Art. XXXI. Zoo iemand zich beklaagt door de uitspraak der mindere vergadering verongelijkt te zijn, dezelve zal zich op eene meerdere kerkelijke vergadering beroepen mogen; en ’t gene door de meeste stemmen goedgevonden is, zal voor vast en bondig gehouden worden. Tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods, of tegen de artikelen in deze Generale Synode besloten, zoolang als dezelve door geene andere Generale Synode veranderd zijn.
Art. 31 geeft de behandeling van een bepaald punt, dat aan de
meerdere vergaderingen opgedragen is nl. de beslissing van hooger
beroep. Hooger ziet op de hoogere macht, omdat er meer kerken
saam zijn.
Hoofdzaak is in hoeverre de bindende kracht van het besluit
behandeld wordt. Te dien aanzien zijn drie beginselen
uitgesproken. De uitwerking laat de K.O. aan de kerken zelve
over, daar ze geen kerkelijk wetboek is.
1. Van iedere kerkelijke uitspraak of besluit is er beroep op de
meerdere vergadering. Niet staat die laatste hiërarchisch hooger
en heeft ze daarom meer gezag. Dit is het motief niet. Bij de
Geref. kerken is het alzoo, omdat bij een meerdere vergadering
meer waarborg ligt voor een goed en onpartijdig oordeel en de
leiding des Heiligen Geestes zal zich daar natuurlijk zuiver
openbaren en er is meer waarborg, dat er een rijpe, wel overwogen
beslissing zal worden genomen. Dit is noodig ter bewaring van
orde, vrede en rust in de kerk. Er moet een uitweg open staan bij
geschillen, voor hen die zich verongelijkt achten. Dit beroep
sluit den weg voor scheuring, die de gemeente verwoesten zou. De
kerkeraad wordt zoo voorzichtiger in zijn besluiten.
De bijzonderheden worden overgelaten aan de classes en synoden.
De kerkorde spreekt alleen beginselen uit. Uitwerking en
toepassing is overgelaten aan classes en synoden.
Nadere bepalingen zijn ongetwijfeld noodig om in de praktijk met
dit beginsel te kunnen werken.
B.v. er moet iets bepaald worden omtrent den termijn, gedurende
welken men die vrijheid van appel heeft. Die termijn kan niet
onbepaald blijven, want dan kan men zich altijd beroepen, ook al
is het zeer lang geleden.
Ook staat niet in de K.O. op welke wijze, aan wie men het te
kennen geven moet. Of men zelf moet toelichten of dat men het
door een ander kan laten doen. Hoe ’t gaan moet met een besluit
voordat
|122|
de meerdere vergadering bijeen is, bij welke appel is
aangeteekend. De K.O. spreekt alleen algemeene beginselen uit.
Classes, prov. synoden, soms ook wel generale synoden maakten
eene nadere bepaling, b.v. over den termijn waarbinnen het appel
moet geschieden, omdat de zaak niet slepend mag blijven. Vooral
in de vorige eeuw door een bepaald aantal dagen of weken te
noemen, in navolging van de burgerlijke wet (14 dagen, 6 weken).
Tegen zoodanige tijdsbepaling zijn altijd groote bezwaren.
1. Men moet altijd aan de menschen herinneren, dat zulke
tijdsbepaling er is, want ze kunnen het zelf niet weten. De eene
kerkelijke vergadering kan 6 weken, de andere slechts 14 dagen
vaststellen. Dit herinneren wordt vaak vergeten en zoo verkort
men iemand in zijn recht.
2. Voorts gebeurt het vaak, dat een meerder beroep uit
onwetendheid eenige uren te laat ingesteld wordt. Dan kan een
fatale werking van een termijn uitgaan. Zoo is er in de kerk heel
wat ontevredenheid gekweekt, omdat het hooger beroep alleen
formeel ontvankelijk verklaard wordt en onrecht bestendigd. In
goed Geref. kerken heeft men wel vaak aan den termijn de hand
gelicht.
