Art. XXXVII. In alle kerken zal een kerkeraad zijn, bestaande uit Dienaren des Woords en Ouderlingen, dewelke ten minste alle weken eens te zamen komen zullen, alwaar de Dienaar des Woords (of Dienaren, zoo daar meerdere zijn, bij gebeurte) presideeren en de actiën regeeren zal. (En zal ook de Magistraat van de plaats respectievelijk indien ’t hun
|138|
gelieft, een of twee van de hunnen, wezende lidmaten der gemeente bij den kerkeraad mogen hebben, om aan te hooren, en mede van de voorvallende zaken te delibereeren).
In art. 37 wordt over een kerkelijke vergadering afzonderlijk
gehandeld.
De kerkeraad is punt van uitgang. Dan volgt wat die zijn moet,
waaruit die bestaat, wie de actie leidt en tenslotte de
verhouding tot de Overheid.
Dit artikel kenschetst een Geref. kerk. Alle kerk heeft een
kerkeraad. Dit behoort zoo. Waar geen kerkeraad is, is geen
Geref. kerk, althans hoogstens een zeer onvolledige, want dan
ontbreken de noodige organen om zich te uiten. Het laat zich
denken, dat er door hulp van buiten een associatie van belijders
is, maar die moeten een organisatie hebben en organen, anders is
ze niet compleet.
Het is Christus’ ordinantie voor Christus’ kerk, dat er opzicht
en tucht zij, dienst des Woords en der sacramenten en der
barmhartigheid. Daarvoor zijn ambten noodig. Waar die dienst er
niet is en er dus eigenlijk geen personen kunnen zijn,
daar is eigenlijk maar een beginsel van kerk.
In het artikel is maar van éénen kerkeraad sprake. Dit altijd in
de K.O., behalve op plaatsen waar de taal scheiding maakt. Op
plaatsen van meer dan ééne taal is er meer dan één kerkeraad,
b.v. in plaatsen waar Waalsch geproken werd waren er twee
kerkeraden in ééne kerk. In een ander geval kent de kerkorde dit
niet en is het in strijd met de kerkorde.
Vroeger werden twee kerkeraden alleen met conniventie geduld door
tijdelijke omstandigheden. Het blijft altoos misstand en mag
daarom nooit regel worden.
Het kan ook niet omdat tot den kerkeraad behooren alle dienaren
des Woords, ouderlingen en diakenen der gemeente. En gemeente is
een plaatselijk omschreven begrip, dus allen, die binnen een
zekere grens wonen en die zijn niet in tweeën te splitsen.
Samenstelling: De kerkeraad bestaat uit Dienaren des Woords en
Ouderlingen. In art. 30 van de Nederl. Confessie wordt van den
kerkerad gezegd, dat hij bestaat uit predikanten, ouderlingen en
diakenen. Dienovereenkomstig luidde ook de bepaling van de K.O.
van Emden 1571, art. 6.
Op de eerste provinciale synode van Holland en Zeeland in 1574
kwam er naar aanleiding van dat artikel een gravamen of vraag in
uit de classe van Zierikzee: of de diakenen zijn van den
kerkeraad en verbonden om ter weke in consistorie te komen.
Op de eerste synode na de vrijheid in Holland en Zeeland kwam dus
de vraag in of de diakenen wekelijksch verplicht zijn de
kerkeraadsvergadering bij te wonen.
Uit de formuleering volgt, dat diakenen er bezwaar in hadden. Dit
laat zich begrijpen, want toen in Holland en Zeeland de diakenen
in het bezit gekomen waren van de publieke armengoederen, althans
van het genot er van, waren ze ook rekenplichtig aan de
|139|
burgerlijke Overheid. Aan de Overheid moesten ze rekening en
verantwoording doen. Daardoor was het diakenschap eigenlijk niet
zuiver kerkelijk en verkeerden diakenen in een min of meer halve
positie. Daarvoor was natuurlijk het gemakkelijkst, als ze geheel
op zich zelf stonden.
Volgens de Confessie en de kerkorde behoorden ze tot den
kerkeraad en in den kerkeraad moesten ze zich als kerkelijke
armenverzorgers gedragen en kon er conflict komen met de Overheid
met verlies van de burgerlijke armengoederen.
