|93|

Diakenen.

Art. XXV. Der diakenen eigen ambt is, de aalmoezen en andere armengoederen naarstiglijk te verzamelen, en die getrouwelijk en vlijtiglijk, naar den eisch der behoeftigen, beide der ingezetenen en vreemden, met gemeen advies uit te deelen, de benauwden te bezoeken en te vertroosten, en wel toe te zien, dat de aalmoezen niet misbruikt worden, waarvan zij rekening zullen doen in den kerkeraad, en ook (zoo iemand daarbij wil zijn) voor de gemeente, op zulken tijd als de kerkeraad het goedvinden zal.

Art. 25 handelt over het ambt der diakenen.
Het bevestigingsformulier is uitvoeriger. Allereerst is hun ambt het verzamelen van aalmoezen en armengoederen.
Gevraagd is hoe dit het best geschieden kan.
Redactie 1574 artt. 34 en 50.
Het is wenschelijk, dat het collecteeren in de kerken bij het uitgaan aan de deuren kon geschieden. Art. 50. Bij het uitgaan van de kerk bleef de gemeente naar het orgelspel luisteren. Dit verhinderde het toen.
Collecteeren onder de dienst is zeker storend. De diakenen zelf hebben niet veel aan den dienst. Tegen collecteeren aan de deuren is alleen maar bezwaar, dat er bij ons meer dan eenmaal collecte is.
Vroeger was er maar eenmaal collecte voor de armen. In Zeeland geschiedt het nog aan de deuren. Bij twee collecten gaat dit moeilijk. Daarom is in Middelburg besloten dat er een collecte bij den uitgang zou zijn, maar dat de opbrengst zou verdeeld worden.
Bezwaren hiertegen zijn, dat de giften hun doel niet bereiken of ze moesten in papier gewikkeld en men kreeg minder.
Principiëel bestaat er geen bezwaar tegen het collecteeren onder den dienst. Toch moet het zoo spoedig mogelijk afloopen.
Spurgeon liet 40 à 50 bussen tegelijk rondgaan.

Beide der ingezetenen en vreemden.
Niet is beginsel der kerkorde dat alleen leden der gemeente bedeeld worden
. Er is sprake van ingezetenen, menschen die op die plaats wonen. De bedoeling van de kerkorde is, dat diakenen de aalmoezen niet alleen voor leden der gemeente, maar voor alle behoeftigen besteden. Dit staat in verband daarmee, dat diakenen de inkomsten van armenfondsen en stichtingen kregen, die alle behoeftigen hielpen en rekening aan de Overheid verschuldigd waren, onder wier toezicht de stichtingen toen stonden.
Dit is de aanleiding, maar er ligt een beginsel in, want Christelijke barmhartigheid helpt allereerst huisgenooten des geloofs maar strekt zich ook tot allen uit.
Het ideaal is voor alle armen zorgen, doch de middelen laten soms niet eens toe gemeenteleden te helpen.

|94|

Van den aanvang af is aan armenzorg, misschien daardoor wel, wat te groote uitbreiding gegeven.
Allereerst moet armoede niet door de diaconie geholpen worden, maar is het beginsel van Gods Woord, dat eerst de eigen familiekring, dan particulieren, die met hen in betrekking staan, helpen en de diaconie moet helpen als niemand anders helpt. Cf. Timotheus over de weduwe, die alleen gelaten is.
Het is geen normale toestand, dat bij armoede, weezen en ziekte de diaconie ’t eerst helpt. Dit besef is er tegenwoordig uit. Op ’t platte land gaat dit gemakkelijker dan in eene stad.
Er is wel gezegd: Beter is het als de diaconie alles doet. Doch dit maakt de armenzorg duurder en ontbindt de maatschappij en den band van mensch met mensch.

