e. zullen de Geref. boekverkoopers toezien, dat zij geen slechte
boeken verkoopen.
3e. zullen de dienaren bij huisbezoek toezien of er schadelijke
boeken zijn, opdat ze hen vermanen mogen, zulke boeken weg te
doen.
Deze middelen waren niet zeer practicabel. Vooral tegen het 3e,
de voorgestelde huiszoeking naar boeken van verkeerd allooi, kwam
heftig verzet. Men achtte dat in Holland een nieuwe inquisitie.
De Delftsche ouderlingen weigerden beslist te vragen: wat hebt ge
hier in huis voor boeken?
Men heeft dit als te scherp ingezien. De synode van 1575
mitigeerde dan ook veel dingen van de synode van 1574. Zoo de
boekencensuur, als het verbod van ’74 en den doop van kinderen te
laten wachten totdat de moeder er bij was.
In ’75 werd gezegd: de Ministri zullen zien met wijsheid te
handelen. In deze zaak werd het besluit van ’74 nu zoo verstaan,
dat als men de boeken bij geval in handen kreeg, men dàn over den
inhoud daarvan spreken zou. Dus niet meer zou gevraagd worden, of
zij ook ergens een kettersch boek verstoken hadden. Zoo nu kon
het.
In 1578 is het artikel over de boekencensuur weer geredigeerd als
in 1571. Art. 55.
Ieder die over religie een boek zou maken, drukken of uitgeven
zou het eerst aan de dienaren der classis of aan de professoren
in de theologie laten zien.
In 1581 bleef dat artikel eveneens bestaan. Art. 36. Alleen zou
men als antwoord op een gravamen van onderscheiden kanten (art.
46 particularia) bij de Overheid er op aanhouden, dat orde zou
gesteld worden op de drukkerijen. Van Overheidswege moest dus
daarop toegezien.
In 1586 is het overgenomen, met een wijziging van nogal wijde
strekking.
De vroegere redactie luidde: niemand zal een boek maken, drukken
enz. Nu werd het: Niemand van de Gereformeerde religie. Art.
49.
Vroeger was dit zoo niet bedoeld.
Men wilde in Holland verbod evenals in Genève bestond. Men wilde
nu van Holland een zuiver Gereformeerden staat maken, waarin
niets anders geduld werd. Hiertegen kwam eenigszins terecht
verzet der politieken. Dit scheen niet bindend voor de
consciëntie; toch kon iemands consciëntie hem dwingen een
tegenovergestelde opinie te uiten.
In deze synode is besloten te vragen dat de Overheid zou toezien
dat geen boeken zouden gedrukt die der Policie-maatschappelijke
en zedelijke orde schadelijk konden zijn.
De Gereformeerden hebben alleen zeggenschap over degenen, die tot
de Geref. religie behooren. Men eischte echter van de Overheid,
dat zij toezicht zou houden op alle drukkerijen.
De kerken verlangden van Leicester en van de Staten per request
|204|
placcaten op de drukkerijen: geen boek zou in ’t licht komen
zonder goedkeuring der Overheid.
Aan die verzoeken is toen in alle provinciën door de Overheid
voldaan. Onderscheiden placcaten werden door de Overheid
uitgevaardigd.
Er is tot op onze eeuw eene boekencensuur geweest, doch van
geheel anderen aard dan de kerken die wenschten, b.v. de Overheid
stond toe dat Remonstrantsche geschriften verschenen. Alleen als
de religie te erg gevaar liep, of als de publieke orde en
zedelijkheid werd aangetast kwam de Overheid tusschen beide, niet
meer dan een veroordeeling.
De kerkelijke censuur ging bepaaldelijk alleen over diegenen die
tot de Geref. religie behoorden over boeken, die van Geref. zijde
werden geschreven.
Maar al wie publiek er voor uitkwam, dat hij ongereformeerd was,
dissentieerde, viel buiten de kerkelijke censuur en kon vrij
alles drukken. Hij had dan alleen met de Overheidscensuur te
doen. De Overheid maakte het gemakkelijk. Zoo was het dan voor
Gereformeerden veel moeilijker een boek uit te geven dan voor een
afwijkende. En zoo kwamen de Gereformeerden in kwade conditie. De
praktijk leerde, dat er veel bezwaren waren voor goed
Gereformeerde schrijvers, in eere bij het volk, en goedkeuring te
krijgen in de classe, waar dikwijls weinige en onbekwame
deputaten voor boekencensuur waren aangewezen.