3. Door het stellen van een termijn wordt men zoo vaak belemmerd
om eene zaak af te doen, wanneer het juist goed kon, omdat de
vergadering die ’t besluit neemt, dan altijd dien termijn moet
afwachten. Bijv. bij een generale synode die slechts kort
vergadert. Iemand zal er zich op beroepen. In die zes weken kan
de synode weer naar huis zijn. Cf. onder art. 76.
Beter is den termijn te stellen, die oudtijds het meest in de
Geref. kerken gegolden heeft, nl. voordat de eerstvolgende
meerdere vergadering saamkomt of op die vergadering zelf. Dit is
rationeel. Ieder begrijpt het.
Die termijn ligt in den aard der zaak. Formeel kan dan een beroep
niet afstuiten, want bezwaren komen per se op de classicale
vergadering. Een classicale vergadering behoeft dan nooit naar
huis te gaan, terwijl de zaak nog niet aan de orde is.
De vraag: of daarvan ook kennis gegeven is aan dien, over wien
men bezwaard is.
Men moet de bezwaarde altoos in kennis stellen met het hooger
beroep.
Mag men hulp vragen of moet men in eigen persoon de zaak
behandelen?
De Geref. kerken lieten altijd het gebruik van een „mond” toe,
doorgaans een der leden van de meerdere vergadering. Het doel was
recht en gerechtigheid te doen. Men onderstelde juist, dat mening
gemeentelid en predikant de zaak niet zoo juist kan voorstellen
als noodig is. De kerkeraad waarover men zich beklaagde, kon zijn
woord zelf wel voeren. Er is geen advocaat bedoeld, die ten
voordeele van zijn client spreekt, maar de „mond” zorgde alleen,
dat de klager volle recht zou hebben. Dit komt ook nog uit bij
het stellen van stukken. Vroeger achtten onze kerken het best,
dat de klager meekwam.
|123|
Vraag: In hoeverre in den tijd, die er verloopt tusschen het
besluit en de behandeling van het beroep, het besluit te
executeeren is.
Het antwoord hierop is moeilijker. Er is geen algemeene regel te
geven. Besluiten zijn er, die niet geëxecuteerd kunnen worden of
ze moeten gepraejudiceerd en afgedaan zijn. Sommige besluiten
kunnen niet wachten. Het hangt dus af van de besluiten zelf.
Bij bezwaar tegen approbatie van een predikant moet er gewacht op
de uitspraak van de meerdere vergadering. Zou het te lang duren,
dan moet er een buitengewone classe saamgeroepen. Een besluit van
een kerkeraad om Zondags dienst te houden of over het uur van
dienst, kan moeilijk wachten. De vergadering zelf draagt dan de
verantwoordelijkheid.
Besluiten van kerkeraden moeten geregeld niet geëxecuteerd worden
bij beroep op de classe, want een buitengewone classe is
gemakkelijk te houden en dan ook zijn er kerkelijke visitatoren.
Besluiten van de classe moeten eerder uitgevoerd dan besluiten
van den kerkeraad, en die van een particuliere synode eerder dan
die van een classe, want binnen één jaar heeft een provinciale
synode plaats en binnen drie jaren een generale synode. Anders
zou men ook veel obstructionisme kunnen aanvoeren.
Tweede beginsel is:
„En ’t gene door de meeste stemmen goed gevonden is, zal voor
vast en bondig gehouden worden.”
In kerkelijke vergaderingen geldt het besluit van de meerderheid.
Dit ligt in den aard van iedere vergadering. Zoo is er waarborg
voor een goed besluit.
Hiermee schijnt het beginsel, dat in kerkelijke zaken de een niet
over den ander mag heerschen en alles met gemeen accoord moet
gaan, te kort gedaan. Dit is schijnbare strijd. Dit laatste
handhaaft men ook in de kerk.
In de Algemeene en Provinciale Staten moesten alle besluiten
eenparig zijn. Dit civiele bestaat ook in het kerkelijke.
Het was ook zoo in Emden 1571 en in 1578 te Dordt. Hoe kwam men
daartoe? Is besluiten dan niet onmogelijk?
Bij meerderheid en minderheid werd gediscussieerd. De minderheid
moest zich naar de meerderheid conformeeren.
