Catechismus prediken.

Art. LXVIII. De dienaars zullen alomme des Zondags, ordinaarlijk in de namiddagsche predicatie de somma der Christelijke leer in den Catechismus, die tegenwoordig in de Nederlandsche kerken aangenomen is, vervat, kortelijk uitleggen, alzoo dat dezelve jaarlijks mag geëindigd worden volgens de afdeeling des Catechismus zelven daarop gemaakt.

Voor ’t onderwijs van de jeugd en van mingeoefenden is van de vroegste tijden af in de Geref. kerken een Catechismus gebruikt, gelijk overal de kerken leerboekjes gebruikten.
Hier te lande waren Waalsche kerken in ’t Zuiden en Vlaamsche kerken in het Noorden. Dientengevolge was er van den aanvang af tweeërlei Catechismus in gebruik, een Fransche en een Nederlandsche.
De Fransche Catechismus was de Geneefsche Catechismus door Calvijn gemaakt en in alle kerken waar Fransch gesproken werd de Catechismus bij uitnemendheid.
De Nederlandsche kerken onder ’t kruis en in de verstrooiing gebruikten meest den Catechismus van à Lasco uit de Londensche vluchtelingenkerk 1550, door Maarten Micron uit ’t Latijn in het Hollandsch vertaald. Dit is toen spoedig ook in onze Hollandsche kerken gebruikt, zoo onder ’t kruis als in de verstrooiing (Duitschland). Ook wel waren er andere in gebruik b.v. de Emdensche Catechismus of ook allerlei soorten van „korte begrippen”, die een paar dozijn vragen inhielden.
In bijbels uit het 3e kwartaal van de 16e eeuw komen verscheiden soorten ervan voor. Behalve dat van Maarten Micron ook dat van Beza e.a.
Geheele eenparigheid was er nog niet.

|281|

Eerst in 1563 toen de Heidelbergsche Catechismus verscheen en terstond in het Nederlandsch werd vertaald, kwam er eenheid.
Gemaakt volgens opdracht, op last van Frederik III, keurvorst van de Paltz, werd hij in Februari 1563 in ’t Duitsch uitgegeven door Zacharias Ursinus en Caspar Olevianus, professoren te Heidelberg.
In datzelfde jaar kwamen er nog onderscheiden Duitsche drukken met kleine wijzigingen.
De tweede uitgave kwam eenige weken na de eerste met eenige wijzigingen. De belangrijkste bijvoeging is de vraag over het onderscheid tusschen het Avondmaal en de paapsche mis, doch zij is nog niet zoo uitvoerig als nu beantwoord.
In den derden druk, die kort na den tweeden verscheen, komt die vraag eerst in den tegenwoordigen omvang voor.
In den tweeden en derden druk, wordt alleen gezegd dat deze vraag bij vergissing was uitgelaten. In Nov. 1563 kwam er nog een vierde uitgave bij de editie van de Paltzische Kerkorde.
De Catechismus is eerst in ’t Latijn vertaald, niet door de opstellers zelf, maar door Lagus Pitopoeus, Heidelbergsche geleerde, eveneens op last van den Keurvorst.
Het gezag van den Duitsche en Latijnschen tekst staat dus niet geheel gelijk. De Duitsche tekst is de oorspronkelijke.
Ook verscheen er in 1563 een Saksische vertaling ten behoeve van Noord Duitschland en Noord Nederland, waar Saksich gesproken en verstaan werd.
En behalve die in 1563 ook twee Nederlandsche vertalingen tegelijk, de eene te Emden door een onbekenden vertaler uitgegeven, de andere te Heidelberg door Petrus Dathenus vertaald. Behalve die twee is in 1566 nog een derde vertaling verschenen, die van beide andere afwijkt.
Van deze drie vertalingen zijn er twee zeer weinig verspreid, en de eenige, die bij de gemeente in gebruik is gekomen, is de vertaling van Datheen geweest.
In 1566 verscheen een tweede editie daarvan met bijvoeging van Datheen’s psalmberijming en de liturgie.
In datzelfde jaar is die vertaling toen minstens driemaal, in 1567 minstens viermaal, in 1568 minstens driemaal herdrukt. En later nog vele malen. Het aantal is niet precies op te geven. Er staan geen cijfers op den titel. Alleen door vergelijking is het op te maken. Van vele edities is nog maar één exemplaar over. Zeer wel mogelijk is, dat er ook nog edities zijn, waarvan alle exemplaren verdwenen.
Deze verspreiding is begrijpelijk en eveneens laat het zich zeer goed begrijpen, dat die vertaling spoedig alle andere verdrong.
1. Datheen bezat nl. groote populariteit. In 1566 was hij de voorname leider. Door hagepreek en beeldenstorm kreeg de Reformatie voorname uitbreiding.
2. Ook, doordat Datheen’s vertaling met de psalmberijming en de liturgie saamgevoegd een compleet kerkboek vormde.
3. En ook door de verdienstelijkheid van zijn vertaling.