De geschiedenis leert dan ook, dat de boekencensuur veel
moeilijkheden gegeven heeft.
Leenhof, predikant te Zwolle, wiens kettersche geschriften zuiver
pantheïstisch waren, kreeg van vrienden approbatie.
Fruytiers Zions worstelingen en Geschiedkundige aanteekeningen,
zeer Gereformeerd, werden afgekeurd. Toch zijn ze gedrukt. Om den
lieven vrede is hij afgezet. Deze werken zetten de puntjes op de
i’s.
Het eerste doel dat men met de censuur wilde bereiken was, dat de
kettersche boeken niet werden verspreid en er alleen gezonde
literatuur zou zijn.
Doch dit kon men, gelijk gebleken is, niet met dit artikel
bereiken.
Het eerste bezwaar tegen de uitvoering van dit artikel is, dat
niet gemakkelijk classicale censoren zijn te vinden om uit te
maken of in kiem ook ketterijen in een boek lagen. Daartoe
behoort veel kennis, veel geestelijke tact. Lang niet ieder die
gestudeerd heeft, kan dit. Dit gaat bovendien niet in een eeuw
als de onze, waarin zooveel boeken uitkomen. Er is zooveel werk,
dat men aparte personen moet hebben. Tenzij het oppervlakkig ga.
Doch geen censuur is gevaarlijker dan oppervlakkige.
Vooral voor periodieke literatuur is het approbatie geven niet
toe te passen, vooral niet als zij van groote omvang is.
Toepassing maakt het den Gereformeerden onmogelijk dag- en
weekbladen uit te geven. Hierop kan men geen toezicht houden,
want anders is het nieuwe weg.
Zoo gaat men door dit artikel op te volgen tegen zijn bedoeling
in.
|205|
Door scheiding van kerk en staat kan men ook niet beletten dat
een afgekeurd boek uitkomt.
Derde bezwaar is toch, dat afgekeurde boeken juist de grootste
reclame maken. Gevolg is dat de menschen alleen zoo’n afgekeurd
boek willen zien.
Er kan dus gezegd worden, dat het artikel practisch onuitvoerbaar
is. De bedoeling en strekking blijft gelden. De kerken hebben
eene roeping tegenover wat uitkomt, ze hebben middelen aan te
wenden, teneinde verkeerde literatuur te bestrijden.
In 1619 is bij de redactie de moeilijkheid gevoeld om goede
classicale censuur te krijgen en daarom is er bijgevoegd: of
professoren der theologie. Dezen waren daartoe beter geschikt.
Doch dezen waren ook niet altijd te vertrouwen; ze konden
afwijken en de Overheid kon ze dan de hand boven het hoofd
houden. Daarom er bij: met voorweten zijner classe. Doch daardoor
is het nog niet mogelijk geworden.
Nog is op te merken, dat de hier bedoelde censuur alleen geldt
van boeken op kerkelijk terrein behoorende, als staande in de
kerkorde. Overtreding van dit artikel kon alleen ten gevolge
hebben dat de kerk de kerkelijke tucht op den overtreder
toepaste. Zoo iemand viel onder kerkelijke censuur, zijn boek
werd afgekeurd, hij zelf kon, zich verzettend, tenslotte worden
geëxcommuniceerd.
De kerk gevoelde zelf wel, dat dit zeer veel moeilijkheden
opleverde en toch zoo het doel der kerken niet bereikt werd om
verkeerde boeken te voorkomen in drukken of verspreiden. Zoo kon
men dan tenslotte toch niet weren, dat buiten de kerk staande
lieden zulke verkeerde boeken uitgaven. Dit kon alleen door
dwang. Daarom moest de Overheid er aan te pas komen. Zij moest
helpen. Classes en synoden hebben dan ook herhaaldelijk bij de
Overheid aangedrongen op het maken en handhaven van placcaten
tegen de drukpers. De Overheid moest zich dan voor religieuze
boeken schikken naar het oordeel der kerken. En de Overheid
oefende wel censuur, doch niet volgens het advies der kerken.
