Artikel XLII.
Waar in eene kerk meer predikanten zijn dan één, zullen ook zij, die niet volgens het voorgaande artikel afgevaardigd zijn, in de classis mogen verschijnen en adviseerende stem hebben.
Zie artikel 43.
Zie voor de toelichting artikel 43.
  Artikel 47.
  Waar in een kerk meer predikanten zijn dan één, zullen ook zij
  die niet volgens het voorgaande artikel afgevaardigd zullen zijn,
  in de classis mogen verschijnen en adviserende stem hebben.
De commissie stelt in haar artikel 47, in overeenstemming met artikel 42 van de vigerende kerkorde, voor om de predikanten van een gemeente, die meer dan één predikant hebben, die niet ter classis afgevaardigd zijn, adviserende stem ter classis te verlenen. Deputaten stellen voor dit artikel te laten vervallen in de vigerende kerkorde. Bij een proefstemming blijkt ter synode zulk een gebrek aan eenparigheid, dat besloten wordt deze zaak ook ter nader advies aan het nieuwe deputaatschap over te geven.
  9. ARTIKEL 42 Vigerende Kerkorde.
  Depp. g.s. Hattem stelden voor, dit artikel te doen vervallen.
  Aangezien heel wat stemmen opgingen om het te handhaven kregen
  depp. deze zaak opnieuw te bezien.
  De zaak in geding is de aanwezigheid van niet afgevaardigde
  predikanten ter classis en hun bevoegdheid aldaar.
  In de historie is de classisvergadering aanvankelijk een
  aangelegenheid geweest van voornamelijk predikanten. De franse
  kerkorde van 1559 bepaalde, dat de dienaren een of meer
  ouderlingen of diakenen van hun kerken mee moesten brengen.
  Blijkbaar gingen de gedachten zich meer bewegen in de richting
  van afvaardiging en vertegenwoordiging van de kerken.
  In de nederlandse kerken werden de predikanten wellicht ook
  beschouwd als vertegenwoordigend hun kerken, maar ze kwamen meer
  naar voren als de gezamenlijke dienaars van hun classis. Zo
  bepaalde Dordrecht 1574 X slot: "Sullen doch de Dienaers van
  allen Classen ghehouden sijn bij een te comen telcken datse om
  eenighe nootsaecken beroepen worden". Vgl. Emden 1571, "Eenige
  Statuten van de Classische Verzamelingen" art. 1 en 2.
  Dordrecht 1578 legde het accent op de afvaardiging en verbond
  daaraan de keurstem: "Wt een yeghelicke ghemeynte sal een Dienaer
  des woordts met een Ouderlinck op de classicale versamelinghe
  verschijnen. Ende hoewel alle Dienaers dier classe, als oock alle
  Ouderlinghen der plaetse  daer de versamelinghe ghehouden
  wordt in den classen moghen koemen, soo en sullen nochtans niet
  meer dan twee van de kerckenraet daertoe vercoren wt een
  yeghelicke ghemeynte kuerstemmen hebben" (art. 27).
  Middelburg 1581 en Den Haag 1586 regelden alleen de afvaardiging
  en de keurstem (resp. art. XXV/XXX en XXI/XXXvIII), waarbij de
  mogelijkheden van 1578 uiteraard van kracht bleven.
  Practijk werd dat alle predikanten in de classisvergadering
  aanwezig waren en meespraken. "De nood der tijden drong er toe.
  Op schier iedere classe moesten gewichtige besluiten genomen,
  regelingen getroffen, en critiek op de korte predicatie van
  onervaren en slecht gevormde predikanten geoefend worden" (Korte
  Verklaring van de K.O., Joh. Jansen p. 192).
  Meningsverschil rees alleen over de beperking van het stemrecht
  tot de afgevaardigde predikanten. Bouwman (Geref. Kerkrecht II p.
  137) meldt dat op de synode van Tholen 1602 twee tegengestelde
  rapporten dienden. Het ene verdedigde de reeds geldende bepaling,
  dat elke kerk slechts één predikant en één ouderling met keurstem
  kon afvaardigen, omdat in feite de kerkeraden de leden waren van
  de classisvergadering. Het andere beschouwde de predikanten als
  "lidmaten der classis" (zij ondertekenden immers ter clássis de
  belijdenis) en verdedigde, dat zij daarom zitting behoorden te
  hebben met beslissende stem.
  Nadat hier en daar enkele compromis besluiten gevallen waren
  bracht de nationale synode van Dordrecht 1618/1619 de zaak tot
  een beslissing ten gunste van de stemlustige predikanten: "Daer
  in een plaetse meer Predicanten sijn als een, sullen die
  altesamen in de Classe moghen verschijnen ende keurstemmen
  hebben, ten ware in saken, die hare persoonen ofte Kercken int
  bysonder aengaen"(art. XLII).
