|4|
Art. I. Om goede orde in de gemeente Christi te onderhouden zijn daarin noodig de Diensten, Samenkomsten, Opzicht der Leer, Sacramenten en Ceremoniën en Christelijke straf. Waarvan hierna ordelijk zal gehandeld worden.
Al het volgende geschiedt om goede orde in de gemeente
Christi te onderhouden.
De bindende kracht van de K.O. ligt niet daarin, dat ze van een
overheid komt, maar dat ze dient om de orde te bewaren.
Er volgt ook uit, dat overtreding der K.O. niet af te keuren
is, als de orde maar niet verstoord wordt of beter bewaard
kan. Een wet is altijd peremptoir. Niemand kan zich
dispenseren van de wet. Maar geen regel zonder uitzondering.
Het doel van de K.O. zelf brengt mee, dat men van die K.O. kan
afwijken. Dit is niet alleen stilzwijgend toegegeven, maar
uitdrukkelijk is uitgesproken, dat afwijken geoorloofd is. Men
onderscheidt in iedere K.O tusschen het noodzakelijke en
niet-noodzakelijke.
Noodzakelijk is alleen, wat in Gods Woord staat en
noodzakelijk daaruit voortvloeit, b.v. de vierderlei diensten.
Dit zijn wetten. Het andere terwille van de orde, kan
soms overtreden worden.
Er is wel eens gezegd, dat dan alles op losse schroeven gezet is.
Dit is echter onjuist. Uit willekeur mag nooit een afwijking
plaats hebben. De afwijkingen zijn aan regelen gebonden. Ze
liggen uit den aard der zaak in het woord orde opgesloten.
Motief voor afwijking moet zijn: het beter bewaren
der orde.
Voorts geldt, dat niemand iets wijzigt in de K.O. zonder aller
instemming, b.v. zonder toestemming van een Synode.
Men wijkt voor zichzelf alleen af. Bij quaestie over
afwijking moet men zich onderwerpen aan den Kerkeraad, Classe of
Synode.
Dus geen individualistische willekeur.
Dit alles ligt in het woord „Kerkenordening”.
In den breede is dit in het licht gesteld voor Voetius,
waar hij over kerkelijke ordinantiën handelt.
Drie regelen voor afwijking:
1e. De afwijking moet geschieden om des te beter de orde in
de Kerk te bewaren.
2e. Een afwijking mag men niet aan anderen opleggen. Een
Synode alleen kan verandering maken.
3e. Wanneer er verschil ontstaat over de afwijkingen moet men
zich onderwerpen aan de uitspraken van classis, synode of
kerkeraad.
Deze beschouwing van kerkenordening is ook die geweest van de
makers en schrijvers. Dezelfde voorstelling wordt gevonden bij
Voetius, Pol. Eccl. DL. I, p 254. Over het begrip en de
|5|
vereischten van een kerkenordening. Hij doet uitkomen,
dat hij wel een K.O. in ’t Latijn lex noemt, maar dat eigenlijk
die kerkelijke leges leges canonicae of canones of constitutiones
ecclesiasticae genoemd worden. Hij noemt ze leges om ze te
onderscheiden van kerkelijke besluiten en uitspraken over
bepaalde gevallen.
Een kerkelijke uitspraak over een bepaald geval geeft het
gevoelen der kerk te kennen, waaruit wel een algemeene regel mag
afgeleid, maar die wordt dan niet uitgesproken. Er blijft dan
meer vrijheid. Een kerkelijk besluit drukt een gevoelen en
oordeel der kerk uit, maar er ligt niet in, dat de Classe of
Synode dat als bepaalden regel voor de toekomst stelt, althans
niet met dien aandrang van een besluit, dat in de K.O. opgenomen
is.
Als Voetius spreekt over de vereischten van een
kerkenordening, noemt hij 7 kenmerken op, die op Geref.
standpunt een goede kerkenordening hebben moet.
1e. Hare bepalingen moeten niet de conscienties rechtstreeks
willen binden, immers zijn het menselijke bepalingen. En
alleen Gods Woord en wet bindt rechtstreeks de conscientie. Dit
tegenover de Roomschen, die aan de K.O. goddelijk gezag
toekennen.
2e. Hare bepalingen mogen nooit als eeuwigdurend of altoos
geldend voorgesteld. Gods Woord alleen blijft in eeuwigheid.
Een kerkenordening moet kunnen veranderen. Bij een goede K.O.
grijpt dit altijd plaats.
3e. Een K.O. moet niet bevatten bepalingen over allerlei
particuliere gevallen. Aan de usantie en tijdelijke
besluiten van kerkelijke vergaderingen moet veel worden
overgelaten.