Haar eigen censuur stond naast de kerkelijke.
We zien dit aan de vele placcaten, die door de Overheid op dit
punt werden uitgevaardigd. In tijden van Rome’s overheersching
deed de Overheid dit in aansluiting aan de Roomsche kerk. Ze
volgde de indices librorum prohibitorum. De Gereformeerden
volgden dan dit na in anderen zin.
In 1575 is er door de Staten van Holland een placcaat
uitgevaardigd (natuurlijk op naam van Philips II zooals alles tot
1581), waarin bepaald werd dat voor het drukken van geschriften
octrooi noodig was van de Overheid. Van de Sociniaansche en
atheïstische boeken werd het drukken en verspreiden verboden. En
weinig later geschiedde dit ten aanzien van boeken in ’t
algemeen, die tegen het Christelijk geloof streden.
In 1583 stond in het ontwerp van wetten voor de kerk door den
staat gemaakt, dat niemand boeken met Godslasteringen mocht
uitgeven. Behalve boeken die verkeerd waren op religieus gebied,
ook geen boeken, die seditieus waren op politiek gebied, evenmin
scandaleuze boeken, die met de zedelijkheid in strijd waren.
|206|
De placcaten bedreigden straf aan de overtreders. Zoo werkten ze
dus repressief, vervolging van gedrukte boeken. Doch de staten
gingen ook preventief te werk, zooals in het placcaat van 1581,
d.w.z. de boeken moesten voor ze gedrukt werden, eerst door de
staten goedgekeurd worden.
Dienovereenkomstig is door de staten in de 16e eeuw reeds
besloten en tot op den tijd der revolutie gehandeld.
Ook in de 17e en 18e eeuw zijn placcaten uitgevaardigd,
herhaaldelijk boeken verboden en drukkers en schrijvers met
gevangenis en andere straffen gestraft.
Hoe de Overheid censuur uitoefende?
Verschillend. De uitvoering van het strafvonnis ging lang niet
overal gelijk. Somtijds werd het aan de staten of gecommitteerden
of de Leidsche professoren overgelaten, soms ook aan de Overheden
der steden.
In 1585 kwam er een placcaat, waarbij aan de Magistraten der
steden werd gelast toe te zien op de drukkerijen (de dorpen
hadden die natuurlijk niet).
Daardoor was er geen uniformiteit. De eene Overheid ging veel
strenger te werk dan de andere. De drukkers wisten ook wel, dat
ze in de eene stad gevaar liepen en in de andere niet. Voor
afwijkende geschriften wisten de drukkers dus wel plaats.
Zoo had dus de boekencensuur niet veel te beteekenen. Schadelijke
boeken zijn lang niet altijd geweerd. Vele boeken verschenen
zonder octrooi. Gefingeerde namen van plaatsen kwamen op het
titelblad te staan, b.v. Lyon en dan was het te Antwerpen gedrukt
of ook zonder naam van plaats en drukker verschenen ze.
De Gereformeerden hadden het reeds toegepast in de verdrukking.
Sommige boeken zijn eerst nu bekend wat den schrijver betreft.
Men kon zoo licht geheim drukken of zelfs op publieke drukkerijen
drukken wat men wilde. Nu zelfs, met zooveel beter recherche
heeft een ingesteld onderzoek niet altijd het gewenschte
gevolg.
Soms drukte men brutaal weg met den naam er bij. Het waren dan
bekende schrijvers en drukkers. Men durfde toch niet
vervolgen.
Toch is herhaaldelijk de Overheid opgetreden, vooral waar ze op
politiek terrein kwade gevolgen vreesde, zoo b.v. in 1581 ten
aanzien van een geschrift van een Luthersch predikant uit
Woerden, die geheel conservatief legitimist was, dus tegen de
afzwering van Philips II. Ook zijn geschrift behelsde die
meening. Volgens Gods Woord moest men alle Overheden onderdanig
zijn, niet afzweren.
De Staten van Holland meenden hiertegen te moeten opkomen, omdat
het ingang vond. Ze hebben den schrijver de keuze gesteld
tusschen herroepen en Philips afzweren of ’t land verlaten. Daar
hij niet wilde herroepen, was hij gedwongen naar Duitschland uit
te wijken.