|282|

Deze Catechismus is zeer spoedig in algemeen gebruik gekomen en met de Confessie van 1561 ook binnen zeer korte tijd feitelijk door de kerken erkend als Formulier van Eenigheid voor de Ned. Geref. kerken.
Toen in 1568 de voornaamste hoofden en leiders der Gereformeerden bijeenwaren in Wezel, was blijkbaar de Heid. Catechismus reeds door alle kerken erkend als formulier van eenigheid.
Cf. Wezelsche artikelen Cap. II art. 8.
Bij ’t examen moet ook onderzocht of ze overeenstemmen met de leer, die publiekelijk in de kerken is aangenomen. Deze leer wordt dan gezegd vervat te zijn in de Belijdenis en in den Catechismus.
Dienovereenkomstig wordt in de vier artikelen van Cap. III (van de Catechismus) het voorschrift gegeven om bij het catechiseeren den Catechismus te gebruiken, terwijl de Waalsche kerken den Geneefschen Catechismus zouden gebruiken.
Dit omdat de Geneefsche niet in ’t Hollandsch en de Heidelbergsche niet in ’t Fransch bestond. Groot verschil overigens was er in geenen deele, want Olevianus en Ursinus waren goede Gereformeerden. Het kwam alles op ’t zelfde neer.
Het Convent drong er erg op aan, dat de predikanten den Catechismus zouden laten leeren, niet alleen, maar ook aan de kinderen verklaren en de ouders vermanen mede te werken.
In Cap. VI art. 10 wordt ook gezegd, dat men voor toelating tot het Avondmaal zou onderzoeken naar het „kort begrip” en dat men daar ook bij zal voegen de hoofdstukken van den grooten Catechismus (tegenover het formulier van den kleinen Catechismus-kort begrip).
Geheel zooals er in 1568 over gehandeld werd, weer besloten te Emden in 1571.
Art. 5. De Emdensche Synode voege er de bepaling bij, dat de kerken, die een anderen Catechismus gebruikten (den Woorde Gods gelijkvormig zijnde) niet zouden genoodzaakt worden te veranderen.
Dit was noodig, omdat bij de Ned. Geref. kerken ook behoorden de vluchtelingenkerken in Engeland, die den Catechismus van à Lasco gebruikten, welke ook zeer goed was.
Op de Dordtsche Synode van 1574 kwam een gravamen uit den Briel in. Men vond dat de Catechismus voor kinderen wat lang viel, en niet onthouden kon worden. Ook was het kort begrip voor oudere lieden beter te verstaan.
Daarom was door de Dienaren in den Briel en op de dorpen in de Classe goedgevonden het „korte onderzoek” van Maarten Micron in plaats van de kinderleer te gebruiken.
De Synode van 1574 keurde dit voornemen af. Cf. art. 2 van de acta. 1e. Er zal eenerlei Catechismus in alle kerken zijn. 2e. Dit zal de Heidelbergsche Catechismus zijn. 3e. Alleen deze werd erkend. Toch werd het vrijgelaten dat de dienaars aan sommigen in het bijzonder het „korte onderzoek” laten leeren.