  Utrecht 1905 redigeerde het huidige artikel: geen keurstem meer
  voor niet-afgevaardigde predikanten, maar oudergewoonte wèl de
  adviserende bevoegdheid.
  Bouwman (a.w. II p. 139) toont zich met deze situatie ingenomen:
  "Het is voorzeker wenschelijk, dat al de predikanten geregeld op
  de classisvergadering verschijnen, en deze dienen met hun advies.
  De beslissende stem kan aan de predikanten, die niet afgevaardigd
  zijn, niet worden verleend, maar desniettemin blijven de
  predikanten, die geen keurstem bezitten, grooten invloed oefenen
  op de vergadering. Een persoon kan door zijn woord veel grooter
  invloed uitoefenen, dan hij door een stem zou vermogen te
  doen".
  Juist op dit punt werd in het rapport, dat diende ter g.s.
  Kampen, bezwaar aangetekend. Daarin werden drie argumenten
  aangevoerd om art. 42 te laten vervallen en dus geen
  niet-afgevaardigde predikanten meer toe te laten tot de
  classisvergaderingen met adviserende stem, namelijk:
  a. in vergelijking met de ouderlingen wordt aan de predikanten
  een grotere plaats toegekend;
  b. het betreft de grotere kerken;
  c. de classis is vrij advies te vragen aan wie zij wil.
  Depp. moesten zich nader beraden over de implicaties van een en
  ander. Het derde argument, hoe waar ook, kan in zichzelf de
  doorslag niet geven. De beide argumenten onder a. en b. komen
  overeen met wat eertijds in de "strijd" om de keurstem een rol
  speelde: de evt. overheersing van ouderlingen door predikanten en
  van kleine kerken door grotere.
  De vraag is wat een "grotere plaats" hier inhoudt.
  Als het gaat over stemmingen, dan houdt een grotere plaats
  onvermijdelijk een groter aandeel bij de beslissing in.
  Overstemming en overheersing komen dan duidelijk in zicht. Gaat
  het over de besprekingen, dan oefent men wel invloed (om de term
  van Bouwman te gebruiken) maar die invloed is toch van andere
  aard dan bij het stemmen. De invloed via discussie is, als het
  goed is, gebaseerd op kundigheid en argumentatie. Het is de
  vraag, of een groter aandeel in de discussie direct samenhangt
  met een groter áántal predikanten, het is ook de vraag of hun
  invloed toeneemt evenredig met hun aantal. De relatie: aantal
  stemmen - beslissing is duidelijk. De relatie: aantal sprekers -
  beslissing is ondoorzichtig.
  Ook lijkt het minder juist de predikanten als groep tegenover de
  ouderlingen te stellen, als zouden de predikanten een
  gezamenlijke invloed uitoefenen naast of tegenover die van de
  gezamenlijke ouderlingen.
  Als overheersing via de keurstem uitgesloten is, achten depp. het
  toch wel zinvol, bij de advisering zoveel mogelijk ervaren
  raadgevers te betrekken.
  Als argument voor de handhaving van art. 42 is aangevoerd de
  continuïteit in de arbeid van de opeenvolgende
  classisvergaderingen. Principiële continuïteit wordt bereikt
  doordat de vergaderingen zich trouw houden aan confessie,
  kerkorde en classicale regelingen. Practisch wordt continuïteit
  bevorderd, wanneer althans de predikanten uit elke kerk telkens
  aanwezig zijn. Elementen, die vanuit een kerk in discussies zijn
  aangedragen, kunnen licht over het hoofd worden gezien als bij de
  behandeling van een soortgelijke zaak zowel de predikant als de
  ouderling van die kerk anderen zijn dan tevoren.
  Een argument uit de kerken was: niet afgevaardigde predikanten
  moeten zitting kunnen hebben in het moderamen. Dit heeft als
  practisch argument inderdaad enige kracht. Organisatorisch loopt
  alles eenvoudiger, wanneer de predikanten in alfabetische
  volgorde door het moderamen rouleren. Het wordt ingewikkelder
  wanneer telkens bedacht moet worden, dat een of meer predikanten
  er de volgende vergadering niet zullen zijn. De scriba van een
  vergadering zal in voorkomende gevallen niet op de volgende
  aanwezig zijn om zijn notulen toe te lichten.