Emden 1571. Men hield twee stemmingen. De eerste na de discussie
om te zien aan welke zij de meerderheid was, de tweede, waarbij
allen goedvonden, terwijl toch ieder zijn eigen gevoelen behield.
Zoo kan men ook voor een besluit zijn, omdat de meerderheid er
voor is.
Redactie 1578 art. 23. Men zal blijven bij het advies der meeste
stemmen om daarna te besluiten, dan ook dienovereenkomstig te
handelen. Dus formeel tweemaal stemming. Later had er eenmaal
stemming plaats. De anderen werden gerekend zich te
conformeeren.
Dit ook in het laatste artikel van de K.O. art. 86, waar
gesproken wordt, dat deze artikelen met gemeen accoord zijn
aangenomen. In Dordt waren er in 1619 leden genoeg, die de dingen
anders wilden. In de Postacta staat uitdrukkelijk, dat er bij
sommige artikelen een minderheid en meerderheid was.
Een uitzondering hierop in art. 31, en dat is het derde beginsel.
|124|
„Tenzij dat het bewezen worde te strijden tegen het Woord Gods of
tegen de Artikelen in deze generale Synode besloten, zoolang als
dezelve door geene andere generale Synode veranderd zijn.”
Strijd met de kerkorde is te bespreken in het laatste artikel van
de K.O., art. 86.
Dit deel van de clausule leverde nooit bezwaar of moeite. Een
besluit in strijd met de kerkorde kan niet vast en bondig zijn,
want de kerkorde zelf is vast en bondig.
Het moet bewezen worden, dat zij strijdt met het Woord Gods.
De zin blijkt uit art. 23 van de redactie van 1578. Er moet zijn
evidente strijd met een uitgedrukt Woord Gods. De bedoeling is
niet als men bij lange deductie zou kunnen aantoonen dat het met
een beginsel van Gods Woord in strijd is. Dit ligt in den aard
der zaak. Die deductie is feilbaar en menschelijk. Men vindt het
meest zelf zoo en het is niet evident. Vaak begrijpt men het
verschil niet tusschen deductie en uitgedrukt Woord Gods. B.v.
bij kerkelijke misstanden, mag men als iemand deductie toepast,
niet zeggen: zoo iemand moet gecensureerd worden. Want het kan
berusten op een verschil van inzicht.
Voor wie?
Voor de meerdere vergadering zelve of in ’t oog van hem die zich
bezwaard acht?
Sommigen stellen het eerste, b.v. Prof. Kleyn (Algemeene kerk en
plaatselijke gemeenten, 1888). Anders zou het oordeel van een
bijzonder persoon geacht worden boven dat van den kerkeraad te
staan. Dit is onware voorstelling. Men zegt niet, dat die zich
bezwaard gevoelt, de waarheid aan zijn zijde heeft. Nooit is de
bedoeling, dat hij gelijk heeft, maar alleen dat hij zich op dien
grond excuseeren kan voor onderwerping, omdat hij anders tegen
Gods Woord, tegen zijn conscientie zou handelen.
Het zou onzin zijn in het art., dat de strijd met Gods Woord voor
de meerdere vergadering en niet voor een bezwaard lid bewezen
moest zijn, want nam de meerdere vergadering dit aan, dat het
besluit streed met Gods Woord, dan was het besluit
teruggetrokken.
Er blijkt echter uit het artikel, dat de meerdere vergaderingen
volhouden. Cf. Pol. Eccl. van Voetius, die zelf aan dit artikel
meewerkte.
Boven de uitspraak van de synode staat niet deductie, maar wel
Gods Woord, daarom is er sprake van een uitgedrukt Woord
Gods.
De strijd moet bewezen. Het moet aangewezen, waar Gods Woord
ipsis verbis iets anders zegt.
Voor wie moet dit bewezen zijn?
Voor de meerdere vergadering zelf dan wel voor den persoon, die
bezwaar inbrengt?