Daarenboven: waarom moesten zij alles weten, zooveel tijd
besteeden aan wat niet tot het werk der barmhartigheid behoorde?
Diakenen zeiden daarom ook: alle zaken gaan ons niet aan. Er
waren dus bezwaren van de zijde der diakenen. De provinciale
synode van ’74 antwoordde niet door het artikel van Emden te
wijzigen, want daartoe had ze als prov. syn. het recht niet, maar
door een nadere verklaring van het artikel te geven. Cf. acta
synodi art. 4.
Zoo zullen dienaren des Woords, ouderlingen en diakenen
consistorie maken ..... verhandelen.
M.a.w. de kerkeraad zal bestaan uit alle drie, maar saamkomen in
twee afzonderlijke vergaderingen. Dienaren des Woords en
ouderlingen én diakenen afzonderlijk zullen ieder hun eigen zaken
doen. De dienaren en ouderlingen zullen samenkomen en de diakenen
opnemen, als het hun zaken gold.
Het artikel is feitelijk niet geheel gehandhaafd. In gewone
omstandigheden bestaat nu een kerkeraad uit predikanten en
ouderlingen en staat de diaconie afzonderlijk. Er is één
kerkeraad, om twee besturen te voorkomen.
Gemeenschappelijke vergadering kan men dus hebben.
Een uitzondering werd gemaakt voor kleine plaatsen. Daar kan men
de diakenen altijd bij den kerkeraad toelaten en moeten ze ook
komen. Daar zijn de diakenen ook belast met een soort van
hulpouderlingenschap en de ouderlingen met een soort diakenschap.
Dit is noodig, om het gezag over meer dan twee personen te kunnen
verdelen, want er zijn plaatsen met twee ouderlingen en dit is
een te klein getal voor zaken van opzicht en tucht en andere
kerkregeering.
In 1581 gen. Syn. van Middelburg is het denkbeeld van ‘74
overgenomen en in de kerkorde geformuleerd. Art. 28. De kerkeraad
zal bestaan uit dienaren des Woords en ouderlingen.
Art. 29. Desgelijks zullen diakenen alle weken samenkomen om te
handelen van de zaken, die hun ambt betreffen.
Toen kwam in gebruik om ’t woord kerkeraad zonder nadere bepaling
te gebruiken voor vergadering van Dienaren des Woords en
ouderlingen. Vergaderden diakenen er bij, dan heette het breede
kerkeraad, groote kerkeraad of kerkeraad met diakenen.
De kerkeraad of gewone kerkeraad bestaat uit predikanten en
ouderlingen.
In 1586 bleef dit in de K.O. Bijgevoegd werd, wat ook in ’74
besloten was, dat in kleine gemeenten diakenen altijd tot den
kerkeraad zouden behooren (artt. 34 en 35), niet alleen bij wijze
van vergunning, maar als vanzelfsprekend. Het besluit van ’74
werd dus geheel opgenomen.
|140|
Zoo bleef het ook in 1619.
Dienovereenkomstig bestaat de kerkeraad in groote gemeenten uit
predikanten en ouderlingen, maar bij een aantal zaken met
diakenen er bij.
De kerkeraad is dus niet altijd even groot, naar gelang van
omstandigheden zijn er meer of minder leden.
Regel is: kerkeraad bestaat uit predikanten en ouderlingen. In
sommige gevallen is hij grooter. Welke die gevallen zijn, kan
niet in details bepaald. In den aard der zaak liggen
1. alle zaken betreffende den dienst der barmhartigheid =
diaconale zaken.
2. Voorts zaken, die niet rechtstreeks tucht en opzicht raken,
maar de algemeene belangen der gemeente, nl. de financiëele.
3. Ook komen die gevallen voor bij beroepingen, benoemingen
etc.
In kleine gemeenten bestaat de kerkeraad altijd uit alle drie:
predikanten, ouderlingen en diakenen.
Regel is dat in sommige gevallen het oordeel van ouderlingen
overwegend is, nl. bij tuchtzaken en in sommige gevallen nl. bij
armenzaken het oordeel van diakenen.
Practisch is er dus zeker overwicht toe te kennen of aan de
ouderlingen of aan de diakenen, naar gelang de zaken die te
behandelen zijn.
Ten tweede wordt in dit artikel gehandeld over den tijd van
samenkomst. Alle weken minstens één maal.
