Feestdagen.

Art. LXVII. De gemeenten zullen onderhouden, benevens den Zondag, ook den Kerstdag, Paschen en Pinksteren, met den navolgenden dag (en dewijl in de meeste steden en provinciën van Nederland daarenboven nog gehouden worden de dag van de besnijding en de Hemelvaart Christi, zullen de dienaars overal, waar dit nog in ’t gebruik niet is, bij de overheden arbeiden, dat zij zich met de andere mogen conformeren).

Art. 67 handelt over de feestdagen, de antithese van de vast- en bededagen. Zeker zou niet zoo bepaald zijn, als de kerken geheel vrij waren geweest, zooals blijkt uit de schijnbaar geheel contraire redactiën in den eersten tijd.

|279|

Deze bepalingen zijn concessies van de kerken aan de Overheid en aan de publieke opinie bij het volk en vloeien niet voort uit het Geref. beginsel, toch niet zoo noodzakelijk dat toegeven onmogelijk was.
De vroegere bepalingen waren heel anders. Calvijn was met de Overheid en met Bern hierover in tweespraak. Zijn gevoelen was om de feestdagen qua talis niet te vieren en af te schaffen. Alleen den Zondag wilde hij behouden. Op andere dagen wilde hij wel kerk, maar niet als op feestdagen.
In Genève heeft Calvijn zelf dat niet kunnen doorzetten, maar met de prediking werd er toch zeer weinig mede gerekend. Hij ging eenvoudig met zijn vervolgprediking voort. Hij preekte boeken. Zoo kwam hij op Kerstmis (weekbeurt, meer dan één beurt die dag) aan de huwelijkswetten van Deuteronomium. Het waren geen eigenlijk gezegde feestdagen. Hij preekte wel over die feiten, over de geboorte van Christus etc., maar wanneer hij de Evangeliën bepreekte.
Ook elders wilde men dat beginsel in de Geref. kerken doorzetten.
De Synode van 1574 heeft er reeds eene vraag over behandeld uit de classe Brielle of men ook zal prediken op feestdagen.
Voor dien tijd is het zoo niet besproken.
Art. 53. Men zal met den Zondag alleen tevreden zijn. Op den Zondag voor Kerstfeest zal men die materie behandelen. Dus hier zoo kras mogelijk afschaffing van alle feestdagen.
„Doch zal men de gewoonlijke materiën van de geboorte Christi, Zondags voor den Christdag in de kerken behandelen en het volk van de afschaffing dezes feestdags vermanen en ook van derzelver materie op den Christdag prediken, indien hij valt op een predikdag.” Dus alleen Zondag.
Intusschen bleek het dadelijk, dat het moeielijk ging. Feitelijk heeft maar één enkele kerk zich er aan gehouden en juist niet de meest gereformeerde. Cf. een preek van Coolhaes uit 1574. Coolhaes was bij de Synode en preekte op Christdag niet. Door het volk is hem dit zeer kwalijk genomen zegt hij, maar hij is zeker de eenige geweest. Van de andere predikanten heeft hij gehoord, dat zij gepreekt hebben. Dit hadden zij natuurlijk gedaan om Overheid en volk.
Op de Synode van 1578 waren de kerken nog in denzelfden geest, maar een weinigje getemperd.
Art. 75. Het ware wel te wenschen, dat de vrijheid van zes dagen te arbeiden van God toegelaten in de kerken gehouden en de Zondag alleen gevierd mochte worden etc. Doch bij wijze van concessie, omdat de Overheid de feestdagen in stand houdt, zal men ze vieren. Toch zal men moeite doen ze afgeschaft te krijgen.
Het motief voor de viering van feestdagen ligt dus daarin, dat de feestdagen door de Overheid werden erkend. Alle andere bepalingen voor Zondag golden dan. Niet alleen alle Overheidswerk, maar alle werk stond stil, evenals op Zondag. Dit gaf onnutten en schadelijken lediggang. Daarom moest men prediken.
In 1581 werd de bepaling korter geformuleerd.

|280|

Art. 50: De gemeenten zullen bij haar overheden aanhouden, dat de feestdagen, uitgenomen de Zondagen, Christdagen en Hemelvaartsdag, afgedaan worden. Maar ter plaatsen, daar meer feestdagen door bevel der Overheid gehouden worden, zullen de Dienaren arbeiden, dat ze wel prediken, den onnutten en schadelijken lediggang in een heiligen en nutte oefeninge veranderen.
Hier werd evenals in 1578 voor Hemelvaartsdag en Kerstdag een uitzondering gemaakt.
In 1586 bijgevoegd besnijding-Nieuwjaarsdag.
Toen werden nog meer concessies aan de Overheid gedaan en werd de redactie zoo ongeveer als de tegenwoordige, „met den navolgenden dag” is bijvoeging in sommige redacties, en is in 1619 gebleven.
Dezelfde motieven gelden ook nu nog.
Eerst als de Overheid deze dagen afschafte, kwam de vraag voor de kerken om ook af te schaffen. We mogen de feestdagen niet gelijk stellen met den Zondag. Alleen de prediking over de hoofdzaken van het Evangelie mag niet beperkt tot een enkelen dag in ’t jaar.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 67
Kerkorde GKN (1892) Art. 67