In de laatste jaren is er strijd over dit artikel ontstaan. De
Hervormde kerkelijke besturen namen besluiten, waarvan men
aanwees, dat ze streden met Gods Woord. De hiërarchie zei het
kerkelijk besluit zelf, dat het geincrimineerde besluit nam, moet
het bewezen achten. Van de andere zij werd gezegd: Dit kan niet,
want dan heeft het artikel geen zin. Een kerkelijke vergadering,
die zoo’n besluit nam en erkende dat het streed met Gods Woord,
trekt
|125|
het direct in en dan is appel langer onmogelijk. Conflict is
alleen mogelijk, als het voor den appellant bewezen is en voor de
meerdere vergadering niet. Het bewijs moet dus geleverd zijn voor
den persoon die het inbrengt.
Daartegen is opgemerkt door Prof. Kleyn (algem. kerk), dat daar
het oordeel van bijzondere personen boven dat van classe gesteld
is en iemand geacht wordt op eigen zeggen de waarheid aan zijn
zij te hebben. Dit is niet juist voorgesteld. Zoo’n persoon
heeft de waarheid nog niet aan zijn zijde, maar alleen wordt in
het artikel gezegd, dat op grond van de kerkorde zoodanig persoon
zich niet aan het besluit heeft te onderwerpen, kerkrechtelijk
niet gebonden is. Als dat niet-gebonden zijn, practisch zou
leiden tot wanorde, dan moeten de kerkelijke vergaderingen zien
wat ze doen, in hoeverre de vrager vrij kan blijven of dat hij
het kerkverband moet verbreken.
Dit laatste volgt altijd bij conflict als beide volhouden.
Aan welke zij de waarheid is, wordt door die formeele bepaling
niet uitgemaakt. Zoo is de praktijk geweest. Cf. Kleyn:
Ongehoorzaamheid in Zuid-Holland aan een synodaal besluit door
kerkeraad in de vorige eeuw. In dat voorbeeld is geen sprake van
een strijd met een uitgedrukt Woord Gods, maar de ouderlingen
eischten, dat de Synode haar besluit met Gods Woord zou staven.
Dit is een ander geval. Volgens art. 31 moesten zij
bewijzen. Dit voorbeeld gaat dus niet op.
2e voorbeeld van Kleyn. Zeeland 1610. Vr.: Als iemand voorwendt,
dat het strijdt, of hij dan niet gehouden is het na te komen
behoudens appel? De Synode antwoordde ja, vooral als het
besluiten zijn, die dadelijk uitgevoerd moeten worden. Voorwenden
is nog geen bewijs. Iemand maakt dan misbruik van dit artikel om
zich aan de K.O. te onttrekken.
Aanwijzing der bedoeling in Voetius Pol. Eccl. en „Desperata
causa papatus”. In den bloeitijd der Geref. kerken is niet gezegd
dat men zich altijd aan het besluit van een wettige kerkelijke
regeering moet onderwerpen, ook al ziet men er strijd in. Was dit
waar, dan is daarmee de Reformatie geoordeeld. De Reformatie rust
hierop, dat men op grond van Gods Woord zich formeel tegen het
wettig bestaande verzet. Anders had men te wachten totdat de
kerkregeering de reformatie zelf ter hand nam. Een eeuw later
konden de Gereformeerden het fundament der Reformatie niet
opgeven. Ze handhaafden dus verzet tegen wettige besluiten.
Voetius Pol. Eccl. Dl, 178. Bibl. Ref. 1e serie, 294.
An classes aut synodi habeant potestatem coactivam (dwingende
macht) hoc est ecclesiasticam definitivam (definitieve kerkelijke
macht).
Alle macht van kerkelijke vergaderingen is niet oorspronkelijk
maar ontleend door delegatie, is niet absoluut, maar hypothetica.
De onderwerping is soortgelijk als die van gemeenteleden aan een
kerkeraad, b.v. als een kerkeraad veertig dagen vasten uitschreef
voor Paschen.
Voetius zegt, wat dan de classe doen moet, als de synode haar
besluit handhaaft. Ze moet op verandering blijven aandringen of
|126|
vrijheid om er niet naar te handelen.
Kan dit niet verkregen worden, dan moet ze ter wille van de orde
dit besluit dragen of verdragen, mits men niet genoodzaakt wordt
iets te doen of te beloven. Dus bloote verdraagzaamheid.