|283|

Wel mochten de predikanten het „korte onderzoek” als vragenboekje er bij gebruiken, maar slechts één Catechismus, de Heidelbergsche, werd kerkelijk erkend. Het korte onderzoek mocht niet in de plaats van den Catechismus gesteld.
In dezelfde Synode is in art. 80 ook nog bepaald, dat de Catechismus ‘s middags zou gepreekt worden, ook als het Avondmaal gehouden was en in art. 22 dat de meesters hem op de scholen aan de kinderen zouden leeren.
Op eene vraag uit Walcheren (part. vragen art. 1) of het niet goed was de predikanten te helpen met goede homilieën van den Catechismus, of goede uitleggingen voor de predikanten niet noodig waren, antwoordde de Synode, dat men dat nog zou achterwege laten. Wel was het goed op de Classe door de predikanten om beurten een paar vragen te doen verklaren, met critiek door de andere aanwezige predikanten.
Vraag en besluit hadden tot reden, dat er veel onkunde was. Er waren nog zeer veel slecht onderlegde predikers. Vele Roomsche predikers waren pas overgekomen. Sommigen hadden weinig gestudeerd daar men alleen in Heidelberg en Geneve Gereformeerd studeren kon. De nationale Synode van 1578 handhaafde de besluiten der vorige.
Art. 54, De Heid. Catech. werd gehandhaafd voor de Ned. Kerken en de Geneefsche voor de Waalsche. Maar omdat op een aantal plaatsen het korte onderzoek van Maarten Micron in gebruik was werd bepaald, dat ook vrijstond, dat bij ’t onderwijs te gebruiken.
De Middelburgsche Synode van 1581 heeft over den Catechismus de zaken in status quo gelaten en blijkbaar ondersteld, dat de Catechismus nog voortdurend gepredikt werd.
In art. 28 van de part. vragen is bepaald, dat de Catechismusprediking ’s namiddags zou geschieden.
Op de Synode van 1586 is toen het artikel in de tegenwoordige redactie gekomen.
Art. 61 = Art. 68 red. 1618/19.
De Dordtsche Synode van 1618 heeft zich toen weer zeer bepaald met den Catechismus bezig gehouden. Niet met de vraag welke Catechismus men gebruiken zou, maar wel hoe die Catechismus bij het volk ingang zou vinden, hoe men er voor zorgen zou, dat hij in de gemeente leefde. Cf. de 14e Sessie. Er kwamen klachten in, dat op vele plaatsen de Catechismusprediking verruimd werd. Sterk werd aangedrongen op het houden daarvan. De Synode besloot het artikel te vernieuwen en met censuur te dreigen waar ze nagelaten werd.
De namiddagpreek mocht ook niet verzuimd uit gebrek aan hoorders. In verschillende Classen was ze maar afgeschaft. Dit is verkeerd. Ze moesten preeken, ook al komt alleen hun familie. Als ze zoo voorgingen zou er wel navolging zijn. Ook werd besloten bij de Overheid het besluit te bewerken, dat geen andere dingen zouden geschieden, die verhindering gaven.
Na die bepalingen der Synode volgt nu aan het slot van de 14e Sessie, dat er klacht is over de ondoelmatigheid en ongenoegzaamheid van den Catechismus om haar uitvoerigheid in sommige antwoorden. De Catechismusinstructie uit den Heidelbergschen Catechismus is niet voldoende.

|284|

Wat nu buitendien nog zou te doen zijn.
Daarop werd advies gevraagd aan de buitenlandsche godgeleerden en aan de binnenlandsche colleges.
In de 15e Sessie op 28 november 1618, den volgenden dag zijn toen die adviezen ingekomen. In extenso zijn ze in de acta opgenomen. Van Engeland, de Paltz, Hessen, Zwitserland, van Geneve, van Bremen. De stand van zaken in die kerken werd uiteengezet. Medegedeeld werd hoe het in die onderscheiden landen geschiedde en hun verdere opinie over die zaak.
Een besluit van de Synode is daarop in de 17e zitting genomen. Een concept-besluit is in behandeling gekomen en aangenomen over de Catechismus en de manier van catechiseeren. Drieërlei manier is er. 1. in huis, 2. op school, 3. in de kerk.
Dan 1. over de plichten der ouders in huis, 2. over de plichten der meesters op school in dit stuk. Hierbij wordt gezegd dat er voor de jeugd noodig is drieërlei vorm van leerboek of Catechismus.
a. voor de kleine kinderen: een zeer korte, waarin de 12 artikelen, ’t Onze Vader, 10 geboren met een paar vragen.
b. Wat grooter, een soort van kort begrip uit den Catechismus. Waarvoor als zeer geschikt werd aangewezen, dat kort tevoren door Herman Faukelius e.a., Middelburgsche predikanten, gemaakt was. Ook zou de Synode er zelf een later opstellen.
c. De geheele Catechismus.
3. De predikanten zouden preeken en onderwijzen en op de scholen toezien.
Een Commissie werd benoemd om uit den grooten Catechismus twee extracten te maken, bestaande uit: Gomarus, Polyander, Thysius, Faukelius, Udemants etc. Zooveel mogelijk zouden ze woorden uit den Catechismus zelf gebruiken.
Kort daarna kwamen de Arminianen. Hun zaak moest toen eerst behandeld.
Daarna kwam deze quaestie weer aan de orde. Cf. Post acta Sessie 47 op 27 Mei 1619.
De twee extracten waren gereed. Het kleine is voorgelezen, nagezien en geapprobeerd, nadat er een enkel woord uit den Catechismus was bijgevoegd. Het bestond uit 20 vragen en antwoorden en is toen lang in gebruik geweest.
De middelsoort Catechismus oordeelde de Praeses te lang om voor te lezen. Vrijgelaten werd dit kort begrip te gebruiken of dat van Faukelius. Dit concept is dan ook niet voorgelezen. Men was het dus blijkbaar met den praeses Bogerman eens, dat het te lang was.
In de praktijk volgde men voortaan het kort begrip van Faukelius, dat door de Synode niet is gemaakt, maar wel geapprobeerd.
Van die tijd af was de Catechismus Formulier van Eenigheid en leerboek.
Veel quaestie is er hier in later tijd over den Catechismus niet geweest. Moeielijkheden zijn niet voorgekomen. Wel zijn er vragen gedaan omtrent den Catechismus en de Catechismusprediking, maar die zijn spoedig opgelost.