Dit tegenover de neiging om alles te willen voorschrijven. In de
Roomsche kerk was zoo een vermeerdering van de
kerkelijke bepalingen ontstaan. Daaruit ontstond die ontzaglijke
verzameling van het canonieke recht. Dit nu mag niet.
Allerlei nietigheden mogen niet gecodificeerd.
Een K.O. moet alleen algemene beginselen, groote lijnen
aangeven. De uitwerking moet bij de kerken berusten, anders
wordt het leven te eng beperkt en komt er versterving; wordt de
verzameling te groot en komt de kerk onder de tirannie van de
doctores canonici.
4e. Kerkelijke bepalingen moeten nooit gemaakt over quaesties,
het burgerlijke en maatschappelijke leven betreffende, b.v. over
kleding, huisraad, gebruiken bij huwelijk en overlijden, dus
niet over niet zuiver kerkelijke zaken. In het canonieke
recht zijn bepalingen over alles. Wel kan men raad
geven en dan liefst mondeling.
5e. De bepalingen moeten zoo weinig mogelijk in aantal
zijn. Dus geen dik boek met een duizend bepalingen, want dat
geeft aanleiding tot een minutieus gekibbel over de opvatting
dier bepalingen.
6e. De bepalingen moeten duidelijk en kort zijn. Dit dus
om practische redenen.
|6|
7e. De bepalingen moeten niet al te streng worden opgelegd, zoodat ze met goddelijke voorschriften worden gelijkgesteld. Dit toch zou niet tot stichting en bevordering van goede orde zijn, maar tot willekeur.
Op pag. 273 komt Voetius daarop terug en stelt hij de
kwestie of de bepalingen van de K.O. moeten nageleefd op
straffe van berisping, schorsing en excommunicatie.
Deze quaestie is vaak bevestigend beantwoord. In de Geref. kerk
anders.
Voetius antwoordt, dat men altijd waken moet
tegen wanorde en wanordelijke mensen, doch elke
overtreding of terzijstelling van kerkelijke bepalingen is nog
geen ataxia, maar dikwijls eutaxia, juist tot meer stichting
van de kerk, tot bewaring des vredes en handhaving der orde.
Dit geldt vooral bij bepalingen, die tegen den zin
der kerken in de K.O. gekomen zijn. Er zijn er b.v. in de
K.O. opgenomen bij manier van transactie om de
overheid in ’t gevlei te komen ter verkrijging van
politieke approbatie of om aan volksbegrippen tegemoet te
komen, b.v. over het vieren van feestdagen, patronaatsrecht.
Hiervan kan men afwijken, zonder daarom onordelijk te zijn.
Het bewijs ligt in onderscheiden redenen.
Voetius wijst er op, dat in Hand. 15 een wettige
kerkelijke vergadering onder leiding aller Apostelen
voorschriften gaf omtrent het zich onthouden van het
verstikte en van bloed. Die voorschriften zijn nooit formeel
opgeheven. Hij noemt Synoden uit de 4e en 6e eeuw, die ze
herhaalden en inscherpten en toch niemand houdt er zich meer
aan. Door de gewoonte zijn ze afgeschaft, omdat het motief
wegviel (nl. de verhouding van Joden
en Christenen).
Ten laatste beroept hij zich op het feit, dat in de 16e eeuw, de
eeuw der Reformatie, alle kerkelijke bepalingen van het jus
canonicum door geen enkel concilie waren
afgeschaft, en dat toch in Zwitserland, Duitschland,
Engeland, Schotland en Nederland de kerken en de particuliere
geloovigen dat ius canonicum terzij stelden en naar de beginselen
van Gods Woord zijn gaan leven.
Kerkelijke bepalingen behoeven dus niet geëerbiedigd zoolang
zij er zijn, want anders moeten we de Reformatie
veroordeelen. Reglementair geredeneerd moet men
de Reformatie veroordeelen en is alles rebellie en
schisma. Doch zoo redeneert geen protestant, dus ook nu
niet.
Tenslotte: Geen mensch kan alle kerkelijke bepalingen
houden. Afwijking grijpt plaats, omdat volgen van een
bepaling onmogelijk is. Regel te stellen is dus willekeur.
Toch heft Voetius de bindende kracht niet op. Hij onderscheidt wijziging in praktijk door particulieren, dienaren des Woords, Kerkeraad, Classis of Synode. Dit staat niet gelijk. Men moet onderscheiden tusschen afwijking van de K.O. met toestemming der Kerk of met oppositie, dus met aanleiding tot schisma. Verder tusschen afwijking, die geschiedt door
|7|
stilzwijgend een voorschrift na te laten en positief
er mee in strijd te handelen.
