Ouderlingen en Diakenen.

Art. XXII. De Ouderlingen zullen door het oordeel des kerkeraads en der diakenen verkozen worden; zoodat het naar de gelegenheid van een ieder kerke vrij zal zijn zoo vele Ouderlingen als er van noode zijn aan de gemeente voor te stellen, om van diezelve (ten ware dat er eenig beletsel voorviel) geapprobeerd en goedgekeurd zijnde, met openbare gebeden

|88|

en stipulatiën bevestigd te worden; — of een dubbel getal, om het halve deel bij de gemeente verkozen te worden, en op dezelfde wijze in den Dienst te bevestigen, volgens het Formulier daarvan zijnde.

Onderdeel over de Ouderlingen Art. 22, 23, 24.
Art. 22
1. Wijze waarop ze in dienst komen. Verkiezing.
2. Approbatie van de gemeente.
3. Bevestiging met stipulatiën.
Dezelfde punten als in art. 4 voor beroeping van dienaren des Woords.
Verschil is, dat hier geen sprake is van examinatie hetgeen niet zeggen wil, dat bij de keuze van een ouderling niet moet onderzocht. Dit spreekt van zelf, maar onderscheid is er, omdat bij een dienaar des Woords te onderzoeken is naar kennis, taalstudie, geloofs- en zedeleer, kerkrecht en bij ouderlingen die kennis niet in die mate aanwezig behoeft te zijn. Men studeert voor dienst des Woords, niet voor den dienst van ouderling. Elk ontwikkeld gemeentelid heeft er bekwaamheid voor.
De onderzoeking is geheel anders en bestaat hierin, dat men nagaat hoe de broeder bekend staat in de gemeente. Ze moeten bekend zijn, daarom geen apart onderzoek.
Bij een ouderling kunnen al de eischen niet streng vastgehouden.
In de 16e eeuw is gevraagd, hoe het op te vatten is, als het getal niet vol te maken is van personen die aan alle eischen van Timotheus beantwoorden. Geantwoord is, dat men dan nemen moet die er het dichtst bij naderen. Bij de ouderlingen is in de K.O. geen formeel onderzoek voorgeschreven.

Verkiezing door kerkeraad (predd. en oudd.) en diakenen. Dat is van den beginne af aan regel in alle Geref. kerken. Het beginsel van Calvijn en Luther bleef, dat de kerkelijke macht aan de gemeente behoort, maar dat de kerkeraad het orgaan is van de gemeente. Het vermogen om te spreken behoort tot het menschelijk lichaam, maar het wordt uitgeoefend door keel en mond. Het oog alleen ziet.
Virtualiter behoort de kerkelijke macht dus bij de gemeente. Dit er bij te zeggen is niet overbodig. Het orgaan heeft met de gemeente te handelen, mag niet een zelfstandig, onafhankelijk bestuur over de gemeente voeren, maar moet zich bewust zijn orgaan te zijn.
Artikelen van Wezel. Caput 4, art. 5.
Wijze van verkiezing eveneens als bij Dienaren des Woords. De gemeente moet met den kerkeraad meewerken. Was de gemeente onbekwaam, dan de naburige kerk er bij.
Synode van Dordt 1574. De Classe van Den Briel vroeg, hoe men verder handelen zou. Bij de keuze van predikanten werden stemmen van de gemeente bepaald verlangd. Dit kon wel, maar de kerkeraad moest de keuze doen.

|89|

Art. 27. Het verkiezen van ouderlingen en diakenen zal geschieden naar art. 14 van Emden (1571) nl. dat de consistorie of kerkeraad verkiezen zal.
Art. 28. De kerkeraad zal een dubbel getal aan de gemeente voorstellen, waaruit de gemeente de helft kiest.
In 1578 is gehandhaafd, dat de kerkeraad de keuze zal doen. In ’t midden is gelaten of de kerkeraad zal kiezen of de gemeente uit een dubbeltal. Dit staat er nog in.
Niet dubbeltallen, alsof voor ieder keuze maar twee personen zijn. Zijn er 4 te kiezen, dan moeten er 8 personen aan de gemeente voorgesteld, waaruit de gemeente er 4 kan kiezen. Bij tweetallen hangt het te veel af van hem die het tweetal maakt, wien hij gekozen wil hebben. Een dubbel getal geeft meer vrijheid voor de gemeente. Alle meewerking van de gemeente is niet verboden. Niet uitgesloten is, dat de gemeente nog meer meewerkt, hetgeen vaak geschiedde.
Of alle meewerking van de gemeente uitgesloten is?
Ditzelfde is reeds behandeld bij artt. 4 en 5 over den dienst des Woords.
Daarmee is niet de bedoeld meewerking tot beroeping want zonder approbatie der gemeente is de roeping niet compleet. Maar met deze vraag is bedoeld of bij eerste aanwijzing van personen bij verkiezing de gemeente moet meewerken.
In het artikel stond van het begin af:
De kerkeraad kiest, maar mag ook een dubbel getal aan de gemeente voorstellen, om daaruit de helft aan te wijzen.
Gevraagd is of niet meer meewerking noodzakelijk was. Hier hetzelfde bezwaar als bij de predikanten.
Vele gemeenten waren er op gesteld. Bv. kwam er gravamen van den Briel op de Synode van 1574.
Bezwaar was, dat bij de Reformatie in de 16e eeuw het grootste deel niet geschikt was tot meewerking tot aanwijzing van personen. Met moeite werden er personen gevonden voor ouderling- en diakenschap. Velen werden Gereformeerd, omdat officieel de kerk gereformeerd geworden was. Kennis van de Schrift en vereischten voor ouderling- en diakenschap waren er weinig. Waar de gemeenten dus ook ongeschikt waren tot kiezen, zou het verkeerd gegaan zijn. In de Geref. kerken van Frankrijk was een soort revolutionaire richting onder Jean Morély, die de ambten weg wilde hebben en volkssouvereiniteit in de kerk voorstond. Bij stemmenmeerderheid moest dan in zaken van tucht alles beslist. De kerkeraad was dan uitvoerder van den wil der gemeente. Deze meening was ook reeds in Nederland doorgedrongen.
Dit nam niet weg, dat op vele plaatsen de gemeente meekoos zonder kerkelijk bezwaar.
Bij beroeping van predikanten geschiedde het meer. Nauwelijks de helft van de kerken beriep naar kerkorde. Vooral de kerken in N. Holland, Friesland, ’t Zuiden van Zuid-Holland, waar feitelijk meewerking van de gemeente plaats had.
Altijd bleef het beginsel van de kerkorde gelden:

|90|

De Ouderlingen zullen door oordeel des kerkeraads verkozen worden.
De kerkeraad blijft verantwoordelijk tegenover classe en synode. De kerkeraad behoeft niet de keuze der gemeente te volgen.
Wat de zaak zelf betreft is er in beginsel veel voor, dat de gemeenteleden meewerken bij de verkiezing van ouderlingen, diakenen en predikanten.
Een kerkedienaar moet niet opgedrongen, anders is er geen vrucht op zijn werk.
Ook mag en moet met de wens van de gemeente gerekend worden. Ook in zulke meewerking wordt een tegenwicht geboden tegen hiërarchie en clericale tendensen, die ook in een Geref. kerkeraad kunnen insluipen. Daarom lieten de Geref. kerken vroeger de meewerking van de gemeente maar bestaan.
Voetius: Bij verkiezing moet de kerkeraad de gemeente vooraf polsen door gesprekken en daarmee rekenen.
Nu geschiedt dit veelal daardoor, dat men de leden schriftelijk opgave laat doen van broeders, die in aanmerking kunnen komen.
De kerkeraad moet er mee rekenen, mits het nooit het karakter van stemming krijge. De kerkeraad is niet gebonden aan hem op wien de meeste aandacht valt. Dit zou niet overeenkomstig de kerkorde zijn. De kerkeraad is bestuur der gemeente, niet de gemeente collectief. Door verkeerden invloed in de gemeente zou er licht een verkeerde kerkeraad kunnen komen. Dan komen de ambten in discrediet en volkssouvereiniteit in de kerk. Kiest alleen de kerkeraad, dan komt er licht familie- en regentenregeering.
’t Beste is aan kerkeraad en gemeente den hun toekomende invloed te geven.
Leiding en bestuur behoort aan den kerkeraad. De kerkeraad moet rekenen met de wenschen der gemeente, doordat de gemeente schriftelijk personen aanwijst. Het oordeel blijft aan den kerkeraad, die altijd verantwoordelijk is.

2e. De approbatie van de gemeente is niet eene bloote formaliteit. Deze is stilzwijgend gegeven, zoo er geen bezwaren inkomen. De gemeente moet er daarom op gewezen, met welke bedoeling die mededeeling geschiedt, om ze nl. aan de gemeente voor te stellen. Zoo blijft het besef levendig, dat de gemeente ook verantwoordelijk voor de keuze is.
3e. De bevestiging heeft dezelfde beteekenis als in art. 4 bij den dienaar des Woords. Ze is niet wijdig tot het ambt geen sacrament als bij Rome. Ze is niet essentieel noodig.
In de 16e eeuw was niet bij alle kerken en dienaren des Woords de bevestiging in gebruik. Het is alleen de openlijke verbintenis tot den dienst in het midden der gemeente met de daarbij behorende stipulatiën.
Men kan dit niet privatim afdoen door een brief te schrijven. Het is een zaak tusschen hem en de kerk, niet tusschen hem en den kerkeraad. Daarom in ’t midden der gemeente.
Openlijk moet hem voorgehouden worden, welken dienst de gemeente van hem verwacht. Die is het essentiëele van de bevestiging.
’t Geschiedt naar het Formulier door de gezamenlijke kerken

|91|

bepaald, want het is niet eene zaak tusschen private personen. Dat Formulier dateert eerst van 1586.
Voor ’86 reeds van het begin af is er iets omtrent de bevestiging bepaald. Het formulier is er de uitbreiding van.
Tusschen ’81 en ’86 zijn de formulieren gemaakt. Onbekend is door wie. Van het formulier mag niet afgeweken. Geen eigen opvatting er voor in de plaats stellen, maar de predikant moet liturg zijn.
Of handoplegging bij de bevestiging noodig is.
In de Geref. kerken is dit geen gebruik. Wel bij de eerste bevestiging van den dienaar des Woords. Vaak is ze verdedigd, maar nooit door de kerken aangenomen. Er is geen principiëel bezwaar tegen. Er is niets sacramenteels mee bedoeld. Ook bij den dienaar des Woords is handoplegging symbool van toewijding aan den dienst, gemeenschap en zegenspreking. Zoo zou de handoplegging bij ouderlingen gebruikt kunnen worden.
In den Apostolischen tijd was er nog geen splitsing tusschen leer- en regeerouderlingen. Alle bevestiging van ouderlingen toen met handoplegging. Dit alleen is nu bezwaar, dat de handoplegging beschouwd moet als symbool van algeheele toewijding aan den dienst des Woords. Dienaren des Woords doen dit voor hun leven. Dit is zoo niet bij ouderlingen die slechts voor twee jaren of langer geroepen worden. Bij hen dus toewijding voor een bepaalden tijd. Daarom is bij de ouderlingen geen handoplegging door de kerken ingevoerd.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 22
Kerkorde GKN (1892) Art. 22