Redactie ’71 art. 6: alle weken minstens eenmaal. De nadere
bepaling van tijd en plaats werd overgelaten aan de enkele
kerken.
Is het ook noodig in de allerkleinste plaatsen of dorpen? Er zijn
niet altijd zaken.
In groote plaatsen is het zeer noodig saam te komen, hoewel het
in deze eeuw is nagelaten. In het Hervormd Genootschap evenzoo.
Dit was mogelijk door een permanente commissie, die deed wat des
kerkeraads was. De kerkeraad nu kan dit nooit doen, wel een
commissie tot uitvoering en voorbereiding van handelingen.
Ook is dit in vorige eeuwen nagelaten op kleine plaatsen op
weekdagen. Maar dan toch na den dienst in de consistorie kwam de
kerkeraad des Zondags twee malen bijeen. Op zichzelf komt dus de
kerkeraad vanzelf samen. Men kan dan op kleine plaatsen den
kerkeraad in de twee weken eens offici‰el samenroepen, behalve
bij buitengewone gevallen.
Toch moet men hierin niet te ver gaan, daar er dan gevaar bestaat
voor verslapping van de werkzaamheid van den kerkeraad.
Kan de kerkeraad voor de werkzaamheid in een groote stad zich
splitsen in verschillende wijken? Vooral thans, nu de groote
steden door het vervallen van muren en wallen zich
uitbreiden?
Dit is een zaak van zeer weinige kerken, daarom kan het in zulke
groote kerken wel plaatselijk beslist worden. De kerken in het
algemeen laten zich hiermede niet in.
De laatste bijvoeging van het praesidium komt als vanzelfsprekend niet voor in de oudere edities. In de edities van ’71 en ’78 (art. 21) komt een afzonderlijk artikel voor, waarbij staat: met gebed openen en met dankzegging sluiten.
|141|
Art. 21, red. ’78. In den kerkeraad zullen de dienaren bij
gebeurte presideeren en de handelingen met aanroeping des Naams
des Heeren aanvangen en met een gebed en dankzegging, bekwaam tot
de zaak besluiten.
Later werd dit weggelaten omdat het in art. 32 stond (1586, art.
34).
„Bij gebeurte” raakt een beginsel. De eene dienaar heeft meer
tact en leiding dan de andere. Daarom ware er aanleiding om te
zeggen: laat zoo’n meest geschikte dat dan doen. Doch dan kon men
dat ook zeggen van het prediken. Een dienaar moet alle deelen van
zijn ambt vervullen. Laat hij één deel varen dan is hij voor de
ander minder geschikt. Bovendien zou er gevaar bestaan voor
bisschoppelijke hiërarchie, want zulk een enkel dienaar zou alle
leiding in zich concentreeren.
Alle dienaren zijn echter gelijk. Daarom moet ook het bij
gebeurte presideeren gehandhaafd.
Om den hoeveel tijd is onderling te regelen.
Gewoonlijk was het van den oudsten tijd af om de week. Drie
maanden ware te veel. De zaken gingen dan wel vlugger, maar veel
grooter gevaar is er dan voor hiërarchie. De praeses moet de
actie leiden, maar de kerkeraad zelf moet ageeren.
Zitting van den Magistraat.
Dit stond er niet van den beginne af in. Eerst in 1586 is het in
de K.O. gekomen. Art. 34. Als een concessie van de kerken aan de
Overheid ten einde approbatie van de K.O. te krijgen en de K.O.
ook te maken tot eene wet, die tot staats-wet kon verheven.
In 1618 werd de hoop op approbatie nog gehandhaafd.
Toegepast is het alleen maar in Amsterdam in 1630 en in het
midden van de 17e eeuw in Utrecht. In 1630 was te Amsterdam de
kerkeraad in gespannen verhouding tegenover de Magistraat om de
afzetting van Ds. Smout. Daarom heeft de Magistraat zich
vertegenwoordigd, gesteund door classe en synode.
Het liep kort af.
In Utrecht heeft het langer geduurd. Delibereeren in officieuze
vergaderingen en in officiëele vergaderingen met de Magistraat er
bij had het stemmen en notuleeren plaats. Toch is ook dit
later vervallen.
De Overheid beriep zich op de K.O. maar de kerken wezen er op,
dat het concessie was en nu vervallen moest.