Ook trad de Overheid meermalen op tegen boekjes van Coornhert en
Coolhaas. Wel waren zij het er mee eens, maar alleen op grond dat
zij onrust verwekten. Al de andere liet men gaan.
|207|
Zoo is bekend, dat de procedure in 1597 tegen zekeren Vogelenzang
die een ergerlijk boekje had uitgegeven tegen de leer der Geref.
kerk gericht, waartoe hij niet wilde behooren en door welke hij
geëxcommuniceerd was. Hij verklaarde zich voor Sabelliaan,
Arianen enz. en alle oude ketters. Te meer is dit bekend, omdat
burgemeester Corn. Pieterszoon Hooft, de vader van Pieter
Cornelisz. Hooft, Vogelenzang verdedigd heeft, niet omdat hij het
zoo goed met hem eens was, maar wijl hij vrijheid van drukpers
voorstond. Toch is Vogelenzang gevangen genomen en verbannen.
Dergelijke procedures komen er later nog steeds voor.
Langzamerhand echter minder in aantal. Vooral van de
Arminiaansche Overheden tegenover de Gereformeerden.
Toch lieten de Magistraten ook weer andere boekjes toe, b.v. het
geschrift van Uitenbogaert over het gezag der Overheid in de
kerk, aan de Staten opgedragen. De Geref. wilden hiervan niet
hooren, hetgeen onrust verwekte. De Overheid die zich zedelijk
zwak gevoelde, durfde echter niet achtervolgen.
Tot 1798 bleef de censuur der Overheid gelden. In 1798 schafte de
Nationale vergadering ze af. Toen werd de vrijheid van drukpers
afgekondigd. Daarna is nog weer in den Franschen tijd de censuur
ingevoerd onder het Napoleontisch systeem, waarin ze goed
paste.
Dr. Sepp heeft over die boekencensuur veel belangrijks
uitgegeven. Zijn vader had in dien tijd een drukkerij te Haarlem.
Allerlei staaltjes. B.v. in een preek te Utrecht gehouden over 2
Cor. 4: 17, „Want onze lichte verdrukking, die zeer haast
voorbijgaat, werkt ons een gansch meer uitnemend gewicht der
heerlijkheid”, wilde de Fransche censuur geschrapt zien als
toepasselijk op Napoleon.
De latere Prof. Schrand (?), toen pastoor te Bovenkerk, hield een
rede over het gezag van den Paus. Ook over de Gallicaansche kerk.
Deze niet aangevallen, want hij was liberaal Roomsch, dus was hij
er voor. De censuur vond: dat zal wel tegen de Gallicaansche kerk
zijn. In Parijs weerlegde hij ten laatste.
Dr. Sepp’s vader herdrukte Doopsgezinde Gezz. Er kwam in: Een
kroon van dwingelandij die welhaast zal vergaan. Voor wat geld
heeft toen de politie het zoo aangelegd, dat er verzegeld was,
maar men kon de boeken er uit halen.
1839 Straus over
Mod. critiek, Prof. Hofstede de Groot, hoofd der Groninger
school, spoorde de boekdrukkers aan niet te drukken. Er kwam een
besluit der boekdrukkersvergadering. Doch Nijhoff te Arnhem
stoorde zich er niet aan.
Nu is een ieder aansprakelijk voor hetgeen hij uitgeeft.
Strafbaar is, wat tot oproer aanzet, de publieke eerbaarheid
aanrandt en bepaalde personen schandvlekt. Daarop kan dan de
rechterlijke vervolging en straf worden toegepast, doch dan is
het eene gewone procedure als het boek gedrukt is.
Alleen moreele dwang kan helpen. Men kan thans zoo te werk gaan,
dat men de ouders met betrekking tot hun kinderen tegen slechte
boeken waarschuwt, dat men verkeerde boeken weerlegt en er het
verkeerde van aantoont.
Vooral zorge men voor goede boeken, opdat de kennis van het
|208|
volk vermeerderd worde, opdat het volk zelf kunne oordeelen.
Ook de kerken werkten wel eens te veel negatief en te weinig
positief.