|285|

Wel eens is de vraag gedaan, of men bij de Catechismusprediking altijd gehouden is aan de afdeeling in Zondagen en of men moet beginnen over den eersten Zondag op den eersten Zondag van het jaar te preeken.
In het algemeen is het wel de bedoeling van de Kerkorde, maar afwijking is soms niet te veroordeelen. Het is geen wet van Meden en Perzen. Er kan inbreuk op worden gemaakt. Allerlei omstandigheden kunnen veroorzaken, dat de Catechismus niet rond in een jaar wordt doorgepreekt, b.v. Biddag op Zondag. Dankzegging. Vacature. ’t Kan ook noodig zijn in zekere gemeenten, vooral op ’t platteland, één vraag wat uitvoeriger te behandelen.
Wel eens is de objectie gemaakt dat er Catechismuszondagen zijn, die veel te lang zijn, doch deze objectie van te veel stof in één Zondag gaat niet door.
De eisch is niet, dat men bij elken Zondag alles even uitvoerig moet behandelen, dat aan ieder punt evenveel tijd zal worden besteed. Bij verschillende keeren kan men op verschillende punten nadruk leggen.
Ook is de vraag gedaan, of men vooraf een tekst moet voorlezen?
Sommigen wilden het zelfs in zooverre, dat ’t niet behoefde bij ’t Onze Vader en de 10 geboden. In den eersten tijd is dit nooit en nergens in de kerken gedaan.
Er is veel tegen te zeggen.
De Catechismusprediking gaat uit van de veronderstelling, dat de Catechismus aan Gods Woord ontleend is, dat hij is een korte samentrekking van de leer uit Gods Woord. Daarom moet bij de behandeling aangewezen hoe hij aan Gods Woord ontleend is.
Het vooropzetten van een tekst zou haast veronderstellen, dat de Catechismus niet uit Gods Woord was genomen. Zulk een tekst, die een geheele Zondagsafdeeling dekt, is nooit te vinden. Zet men er een tekst boven, dan moet hij behandeld worden. Laat men dien tekst rusten, dan gebruikt men dien tekst voor motto. En men mag Gods Woord nooit voor motto gebruiken.
Bij elke Catechismuspreek moeten in de preek zelf de teksten voorkomen, welke te verklaren van zelf taak is. Bij elke afdeeling zijn een 10-, 20- of 30-tal teksten te voegen en te verklaren. Dan is ook de Catechismusprediking juist een verklaring van Gods Woord.
Het is dus geen terzijdestelling van de H. Schrift, wanneer men de Catechismus preekt zonder tekst vooraf.
Eigenlijk is ook de oorspronkelijke Catechismusprediking niet een preek voor de gemeente, maar een onderwijzing van de gemeente in de Christelijke leer. In den eersten tijd kwam dit uit, doordat er gevraagd en geantwoord werd.
Vraag of dat nog moet onderhouden?
In de groote steden geschiedt het nog wel. Aanbeveling verdient het opdreunen van de antwoorden door kinderen niet.

|286|

(Prof. weet nog uit zijn jeugd, dat in Leiden voor den voorganger twee kinderen zaten. Niet altijd waren er kinderen te vinden. Daarom werden er kinderen uit het weeshuis gedresseerd. Dit gaf dus niet den indruk van Catechisatie, maar dat de kinderen in het weeshuis goed konden leeren. Het kweekte geestelijke hoogmoed.)
Een eigenlijke groote catechisatie, waarbij naar aanleiding van verkeerde antwoorden iets wordt terecht gewezen, is moeilijk in te voeren.
De schijn van een catechisatie is niet noodig en te verwerpen. Op dorpen zijn de kinderen verlegen. En Catechismus opzeggen kan de predikant ook evengoed. De kinderen leeren er den Catechismus toch niet door, alleen den Zondag, die voor hun rekening komt.
Eindelijk is nog in ’t oog te houden, dat de Catechismusprediking niet te lang duren moet, hoogstens één uur of ¾ uur. Met zingen enz. mee 1 1/2 uur. Anders is het afmattend en vermoeiend. Menschen die al één preek hebben gehoord, luisteren niet gemakkelijk zoo lang meer. Er moet op aangedrongen, dat vooral kinderen in de kerk komen. En ook kinderen, die bij de Catechismuspreek hooren, kunnen niet gemakkelijk zoo lang aandacht houden. Men moet zich dan maar wat bekorten. Alles te behandelen zou wel vier uren duren. Men moet altijd, nu eens dit, dan eens dat punt op den achtergrond laten.


Rutgers, F.L. (1892-)


COMMENTAAR OP
Kerkorde Dordrecht (1619) Art. 68
Kerkorde GKN (1892) Art. 68