Men mag niet zoo maar het kerkverband verbreken. De classe of
kerkeraad moet blijven protesteeren en ageeren, maar ook moet men
soms het kerkverband verbreken, althans wanneer opgelegd wordt
toch naar de besluiten te handelen. Dan moet men de kerk
afscheiden van die factie van kwaadwilligen die de kerk bederven.
De Reformatoren onttrokken de kerk aan de factie van het
Pausdom.
De autoriteit van kerkelijke besluiten in meerdere vergaderingen
is altijd limitata.
Er bestaat verschil tussen het Geref. kerkrecht en het
Collegiale, Territoriale en Papale, waar die macht onbepaald is
en er nooit vrijheid is er tegen op te komen.
Het geval zelf doet zich vaak voor.
Het moet al ver gegaan zijn, als een kerkelijke vergadering zulk
een besluit in strijd met Gods Woord blijft handhaven.
Beginsel is: Boven alle macht van kerkelijke vergadering staat
Gods Woord.
Niet vloeit er uit voort, dat eene kerkelijke vergadering altijd
haar besluiten met Gods Woord moet waar maken, alsof er een
aantal teksten bij moesten staan.
Bij Confessie en Catechismus is dit wel noodig. Die willen
systematiseeren wat in Gods Woord verspreid ligt en geleerd
wordt. Daar wordt alles rechtstreeks uit Gods Woord genomen.
In een dogmatiek is het meer deductie. Juist omdat in Gods Woord
met betrekking tot kerkelijke ordening de toepassing van
beginselen aan de kerken zelve overgelaten is, behoeft dit bij de
kerkorde niet. Er zijn veel zaken in de K.O. waarvan Gods Woord
niets zegt, zoogenaamde middelmatige dingen, b.v. dat een classis
4 maal ’s jaars moet samenkomen. Te Emden, art. 2 van de
particuliere vragen, is dezelfde quaestie ingebracht.
De broeders van Keulen hadden gevraagd of alle dingen niet met de
H. Schrift moesten bevestigd, die de conscientie en de K.O.
raken. De synode antwoordde: dingen die de conscientie raken wel,
de tweede serie niet. Over de conscientie regeert God alleen.
Deze vraag ook in 1574 te Dordt, art. I van de part. vragen.
Geantwoord werd, dat het onnodig was. Ze handhaafden het antwoord
van de synode van Emden. In de dingen van de conscientie is ze
overtuigd zich op de H. Schrift gegrond te hebben, maar noemt de
teksten er niet bij. De menschen moesten het zelf maar doen.
De synode acht het genoeg ook in de conscientiezaken met Gods
Woord gerekend te hebben. Hieraan hebben de kerken zich steeds
gehouden.
Synode van 1581. Die vraag ook uit N. Holland. De synode ging er
niet nader op in. ’t Beste is als de teksten bij de
conscientiezaken staan.
Laatste quaestie bij dit artikel is: Of met betrekking tot alle
besluiten van meerdere vergaderingen beroep op classe en synode
mogelijk en ontvankelijk is.
Deze vraag gaat over de cassatie.
Dit is zoo in het Roomsche, collegiale en territoriale
stelsel.
De Paus kan iedereens besluiten casseeren en er een ander voor in
de plaats stellen, want de hoogere besturen commandeeren.
|127|
In ’t Geref. stelsel is dit zoo niet.
Niet over ieder besluit kan men appelleeren, maar alleen zoo men
meent verongelijkt te zijn. Of de kerk half 10 begint of
om 10 uur kan iemand niet verongelijken. Het kan niet naar zijn
zin zijn, maar eigen zin is niet norma. Verongelijking zou er
zijn, als de menschen verhinderd werden in het kerkgaan.
Vernietiging van besluiten behoort in het Geref. kerkrecht niet
thuis. Besluit een mindere vergadering verkeerd, dan moet deze
gedrongen worden het besluit zelf te veranderen.
Het recht van appel is dus beperkt.
Het heft het recht van de plaatselijke kerk en de classis niet
op.