Eindelijk tusschen kerkelijke bepalingen, die een
adiaphoron betreffen en naar aanleiding van
particuliere gevallen gemaakt zijn, en kerkelijke
bepalingen, die beginselen, het fundament
raken: die aan de Kerken zijn opgedrongen en uit de
Geref. belijdenis voortvloeien.
Na die onderscheidingen concludeert hij, dat een
enkele dienaar des Woords en ouderling tegen den zin van den
kerkeraad niet van de K.O. mag afwijken. Bij quaestie beslist de
Classe of de Synode.
Verder, dat kerkelijke bepalingen over substantieele en
algemeene beginselen en grondslagen, moeten gehouden
worden. Anders is het gesteld met circumstantiëele en tijdelijke
dingen.
Alle kerkelijke bepalingen ter wille van Overheid en volk en niet
met volle toestemming van de kerken gemaakt, mogen gerust terzij
gesteld.
Bij afwijking mag geen dwang op andere kerken en classe
geoefend om ’t ook te doen en geen classe of kerk mag zelf
in de K.O. veranderingen aanbrengen. Dit is alleen werk
van een nationale Synode.
Op pag. 285 komt deze vraag voor:
Als omtrent eenzelfde taak in onderscheiden nationale Synoden
verschillende bepalingen gemaakt zijn, moet dan altijd de laatste
gelden?
Er kunnen nl. verschillende redacties zijn. Bij burgerlijke
wetten geldt dit wel. Bij kerkelijke wetten geldt dit
niet. Wel behoorde de latere redactie beter te zijn dan
de vroegere, maar het is daarom niet altijd zoo. Vaak is de
oudere redactie, afkomstig uit den tijd der martelaren
zuiverder dan de latere. Een kerk in rust levend, komt
er licht toe veel van de de wereld toe te laten en zijn
bepalingen te verwereldlijken.
Juist daarom hebben onze kerken van den aanvang af nooit gezegd,
dat bij nieuwe redactie de oude wegviel, maar vaak bij
kerkelijke procedures uit de oudere geredeneerd. Dit
besef was zoo duidelijk, dat in de kerkelijke
handboekjes nooit alleen de laatste redactie stond, maar
ook de vroegere. Na 1619 verscheen het Delftsche
handboekje. Alle redacties van 1571, 1574, 1578, 1581, 1586,
1619 worden er in aangetroffen. Uit die oude redacties
spreekt ook de Geref. geest.
Voetius concludeert, dat men de beste redactie volgen
moet.
Daarop volgt de vraag:
Of de bepalingen van de K.O. gelijk staan in autoriteit met
de Formulieren van Eenigheid of artikelen van de
Confessie?
Volstrekt niet, zegt Voetius. Aldus hebben de kerken
nooit geoordeeld. De Formulieren van Eenigheid zijn verbindend.
Men moest ze onderteekenen. Onderteekening had nooit bij de
K.O. plaats. (Wel onderteekening van de K.O. in
Utrecht).
Ook de artikelen van de Confessie onderteekent men om daarbij te
blijven en omdat ze met Gods Woord overeenkomen.
|8|
De Formulieren van Eenigheid binden, omdat ze met Gods woord
overeenkomen; in de Kerkenordening bindt alleen, wat rechtstreeks
uit Gods Woord voortvloeit.
Bepalingen van een K.O. zijn constitutiones humanae,
divinae in zooverre aan de kerk toegelaten is bepalingen te
maken.
De Formulieren van Eenigheid zijn iuris divini, omdat ze uit
Gods Woord zijn genomen.
Voetius vat de kerkenordening niet als wet of reglement op, maar
als verzameling van bepalingen, die de goede orde en de kerk
regelen en bewaren.
Het woord Kerkenordening is eerst sinds 1581
gebruikt.
Wat beteekent die bijvoeging en hoe is ze op te
vatten?
Een eerste quaestie is of „Kerken” enkelvoud of meervoud
is.
Grammatisch kan het beide. In het Hollandsch der 16de en 17de
eeuw, gaan alle woorden met een stomme e eindigend in den
tweeden naamval enkelvoud op n uit (b.v. der gemeenten,
vrouwen). Zelfs kan er gezegd, dat het zeldzaam is, wanneer de n
in ’t enkelvoud wegblijft. (Cornelisse van Delft laat de n
wel weg in ’t enkelvoud). Wel wordt de n in ’t
meervoud weggelaten. Voor de rest kan men of het enkelvoud
of meervoud is, uit het verband en de officiëele
vertalingen opmaken. Bij „kerkenordening” kan men er dus
altijd achter komen.