Voetius handelt hierover in zijn Pol. Eccl. Bibl. Ref. Serie I,
pag. 115, 116 en vgg.
Deze bepalingen moeten geacht worden niet toegelaten te zijn.
Overal hebben de kerken Magistraatspersonen niet toegelaten.
Uitvoeriger bespreekt hij dit pag. 168-176. Appendix: Contineris
quaestionem, de praesentia Magistratus in omnibus conventibus
Presbyterialibus seu Consistorialibus, qui offidatim et
hebdomadatim habentur.
Het is een lange verhandeling.
Principiëel is er niets voor te zeggen. Het komt niet overeen met
de roeping der Overheid noch met de vrijheid der kerken.
De bepaling in quaestie werd niet bepaald maar nolens volens
toegelaten, omdat de politieken alleen, wanneer deze clausule
werd toegevoegd approbatie gaven.
Daardoor is het alleen concessie. Houdt de een zich nu niet aan
|142|
het „ut des” dan kan de ander niet meer gedwongen worden zich te
houden aan het „do”.
Voetius heeft in 1619 er zelf aan meegewerkt.
Na de revolutie, toen de Overheid ophield Gereformeerd te zijn,
kon het niet eens meer toegelaten worden.
Feitelijk is dus deze bepaling afgeschaft, reeds 1e door het
gewoonterecht, de praktijk, 2e doordat het niet meer mogelijk is.
Alle verdere bepalingen zijn niet opgenomen, zoals convocaties,
presentie. Wel is er in 1581 over gesproken, naar aanleiding van
een ingekomen vraag uit Brabant (natuurlijk naar aanleiding van
een concreet geval): „Waarvoor te houden zijn de consistoriën die
extraordinair zijn, waartoe niet alle leden geconvoceerd
zijn?”
Het antwoord was: voor niet geldig. Het volle consistorie kan de
besluiten verwerpen. Zijn allen tot de extraordinaire vergadering
opgeroepen, dan is er geldigheid, ook al kunnen allen er niet
zijn. Misbruik van afwezigheid van bepaling over convocatie mag
niet worden gemaakt. Convocatie bij geregelde vergadering is
noodeloos, omdat er een vaste dag en uur is. Bij buitengewone
vergaderingen moet ze echter zijn, om reden dat allen het niet
weten. Deze convocatie tot een extraordinaire vergadering kan ook
door een officieel orgaan geschieden, maar allen moeten er van
geweten hebben.
Wat de praesentie betreft, men zal wel nooit nieuwe zaken in
weinig bezochte vergaderingen afdoen.
Een bepaling, dat alle besluiten alleen met ⅔ van de stemmen
kunnen genomen worden of anderszins is niet noodig. Ze is lastig
voor kleine zaken. Bovendien zou een volgende voltallige
vergadering het kunnen verwerpen.
In dit artikel komt niet voor iets omtrent de vergaderingen van
Waalsche en Nederlandsche kerkeraden.
Op de Haagsche synode kwam een vraag der Waalsche kerken in om op
zekere tijden met de Nederlandsche kerken te mogen vergaderen.
Toen waren er ongeveer maar zes. Later door de refugiés werd haar
aantal grooter. In 1586 is daaromtrent niets bepaald, evenmin in
1618.
In de 17e eeuw hebben de kerken dit wel gewenscht, vooral toen te
Amsterdam een Waalsch Arminiaansch predikant was. Eindelijk is
hij afgezet, maar medestanders zeiden: waar bemoeien de
Nederduitschers zich mee. Daarom was saamvergaderen wel goed.
Vooral toen er refugiés kwamen en de predikanten niet al te
Gereformeerd en weinig onderlegd waren, was voor de zuiverheid in
de leer saamvergaderen wel gewenscht.
Toen Willem I in 1816 het Hervormd Genootschap stichtte, werd
bepaald: eens per maand vergadering met de Waalschen. Er moest
dan Fransch gesproken worden. Dit konden alleen de meer
ontwikkelden. Onder de minder ontwikkelden zaten goede
Gereformeerden. Deze wilde Willem I weg hebben. Vandaar dat
expedient. Doch die vergaderingen zijn te niet gegaan. Er was
niet te behandelen. De leer was vrij. Ook in ’t genootschap
worden zulke vergaderingen thans in ’t geheel niet meer gehouden.