Onderteekening der Formulieren door Schoolmeesters.

Art. LIV. (Insgelijks zullen ook de Schoolmeesters gehouden zijn, de Artikelen als boven, of in de plaats van die, den Christelijken Catechismus te onderteekenen.)

Art. 54 handelt ook over de onderteekening der formulieren en wel door de schoolmeesters.
Van den beginne af is hierover gehandeld. De kerken mochten zich hier wel mede bemoeien. Dit had zijn grond hierin, dat alle scholen Christelijke scholen moesten zijn en dus onder het toezicht der kerken stonden en de schoolmeesters den catechismus moesten onderwijzen.
Onder ’t kruis was dit nog niet, maar zoodra in 1574 de kerken in Holland en Zeeland meer vrijheid kregen is op de Prov. Dordtsche synode in art. 22 der acta besluit dienaangaande genomen.
Ze moesten de Confessie onderteekenen en den Catechismus leeren.
Het was geen bepaling voor kerkelijke scholen, want die waren er niet. De scholen stonden onder de Overheid. Die moest dus geraadpleegd. Wilde daarom de Overheid dit niet hebben, dan moest het gezocht bij de Hooge Overheid, bij de Staten of den Prins. Dit moest daar de plaatselijke Overheden of ambachtsheeren vaak Roomsch of Libertijnsch waren.

|201|

In de acta van 1578 (nat.synode te Dordt) komt ook een hoofdstuk over de scholen voor. In art. 47 komt alleen voor, dat de onderwijzers de kinderen den catechismus zouden leeren en tot de waarheid leiden.
Hier is van onderteekening niet gesproken. Het bleef dus buiten de kerkorde. Dit lag daaraan, dat men gaarne een geapprobeerde kerkorde had. En de Overheid was tegen de onderteekening. Men meende ten opzichte van dit punt zachter te kunnen te werk gaan.
In 1581 is het onderteekenen van de Confessie weer in de kerkorde opgenomen.
Art. 37: „De dienaren des Woords, ouderlingen en diaconen; Item de Professores Theologiae (’t welk ook den anderen Professoren wel betaamt) en de Schoolmeesters, zullen de belijdenis des geloofs der Nederlandsche kerken onderteekenen.”
In art. 12 was reeds van de schoolmeesters gezegd, dat zij catechismus zouden onderwijzen. Dus overeenkomst met 1574.
In 1586 is op de nationale synode in den Haag de bepaling omtrent de schoolmeesters bijna woordelijk zoo gelaten.
Art. 19 = art. 12 M.K.O.
De eenige verandering was, dat in art. 46 de onderteekening van de confessie facultatief werd gelaten. In plaats daarvan konden zij den catechismus onderteekenen. Niet omdat men aan de confessie minder waarde toekende, maar omdat de schoolmeesters den catechismus moesten onderwijzen en niet de confessie. Deze was geen onderwijsboek en ook sommige onderwijzers waren niet genoeg in de confessie thuis. Verder hadden sommige ambachtsheeren iets tegen de onderteekening van de confessie, niet echter tegen die van de catechismus.
In 1619 is er niet formeel over gehandeld en is het artikel gebleven.
Toch had het formeel veranderd moeten worden, immers in de 164ste sessie is ook voor rectoren en schoolmeesters een formulier van onderteekening vastgesteld evenals in deze sessie voor de predikanten een formulier gemaakt is. In dat formulier is niet alleen sprake van catechismus, maar ook van de confessie en de declaratie quinquarticulana. In de post-acta is nadrukkelijk opgenomen, dat zij confessie, catechismus en de 5 artikelen zouden onderteekenen.
In de kerkorde, art. 54 is dit dus niet geregeld in overeenstemming met de besluiten der synode zelf. Overeenkomstig dit formulier had in het artikel eene verandering gemaakt moeten worden.
Doch met dit artikel ging het als met meer artikelen. De besluiten der synode werden niet in de K.O. ingelascht.
Dit lag daaraan, dat de artikelen niet formeel in de synode gewijzigd zijn. Wel is in de synode mededeeling gedaan door het moderamen, welke artikelen zij veranderd hadden.
Wij weten dit uit aanteekeningen van ouderling Heinchius van Amsterdam, die bewaard zijn in de bibliotheek van Utrecht.
In de praktijk is dit artikel lang niet altijd toegepast. De kerken hadden er niet altijd zeggenschap over, evenmin als bij de

|202|

professoren in de theologie. De lagere scholen stonden geheel onder de Overheid. Overheid en ambachtsheeren benoemden de schoolmeesters en gaven het traktement. Wel oefende de kerk invloed uit en wat het toezicht over de scholen betreft, werd dit in dorpen en steden veel aan de kerkeraad overgelaten. De kerkeraad in eene stad was ongeveer wat nu een schoolcommissie is. Had de kerk iets aan te merken, dan kon zij niet eigener autoriteit schorsen, maar wel beklag doen. Gewoonlijk werd aan deze klacht toegegeven, omdat het voor een schoolmeester niet uit te houden was, als hij den kerkeraad tegen zich had. Soms weerstond de Overheid, maar ze moest toch toegeven, vooral op dorpen.
Toch waren er zelden conflicten over de leer der schoolmeesters. De oorzaak lag dan in hun wandel of andere dingen, Moeilijkheden met schoolmeesters waren overigens zeer zeldzaam.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 54
Kerkorde GKN (1892) Art. 54