Er is een officiëele Fransche en Lat. vertaling.
Kerken kan dus enkelvoud of meervoud zijn.
Thans zullen we er op wijzen, in welken zin „kerk” in ’t
enkelvoud kan gebruikt worden.
In ’t algemeen beteekent kerk een verzameling van personen.
Kerkelijke instellingen kunnen niet kerk heeten. Op eene plaats
zonder geloovigen is geen kerk, al zijn er ook kerkelijke
instellingen en vormen. Kerk = vergadering van personen.
Kerkverband is ook geen kerk te noemen.
De meest gewone beteekenis van kerk is: de verzameling van
personen, die Christus belijden op eene bepaalde plaats.
In sing. kan kerk gebruikt òf in mystieken of in
uitwendigen zin.
Kerk in mystieken zin = het Lichaam van Christus zelf,
de ecclesia quatenus invisibilis. Zoo kan men spreken
van de Christelijke kerk in Nederland, Europa of waar
ook, d.w.z. het Lichaam van Christus voor zoover het in
Nederland bestaat. Zoo ook sprake van een kerk in den
hemel, voor zoover het Lichaam van Christus in den hemel
reeds verheerlijkt is. In mystieken zin heeft kerk geen
meervoud, want er is maar één Lichaam van Christus = die
kerk, waaruit alle kerken ontstaan. Want voor openbaring van het
lichaam moet het lichaam er zijn.
Kerk in uitwendigen zin = de openbaring van het Lichaam van
Christus, ecclesia quatenus visibilis. Dan kan het woord
kerk gebruikt òf in abstracte voor de kerk naar haar
idee, gelijk men b.v. ook spreekt van den staat, zonder aan
een bepaalden staat te denken, of in concreto voor een
bepaalde gedefinieerde kerk.
|9|
Bij dit laatste weer is tweeërlei te
onderscheiden:
1e. Kerk in den gewonen en eigenlijken zin voor het Lichaam
van Christus, dat zich op een bepaalde plaats geïnstitueerd,
geopenbaard heeft, of
2e. Collectief, als de gezamenlijke openbaring in
provincie, land, of op aarde.
In collectieven zin concreet genomen is het woord „kerk”
oneigenlijk, want de kerken van een provincie vormen geen
nieuwe kerk, waarvan de plaatselijke kerken afdeelingen zijn,
maar in dit geval van vereeniging van kerken is sprake van de
openbaring der eenheid van het Lichaam van Christus.
In het opschrift van de Kerkenordening is het woord „kerk”
gebruikt in singulari en wel in abstracto.
De sing. blijkt uit de analogie met andere woorden, b.v.
kerkendienaar, kerkenraad, waar „kerken” geen
plur. kan zijn.
Voorts blijkt uit de officiëele vertaling van het
laatste artikel der ordening (art. 86). Dit begint aldus: deze
artikelen, de wettelijke ordening der kerken aangaande etc.
Uit de vertaling volgens de redactie van 1581
blijkt het enkelvoud. Nadat op de Middelburgsche
synode eene nieuwe redactie was vastgesteld, zorgde het moderamen
voor eene Lat. vertaling ten behoeve van het buitenland. Men
hoopte steeds op een oecumenisch concilie. Die vertaling is
door het moderamen onderteekend. Hoewel ze kracht heeft om de
Holl. redactie te verklaren, staat ze, zooals van zelf spreekt,
beneden die. Daarin heet het „ecclesiae ordinem
spectantes”. In het tweede lid staat
ecclesiarum, want hier zijn de plaatselijke
kerken bedoeld. („Zoo het profijt der kerken anders
vereischte”).
„Legitimus ecclesiae ordo”, d.w.z. niet der
geconstitueerde kerk, maar de orde, zooals die op kerkelijk
gebied moet zijn, dus abstract. Daarom staat er in het
afschrift zeer goed ordo ecclesiasticus.
De officiëele Fransche vertaling ten behoeve der Walen heeft zeer
terecht orde ecclesiastique als adi.
Kerkenordening = Orde van kerkelijken aard, bestemd voor
kerkelijk gebied, tegenover ander gebied, b.v.
Staatsordening, Schoolordening. In zulke samenstellingen is
nooit het meervoud gebruikt. Gf. Staatsregeling en niet
Statenregeling.
