Kerkeraad.

Art. XXXIX. In de plaatsen, waar nog geen kerkeraad is, zal middelertijd bij de Classe gedaan worden, ’t gene anders den kerkeraad naar uitwijzen dezer kerkenordening opgelegd is te doen.

In artikel 39 wordt gehandeld over plaatsen, waar nog geen kerkeraad is. In de K.O. is daaromtrent een bepaling eerst gekomen in 1586 (art. 35 van de red. van ’86).
Toch is natuurlijk reeds vroeger in een dergelijk geval moeten gehandeld worden, omdat de gevallen zich telkens voordeden. In zekeren zin had dit geval zich voorgedaan in alle Geref. kerken, dat er een groote kring Gereformeerden was zonder kerkeraad. Bij de Reformatie zelf was er telkens een gemeente zonder kerkeraad. Onder Rome waren er geen ouderlingen en diakenen. In oude tijden hielp men zich, zooals het kon. Op raad van Calvijn werden dan de belijders der zuivere religie saamgeroepen. De saamroeping ging uit als ’t kon van een predikant, die er tijdelijk was of van een naburig predikant of van eenige zeer invloedrijke leden der gemeente zelf.
Bepaalde regelen zijn in den eersten tijd niet gemaakt. Ze konden ook niet gemaakt worden. In dien eersten tijd geschiedden er, zoolang er geen kerkeraad was, ook geen kerkelijke handelingen. Reeds Calvijn had beslist afgeraden over te gaan tot bediening van het Woord en der sacramenten. Eerst moest er een vorm van kerk zijn, voordat het Woord en de saramenten bediend werden. Eerst moest er een kerkeraad zijn om toezicht en tucht te oefenen. Zoolang dit niet geschiedde, was er een kleine kring van gelijkgezinden, van geloovigen, die tot onderlinge stichting en oefening saamkwamen.
Eerst later, toen er meer Geref. kerken waren bestond de mogelijkheid tot kerkelijke handelingen te verrichten. De naburige kerken

|144|

konden zulk eene plaats, waar nog geen kerkeraad was helpen met bediening van Woord en sacrament. In den aard der zaak lag, dat dit zonder formeele bepalingen geschiedde. Practisch was dit in oude tijden reeds de gewoonte.
In 1586 is dus geen nieuwe bepaling gemaakt, maar codificatie van wat usueel reeds lang plaats had.
In 1619 bleef deze bepaling zoo.
Bedoeling van dit artikel is blijkbaar niet zoo’n toestand als min of meer normaal voor te stellen. Eigenlijk moet in elke gemeente een kerkeraad zijn. Dit is beginsel van Geref. kerkrecht. Doch er zijn kleine en zwakke gemeenten, waarin de stof voor een kerkeraad ontbreekt. Voor die uitzonderingen geldt deze bepaling.
Het geval deed zich voor hier te lande alleen in Roomsche streken, b.v. in ’t Land van Nijmegen, ’t Oosten van N. Brabant en Limburg waar zeer weinig Geref. woonden. Daar waren soms gemeenten van 3 tot 6 mansleden, daaronder geheel ongeschikten voor kerkeraadsleden of diakenschap. Toch moest daar dienst des Woords en der sacramenten zijn. De classe hielp nu en wees doorgaans sommige predikanten en ouderlingen aan die helpen moesten.
Ook op andere plaatsen b.v. in Gelderland in sommige heerlijkheden waar de heer van de plaats van de Overheden gedaan kreeg, dat er belemmeringen voor kerkformatie kwamen.
„waar nog geen kerkeraad is”, d.w.z. er is er nog geen, maar er moet er zoo spoedig mogelijk een komen. Onder leiding der classe, die zorgen moet dat er een kerkeraad komt, moet door de leden der gemeente een kerkeraad gekozen worden.
Het heeft dan ook nooit aan de Classe gelegen, dat een gemeente die zich uitbreidde, geen kerkeraad had. In de practijk heeft men alle overheersching gemeden, want bij de toepassing waakte de classe er altijd voor zoo min mogelijk den schijn van overheersching te hebben, zulke kerk niet voor vol te erkennen en iets met gezag op te leggen.
Vooral kwam dit uit bij beroepingen.
Ook zwakke kerken hadden toch een predikant. Dit kon, omdat ze gebouwen en inkomsten van kerkelijke goederen hadden. Kerk en kerkelijke goederen had de Overheid aan de Roomschen ontnomen. De predikant had dus traktement. Veel te doen had hij wel niet. Soms had hij tot gemeente eigen familie + familie van den meester + een of andere ambtenaar. Nooit beriep nu de classe, maar de classe riep de gemeente saam en liet ze meestemmen.
Ruimer toepassing van het artikel kan er plaats hebben, als het geval zich voordoet, dat opeens een geheele kerkeraad op een plaats wegvalt.
Bij kleine kerkeraden van twee ouderlingen en twee diakenen is het mogelijk, dat er één of twee plaatsen vacant zijn, die niet aanstonds vervuld worden en dat de beide andere ledig komen door verhuizing, bedanken, sterfgeval etc. Dan kan men bij analogie dit artikel toepasselijk maken. Ook dan moet weer de classe optreden.
Dan is er op te letten, dat in zulk geval de classe daar niet als kerkeraad gaat zitten, maar moet ze zorgen, dat er zoo spoedig

|145|

mogelijk weer een kerkeraad komt en zal ze de gemeente saamroepen ter verkiezing en zich onthouden van kerkeraadshandelingen. Zoo was het vroeger praktijk. Waren er zeer dringende zaken, b.v. censuur, armenbedeeling, dan deed dit de classe, maar slechts voor enkele dagen, in zooverre deed de classe wat des kerkeraads was.
Het zitten van een classe vele dagen achtereen in de plaats van een kerkeraad is geheel in strijd met het Geref. kerkrecht. De eerste daad van de classe moet zijn: zorgen voor een nieuwen kerkeraad.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 39
Kerkorde GKN (1892) Art. 39