Gevraagd, of het ambt der diakenen niet moet uitgebreid, doordat alle nood tot den werkkring van de diaconie behoort?
Te Wezel in 1568 is dit eenigszins besproken. Daar de wenschelijkheid van tweeërlei soort diakenen.
Wezelsche Concept. Cap. V. Van de Diaconen.
Art. 5. Het eene deel der diakenen voor het verzamelen en uitdeelen der aalmoezen.
Art. 6. Het andere deel om bezig te zijn met zieken, gewonden, gevangenen, met gaven der vertroosting. Dit geen financiëele zaken. Een soort krankenbezoekers of ziekentroosters.
De zorg van diakenen strekt zich dus uit tot al het ellendige en hulpbehoevende onder menschen, openbaar geworden in ziekte, gevangenschap of uitwendige bezoeking.
Zeker is er veel voor te zeggen, dat de diaconale werkkring veel meer is uit te breiden. Doch dit is tegengehouden, doordat de diakenen in bezit van de armengoederen kwamen en aan de Overheid onderworpen waren. De kerken waren niet vrij in haar ontwikkeling.
Dat er nu veel aandacht op gevestigd wordt, is een goed teken des tijds.
Bij uitbreiding is hierop te letten, dat dit niet geschieden moet buiten kerkeraad, classe en synode. De diaconiën mogen niet als zelfstandige besturen naast de kerken optreden en in de diaconale vergaderingen zich naast classe en synode stellen.
Zoo zou er tweeërlei bestuur en meerdere vergadering van dezelfde kerk ontstaan. Tweeërlei roer aan één schip. Dan zouden door dezelfde kerk tegenstrijdige besluiten kunnen worden genomen.

Het Diaconaal moet kerkelijk zijn.
Een diaconaat buiten de kerk houdt daarmee op diaconaat te zijn.
Hoe dan?
Het antwoord op deze vraag is niet gemakkelijk te geven.

|95|

1e. In groote kerken komen bij zaken van diaconie de diaconie de diakenen bij den kerkeraad. Dan wordt de kerkeraad uitgebreid. Dit zou ook bij classe en synode kunnen geschieden, dus uitbreiding van classe en synode. Daarvoor is wijziging van de Kerkorde noodig.
Diakenen mogen om tweespalt te voorkomen dus niet buiten de kerk handelen.
2e. In de tweede plaats mag men niet te ver gaan en kerkelijk maken wat niet kerkelijk is. Alle nood hoort niet tot het terrein der diaconie.
Bij de diaconie behoort bv. niet: maatschappelijke misstanden, de behandeling der sociale quaestie. Ze mag geen program uitspreken over landnationalisatie, werkeloosheid, verhouding van patroon en werklieden, en vertegenwoordiging van de werklieden bij de Overheid.
Dit zijn geen kerkelijke quaesties.
Dan zouden de diakenen moeten studeeren. Ook ziekenverpleging is op zichzelf geen kerkelijke zaak, evenmin zorg voor geneesheeren en opleiding van verpleegsters. Ziekenverpleging is de zaak van familie allereerst, dan van de buren. Kan dit niet, dan voor rekening van de diaconie. Ook niet medische wetenschap en opleiding.
3e. Ten derde is te rekenen met de geldmiddelen. Veel zaken zijn er tot voorkoming en verhelping van nood.
4e. Het voornaamste is, dat bij alle uitbreiding van diaconale werkzaamheid er geschikte mannen noodig zijn. Waar men die heeft, komt de uitbreiding vanzelf. Waar men ze niet heeft, is uitbreiding onmogelijk. Men moet goed op de hoogte zijn. Los oordeel zou onchristelijk zijn.

Rekening aan den kerkeraad, zoodat de gemeente er ook kennis van kan nemen en bezwaren inbrengen.
De diakenen zijn afhankelijk van den kerkeraad, daar zij evenals de dienaren des Woords en de ouderlingen onder toezicht van den kerkeraad staan volgens artt. 16 en 23. Ze zijn geen apart bestuur, ook waar ze apart vergaderen.
De regeling voor het diaconaat gaat uit van den kerkeraad. Veel kan de kerkeraad ook aan de diaconie overlaten.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 25
Kerkorde GKN (1892) Art. 25