Daaruit volgt nu niet, dat men thans moet gaan spreken van
kerkordening of kerkeordening. Dit zou in strijd zijn met de
taalkundige eischen, daar rk twee medeklinkers zijn en o een
vocaal. Bij kerkeordening zouden twee klinkers op elkaar
volgen. In kerkeraad heeft men de n weggelaten, omdat dit kon
geschieden.
Uit dit woord kerkenordening mag men niet kerkrechtelijk
redeneeren om te zeggen, dat vrije kerken niet een groot
genootschap in ’t leven hebben geroepen.
Gesteld in de Nationale Synode der Geref. Kerken.
Hier komt het meervoud voor, want hier zijn bedoeld
de kerken in concreto, de bestaande kerken, die in de
Synode samenkwamen.
|10|
Op Synode moet altijd een meervoud volgen. De Nationale
Synode der Geref. Kerk heeft geen zin. Synode = vergadering. Met
sing. zou het zijn, vergadering van 1 persoon. Synode met
collectief enkelvoud zou de beteekenis van bestuur
krijgen.
„Gesteld”. Niet alsof in 1619 al de
artikelen op de Synode gemaakt of ook formeel gearresteerd
zijn. Dat zij van 1619 dagteekenen, zou een onjuiste
voorstelling zijn.
Onze K.O. is de oude Geref. K.O. die reeds van het laatste
kwartaal der 16e eeuw dateerde en in Dordt op enkele punten
gewijzigd en uitgebreid is.
Een kerkenordening bestond hier te lande reeds van de eerste
inrichting der Geref. Kerken af. Dit lag in den aard der zaak.
Zoodra een
Geref. Kerk geïnstitueerd optrad, waren er bepalingen voor de
orde noodig, die weldra met andere kerken in verband weer
gezamenlijk werd.
Wat de toepassing betreft geldt, dat als de kerken een
gemeenschappelijke belijdenis hebben de kerkenordening daarop
gegrond wordt.
Van 1563 is er een K.O. bekend uit de acta
van de prov. Synode van Kerken onder ’t Kruis, in de Zuidelijke
Nederlanden gehouden, uitgegeven door Kist,
Kerkelijk Archief en Hooyer.
In ’68 te Wezel is nog weer over een K.O. gehandeld. Op de Synode
van 1571 is een K.O. gemaakt; niet een reglement als
zoodanig, maar naar aanleiding van allerlei moeilijke vragen zijn
daar besluiten genomen, welke gerubriceerd zijn.
Latere nationale Synoden legden de vorige ten grondslag en
vermeerderden of wijzigden de bepalingen. In de 16e eeuw
zijn op iedere Synode de besluiten van de
vorige Synode nauwkeurig gelezen, niet ter
goedkeuring als notulen, maar ter herinnering, dus als
basis.
Nieuwe besluiten werden in de K.O. op ’t eind
ingelascht of uit de K.O. werd iets uitgelicht.
Een nieuwe Kerkenordening is er nooit gemaakt, maar steeds is
dezelfde verminderd, vermeerderd of gewijzigd.
Het is dus niet juist te spreken van de K.O. van Dordt,
Wezel enz. Want dan zouden ze formeel opnieuw gemaakt moeten
zijn. Bij wijzigingen werden alle beginselen gehandhaafd.
De redacties van 1571-1618 verschillen weinig. Soms
bekortte men ter wille politieke approbatie. Nooit
werden de artikelen formeel als artikelen van de K.O.
gearresteerd, maar de quaesties kwamen aan de orde, daarop
werden de besluiten genomen en deze tenslotte in de K.O.
ingevoegd. Aan het formeele werd weinig gehecht.
In de Dordtsche Synode van 1619 werden nieuwe besluiten
gemaakt maar niet eens zijn ze in de notulen
opgenomen. Daaruit blijkt wel, dat op het formeele niet veel
gelet werd.
Doch Heyngius, ouderling uit Amsterdam, die zelf notulen
houdt, zegt dat er een Commissie in Dordt is benoemd
om nieuwe besluiten in de K.O. te voegen.
„Gesteld” moet dus opgevat, niet in
formeel-reglementairen zin, maar: laatstelijk overzien.
|11|
Dit ook op de voorgrond gesteld in het korte verhaal van 1582
van de Commissie van de Staten van Holland. De gedeputeerden
van Haarlem zeggen, dat de K.O. van 1581 onder ’t kruis gold en
ook daarna.
In 1619 is zeer weinig veranderd. De K.O. bevat
86 artikelen.
