Art. LI. Alzoo in de Nederlanden tweeërlei sprake gesproken wordt, is voor goed gehouden, dat de kerken der Duitsche en Waalsche taal, op haar zelve haar kerkeraad, classicale vergaderingen en particuliere synoden hebben zullen.
Art. LII. Is niettemin goedgevonden, dat in de steden, waar de voorzeide Waalsche kerken zijn, alle maanden sommige dienaren en ouderlingen van beide zijden vergaderen zullen, en goede eendracht en correspondentie met malkanderen te houden, en, zooveel mogelijk is, naar gelegenheid des noods met raad malkanderen bij te staan.
De artikelen 51 en 52 behooren bij elkaar. Ze handelen over de
positie, die de Waalsche kerken in het kerkverband innemen.
Waalsche kerken zijn er altijd geweest. Ze waren hier van den
beginne af aan. De eerste particuliere synoden zijn zelfs van
Waalsche kerken geweest (in 1563). In het zuiden waren alleen
Waalsche kerken.
Bij de constitueering van het kerkverband in 1571 te Emden waren
er ook de Waalsche kerken in de Zuidelijke Nederlanden en in de
verstrooiing in betrokken, want er wordt gesproken van de
Waalsche kerken in de Z. Ned., van de Waalsche vluchtelingenkerk
te Londen, in de Paltz.
Toen later de Zuidelijke Nederlanden almeer onder Spanje kwamen,
ontstonden ook in de Noordelijke Nederlanden Waalsche kerken van
gevluchte Walen. Vooral in Holland, ook in Zeeland, Utrecht,
Gelderland. Bij de Geref. kerken konden zij niet komen, want zij
verstonden geen Nederlandsch. Het taalverschil vorderde een eigen
dienst. Toch wilden zij saamvergaderen.
Dit geschiedde dan ook van 1574 af.
Sedert dien tijd begonnen zij samen te vergaderen in classes met
de Nederduitsche kerken, maar als afgevaardigden, die geen
Hollandsch verstonden.
Het bleek dan ook, dat dit niet ging om de taal. Reeds in 1577
was er te Dordt een aparte vergadering van Walen; de 1e Waalsche
synode van de Zuid-Nederlanden en Holland.
|192|
Er waren niet vele kerken.
Op de nationale synode van 1578 is in de K.O. een artikel 46
opgenomen, waarin men uitsprak, dat de Waalsche kerken door een
ordonnantie Gods gescheiden van de Nederduitsche kerken,
afzonderlijk zouden vergaderen.
Maar beide soorten van kerken zouden saamvloeien in de Nationale
Synode. Alleen in de nationale synode zouden afgevaardigden komen
van de Waalsche kerken. Daartoe moesten dan personen gekozen
worden, die wat Hollandsch verstonden.
Besluiten daar genomen mochten door de Waalsche kerken niet
veranderd worden.
Zoo waren de Waalsche kerken vertegenwoordigd op de nationale
synoden van 1581 en 1586. Deze bepaling werd op de synoden
voortdurend bestendigd en bleef ook in 1618 in de kerkorde.
Art. 52.
In 1586 kwam er bij, wat nu in art. 52 staat en wel op verzoek
van de Waalsche kerken zelve.
Volgens punt 7 van den staat der gravamina was er een verzoek der
Waalsche kerken ingekomen, dat op zekeren tijd hun kerkeraden met
de Nederduitsche kerkeraden zouden vergaderen. Of wel, dat
sommigen zouden gedeputeerd worden, omdat de Walen geen
Hollandsch verstonden en sommige Ned. ouderlingen geen Fransch,
anderen wel.
’t Was om te zorgen, dat men altijd eenstemmig zou handelen in
zaken van tucht en leer. Ook was het voor den overgang van de
eene gemeente naar de andere. Men wilde zoo verschil van
toepassing van kerkorde en verschil van kerkinrichting opheffen,
omdat anders alleen botsing en schade kon komen.
In ’t begin der 17e eeuw is dit te Amsterdam goed te stade
gekomen tegenover den Arminiaansch geworden Ds. Moulard.
Van de toepassing kwam echter hoe langer hoe minder. Men liet ’t
aan de menschen zelf over bij welke kerk zij wilden zijn.
In de vorige eeuw is dit aanleiding geworden, dat de
aanzienlijken, wanneer er een welsprekend predikant was, alleen
naar de Walenkerk gingen. In ’t begin dezer eeuw is dit artikel
nog eens ter sprake gekomen op een synode van het Hervormde
Genootschap. Er zijn toen een aantal Waalsche kerken opgeheven,
omdat er geen leden meer waren. Bij Koninklijk besluit werd dit
genoemd vereeniging van de Waalsche kerken met de Ned. Herv.
Kerk, d.w.z. dat een enkele Walenouderling opgeslokt werd. Dit
gold voor kleine plaatsen. In groote plaatsen durfde Willem I het
niet aan. In kleine plaatsen waar de Walenkerk op de nominatie
stond om opgenomen te worden (Breda, Bergen op Zoom, enz.) droeg
men aan dien gecombineerden kerkeraad vele zaken op. De synode
van 1817 haalde art. 52 op. Zij stelde voor dat in de groote
steden de kerkeraden ook zouden saamvergaderen. In het rapport
haalde men dit aan als de weer opleving van een oud en
broederlijk gebruik. Doch dit was slechts een voorwendsel om min
geschikte (immers orthodoxe) lieden als ouderlingen te weren,
want nu moest men Fransch kennen. De synode vond dit voorstel
echter nog wel wat te gewaagd en het
|193|
werd voorlopig uitgesteld.
In ’t algemeen kan met betrekking tot deze twee artikelen gezegd,
dat ze van weinig belang voor onze kerken zijn.
Tegenwoordig beteekenen de Waalsche kerken niets meer. Ze bestaan
soms alleen nog omdat er een kerkgebouw en goederen bestaan en om
de staatstraktementen. In Amsterdam, Den Haag, Rotterdam kon
misschien de kerk blijven staan, in al de andere plaatsen echter
niet. Er zijn geen gevluchte Walen meer, die alleen Fransch
verstaan.
Bovendien de Waalsche kerken die er nog zijn, zijn van de zuivere
belijdenis geheel en al afgeweken. Bij hen zijn sierlijke
redenen, kort en zonder ernst. Een zeker gehoor zocht zoo iets.
De predikanten moesten zoo blijven preeken om hun gehoor te
houden.
Wat tegenwoordig ernstig is, voegt zich bij de Ned. kerken en
blijft niet bij de Waalsche.