Tengevolge van besluiten op vragen en gravamina zijn er niet
meer dan 18 artikelen gewijzigd. 68 artikelen zijn dus
geheel onveranderd gebleven. Daarom kan men niet spreken van de
K.O. van Dordt als een nieuwe. Zij is „gesteld” reeds van de
dagen van onder ’t kruis af.
Nationale Synode.
Wat wordt hieronder verstaan? In de eerste redactie van Emden van
1571 staat geen nadere bepaling bij Synode. Acra Synodi
Ecclesiarum Belgicarum.
De Synode van Emden kon zich niet generaal of
nationaal noemen daar de Nederlandsche vluchtelingenkerken
in Engeland er niet vertegenwoordigd waren. Ze
onderscheidde zich dan ook van een Nationale Synode b.v. door
bepaling, die ze maakte, dat in het volgend voorjaar een
Nationale Synode zou gehouden worden. Wel zijn de besluiten
ook door de Engelsche kerken aangenomen en is het de redactie van
de algemeene kerkenordening, maar de Synode kan zich niet
generaal noemen.
De Synode van 1574 was een provinciale Synode.
Acta Synodi provincialis der kerken van Holland en
Zeeland.
De Synode van 1578 was een nationale Synode.
Alle kerken waren daar vertegenwoordigd. Acta van de
nationale Synode, zoowel van
inlandsche als uitlandsche kerken.
1581. Nationale Synode van Middelburg.
Kerkenorde in de generale Synode der G. Kerken
gesteld.
In 1586 weer ’t woord nationale, dat in
1619 gebleven is.
Tusschen nationale en generale Synode van de
Nederlandsche kerken is inderdaad geen verschil. Onder
nationale Synode wordt verstaan een Synode niet juist van de
kerken in hetzelfde land, want te Dordt in 1578 waren
niet alleen kerken binnen Nederland maar ook van Nederlanders in
Duitschland en Engeland gevestigd, vertegenwoordigd. Ook niet,
dat het kerken zijn die onder dezelfde Overheid en
burgerlijke of Staatswetten leven, want in de Synoden van de 16e
eeuw waren gedeputeerden uit Engeland, Duitschland, die niet
onder de Nederlandsche Overheid stonden. Maar nationaal
wil zeggen: kerken van de Nederlandsche natie, om het even
waar die natie dan ook gevestigd is, al waren ze ook aan andere
staatswetten onderworpen.
Taal gaf er niet toe. Op de Nationale Synode komen
evengoed Waalsche en Nederlandsche kerken, b.v. in 1578. Het
duidt alleen aan: van welke natie.
Als zoodanig staat nationaal tegenover provinciaal =
de Nederlandsche kerken, die in een bepaalde provincie thuis
hooren.
Provincie moet hier niet in staatkundigen zin
genomen worden, maar als een grootere streek lands in en
buiten het land.
De Emdensche Synode verdeelde het grondgebied, waarop
kerken van de Nederlandsche natie gevestigd waren in drie
provinciën, Nederland, Duitschland en Engeland.
|12|
De nationale Synode nu was van de gansche natie en van de kerken
van alle provinciën.
Nationaal is een collectief begrip van provinciaal.
Er bestaat geen onderscheid tusschen generaal en nationaal
als er bij generaal ook Nederlandsche kerken staat. Want bij
Synode kan het begrip generaal ook ruimer genomen, nl. als
Synode van alle kerken in de wereld. Dit kan naar de
afleiding, maar in het spraakgebruik heeft het nooit die
beteekenis. Voor een Synode van alle kerken van de
wereld bezigde men de naam Concilium generale of
het woord Oecumenische Synode.
Van zoodanige oecumenische Synode van de Geref. Kerken is bepaald
sprake geweest in 1580 en ’81. De nationale Synode van
Middelburg heeft daarover gesproken. Er waren
brieven uit Frankrijk ingekomen om daarover met de
Nederlandsche kerken te handelen. Aan Taffijs is toen de
zorg opgedragen voor de uitgave van eene Confessie, die met de
Fransche overeenkwam. Voorts is bepaald, dat, als de Synodus
oecumenica zou vergaderen er deputaten voor zouden worden
afgevaardigd. Er is echter niets van gekomen.
Groote bezwaren waren verschil in taal, weigering
der Overheden etc.
Oecumenische Synode = Synode van pasa oikoumenè.
Generale Synode wordt altijd gebruikt als Nationale Synode.
Bij generaal ligt de nadruk op alle kerken tegenover particulier.
Bij nationaal ligt de nadruk op natie.
Het woord particulier bij Synode beteekent iets
anders dan provinciaal. Particuliere Synode = vergadering van een
aantal kerken die bij elkaar liggen, zonder dat aangewezen is,
welke de grens is, zonder opzicht tot haar provinciale
grenzen.
Dat men van particuliere Synoden sprak, lag hierin, dat men
voor kleinere synoden niet volstaan kon met provinciale. Ook
niet toen in Nederland de vrijheid kwam en men na 1572 de grenzen
kon bepalen naar burgerlijke provinciën. Waren alle
provinciën even groot geweest, dan had binnen de grenzen van de
provincie Synode gehouden kunnen worden. Eén provincie was veel
te groot om het met een provinciale Synode alleen te stellen, nl.
Holland. Toch heeft Holland wel provinciale
Synoden gehad in 1574 en in 1582 van
Noord- en Zuid-Holland saam. Doch dit is uitzondering.
Holland was te groot, daarom werd het verdeeld in drie
stukken om tusschen classe en generale synode een
tusschendeeling te hebben. Dit geschiedde in 1578 te Dordt.
Haarlem en Amsterdam waren toen tot de Reformatie overgegaan. Uit
die tijd dateert de eerste particuliere synode van N. Holland,
nl. Het N. Holland van dien tijd. Amsterdam behoorde tot
Midden-Holland. Het was N. Holland boven ’t IJ; de
vier classes waren: Alkmaar,
Hoorn, Enkhuizen, Edam.
2. Midden-Holland. Amsterdam, Haarlem,
Rijnland (Leiden hoofdplaats). 3 classes.
3. Zuid-Holland. Delft, Den Haag, Rotterdam,
Brielle, Dordt. 5 classes.
Zoo werd men genoodzaakt het woord particuliere Synode te
gebruiken.
|13|
In 1580 zijn twee particuliere Synoden gehouden
van N.H. en Z.H. Amsterdam en Haarlem nu kerkelijk
bij N.H. gevoegd.
In overeenstemming daarmee noemde men die van
Utrecht en Gelderland ook particuliere Synoden.
Generale Synode = alle kerken van alle
particuliere Synoden = alle kerken van alle
provinciale Synoden = nationale Synode.
***
Nu gaan we over tot het eerste of inleidende artikel waarin aangegeven wordt, wat men in de kerkenorde vinden zal, de inhoudsopgave van de K.O.
Art. I. Om goede orde in de gemeente Christi te onderhouden zijn daarin noodig de Diensten, Samenkomsten, Opzicht der leer, Sacramenten en Ceremoniën en Christelijke Straf. Waarvan hierna ordelijk zal gehandeld worden.
Dit artikel stond niet altijd in de K.O. Eerst in 1581 is het er
duidelijkheidshalve ingekomen. Dit is ook goed gezien.
Vier hoofdstukken met de opschriften volgen
1. Van de diensten.
2. Van de kerkelijke samenkomsten.
3. Van de Leer, de Sacramenten en andere Ceremoniën.
4. Van de Censuur en Kerkelijke Vermaning.
Andere opschriften heeft die redactie niet. Men vindt wel in de
uitgave van de K.O. van 1571 af onderscheiden
opschriften tusschen de artikelen ingevoegd, maar ze zijn
niet authentiek. Ze zijn van de schrijver die het
afschrift maakte. Oorspronkelijk waren dit
randschriften.
Bij de notulen liet men op de Synode iets open, om gemakshalve
den korten inhoud op te geven. Zoo deden ook de afschrijvers met
de acta van de Synode. Later zijn die randschriften door
andere afschrijvers en drukkers in de K.O. ingekomen. Ze
zijn niet van de Synode zelf, want er komen veel vergissingen
in voor en ze zijn zeer verschillend. In goede uitgaven
behooren die randschriften dan ook niet thuis.
De vier opschriften uit art. I. zijn sinds de redactie van
1581 alleen authentiek.
Door die vier hoofdstukken is voor de K.O. eene geregeld
logische orde voor de artikelen vastgesteld. Dit is eerst
allengs zoo geworden.
In 1571 was de K.O. alleen een verzameling besluiten zoo goed
mogelijk aaneengeregen, over leer, indeeling der kerken in
classes en synoden, onderzoek en werk van diakenen, ouderlingen
en dienaren des Woords. Dan over kerkelijke vergaderingen en
tucht. Daartusschen zijn andere besluiten gevoegd. Eenigszins
dus in 1571 diezelfde volgorde, maar niet geheel. Eerst
langzamerhand is alles onder die vier hoofdstukken samengevat,
hetgeen vooral het werk was van de Synode van 1581
van Middelburg, alwaar een Commissie benoemd is om de redactie
van de kerkenorde ter hand te nemen. Men hoopte politieke
approbatie te verkrijgen,
|14|
daarom een commissie benoemd om de K.O. staatswet te doen
worden. Deze commissie bekortte, nam er artikelen uit en voegde
ze bij de particuliere vragen die beantwoord werden.
In 1586 is nog wat daarvoor gewerkt en zoo kwam de tegenwoordige
volgorde tot stand. Onder deze vier rubrieken is inderdaad alles
saam te vatten, wat in een Geref. K.O. thuis hoort, nl. om goede
orde in de gemeente van Christus te onderhouden. Onder die
rubrieken staat niet alles wat voor een kerk van belang is, want
dit behoeft niet in een K.O. te staan, b.v. hoe de kerken in
classes en synoden worden ingedeeld.
In de K.O. heeft men zoo min mogelijk bepaald en bij het
bepalen is gezien op de hoofdlijnen en algemeene beginselen.
De toepassing is overgelaten aan kerkeraad, classe en synode. Men
ging uit van de Geref. gedachte, dat een Synode niet mocht
regeeren, maar dat al wat in de vrijheid van de kerken kan
gelaten, daarin moet gelaten. Was het niet direct noodig
voor de goede orde, dan moest men zich voor bepalingen onthouden.
Bemoeizucht van de Synode is de dood voor de kerken. Cf.
Concilies in de Middeleeuwen. Hoe meer bepalingen er zijn
des te meer is de vrijheid der kerken aan banden gelegd en dan
ontstaat er ius canonicum evenals in de Roomsche kerk,
hetgeen zeer omvangrijk is.
De Synode bepaalde daarom, wat de enkele kerken niet bepalen
konden.
Van de diensten, d.w.z. over het werk, den arbeid en de
verkiezing van de onderscheiden kerkedienaren.
Van de kerkelijke samenkomsten = vergadering van kerkeraad,
classe en synode.
Van de leer, Sacramenten en andere Ceremoniën = al wat dient tot
handhaving der leer, tot goede bediening der Sacramenten en
enkele andere zaken tot den uiterlijken dienst des Woords
behoorende.
Van de censuur en vermaning. Hier de lijnen aangegeven waarop bij
tucht moet gelet.
Hoofdstuk I.
Van de diensten.
Opmerkelijk is, dat het woord „dienst” gebruikt is. In de
Geref. Kerken is het werk van dienaren des Woords, Ouderlingen en
Diakenen altijd uit het oogpunt van dienst beschouwd, geheel
conform de H. Schrift. Zeer zeker is ook het woord van ambt
in gebruik geweest en nog in de laatste jaren is het woord ambt
veel meer dan vroeger op den voorgrond getreden, maar toch
spreekt de K.O. niet van ambten maar van diensten.
Volgens het spraakgebruik is er een klein verschil
in beteekenis.
Ambt = iemands werkkring of werk ten behoeve van algemeen
belang en uit kracht van een gegeven opdracht. Dit ook volgens de
afleiding.
Ambt in de oude taal = ambacht, ambat, ambt. Ambacht van
lagere, ambt van hoogere bedieningen. Ambacht niet uit kracht
van
|15|
opdracht maar eigen keus. Bij ambt is altijd sprake van opdracht. Ambt beteekent altijd openbare werkkring of werk uit kracht van benoeming door Overheid of erkend en bevoegd gezag uit te oefenen. Dit onderscheidt ambt van beroep en bedrijf, waarbij geen openbare opdracht noodig is. Waar sprake is van kerkelijk gebied en geestelijk ambt gebruikt de Schrift bijzonderlijk de beteekenis van dienst.
עבודה = hetgeen men krachtens opdracht van anderen doet.
פקאדה = opzicht houden.
אמונה = wat iemand toevertrouwd is.
Het wordt daarom nog beter door dienst uitgedrukt, omdat in
het Hollandsch aan het woord ambt het karakter en begrip van
gezag en machtsoefening verbonden is. Daarom wordt op
Staatsgebied van ambt gesproken, omdat de Overheid met gezag als
dwingende macht optreedt.
Op kerkelijke gebied ligt bij het woord dienst de nadruk niet
zoozeer op macht en gezag krachtens opdracht van Christus als wel
daarop, dat men Christus daardoor dient en iets van Hem aan de
gemeente bedient. Ambt geeft licht aanleiding tot een soort
ambtshoogheid, clericalisme. Bij „dienst” is daarvoor
geen gevaar. Onze Geref. schrijvers gebruikten het woord
ambt alleen waar over het gezag gesproken
wordt, maar voor de rest spreken zij altijd over de
kerkelijke diensten.