De samenvatting kan als volgt worden opgemaakt:
  tegen handhaving van art. 42:
  a. grotere inbreng bij de discussies mogelijk van predikanten
  boven ouderlingen;
  b. grotere inbreng bij de discussies mogelijk vanuit grotere
  kerken boven kleine.
  vóór handhaving van art. 42:
  a. het is niet bewezen dat "groter" op het gebied van
  niet-beslissend meespreken hetzelfde is als "te groot";
  b. het is niet bewezen dat een groter aantal sprekers meer
  invloed betekent bij een te nemen beslissing;
  c. elke kerk heeft niet meer dan twee stemgerechtigde
  afgevaardigden;
  d. de kundigheid en ervaring van alle bij het classicaal gebeuren
  betrokken predikanten kan gebruikt worden;
  e. de continuïteit in de arbeid wordt bevorderd;
  f. de afwisseling in het moderamen verloopt organisatorisch
  eenvoudiger.
Depp. concluderen dat het tégen niet van voldoende gewicht is om tot opheffing van dit artikel over te gaan. Zij stellen voor art. 42 aldus te doen luiden:
Waar in een kerk meer predikanten zijn dan één, zullen ook zij die niet volgens het voorafgaande artikel afgevaardigd zijn in de classis aanwezig kunnen zijn en adviserende stem hebben.
44. Artikel 42 (rapport-1976, p. 18-21)
  R.a. Waarom predikanten wel en ouderlingen niet?
  Dat is de vraag in een aantal reacties op het voorstel, artikel
  42 te handhaven.
  Een inzender citeert uit de dissertatie van S. G. Huh, dat het
  ouderlingenambt 'oorspronkelijk niet als een hulpdienst voor de
  dienaren des Woords is ingesteld, maar als een ambt dat ten volle
  recht voor de leiding en de regering van de gemeente bezit'; zelf
  voegt hij eraan toe dat de predikanten alleen maar onderscheiden
  zijn van de ouderlingen door het recht van de bediening van Woord
  en sacramenten. Zijn conclusie is: art. 42 moet vervallen óf ook
  de ouderlingen moeten erin genoemd worden. Aangezien het laatste
  onpractisch is, blijft het eerste over.
  b. Enkele inzenders blijven beducht voor een dominerende inbreng
  van de grotere kerken boven de kleinere en van predikanten boven
  ouderlingen.
  Er is sprake van dominokratie en van een 'clericaal trekje' (S.
  G. Huh).
  Een kerkeraad meent dat grotere invloed op een beslissing via een
  groter aantal sprekers, door depp. niet bewezen geacht, toch wel
  aantoonbaar is. Als bij grote zaken de spreektijd gerantsoeneerd
  wordt, leidt een groter aantal predikanten-sprekers gemakkelijker
  tot overwicht. Ook deze kerkeraad komt tot de conclusie: òf art.
  42 moet vervallen, òf ook de ouderlingen moeten met adviserende
  stem aanwezig kunnen zijn.
  In dezelfde geest schrijven kerkeraden, dat er niet alleen
  predikanten, maar ook ouderlingen zijn die over kundigheid en
  ervaring beschikken, en dat de continuïteit in de arbeid ook kan
  worden bevorderd door niet-afgevaardigde ouderlingen met
  adviserende stem aanwezig te doen zijn.
  c. Een kerkeraad is het wel eens met art. 42, maar vindt dat de
  niet-afgevaardigde predikanten niet in het moderamen een functie
  mogen hebben. Een praeses bijv. moet de 'actie regeren', dus
  voorstellen kunnen doen, en op die manier wordt men op een
  verkapte manier toch lid van de vergadering.
  d. Een kerkeraad meen dat het karakter van een meerdere
  vergadering niet toelaat, dat anderen dan afgevaardigden er een
  plaats ontvangen.
  e. Sommigen zien in art. 42 een beknotting van de classis in haar
  vrijheid, zich te laten adviseren door wie zij wil. Een kerkeraad
  doet het voorstel, in art. 42 voortaan te bepalen: 'Het staat
  iedere classis vrij om in alle gevallen waarin dat gewenst wordt,
  adviseurs aan te trekken'.
  f. Een kerkeraad pleit voor de mogelijkheid dat
  niet-afgevaardigde ouderlingen bij de clasisvergadering
  aanwezig kunnen zijn. Bij ingrijpende zaken moet vaak in een
  voortgezette of volgende classis gehandeld worden. Komt er dan
  een andere afgevaardigde, of een sedundus, dan is hij niet op de
  hoogte van de discussies, maar moet wel mee beslissen. Het
  verzoek is, artikel 42 zo te redigeren dat zij die in de kerken
  van de classis als ouderlingen dienen, het recht hebben in de
  classis aanwezig te zijn (al of niet met adviserende stem)
  evenals de niet-afgevaardigde predikanten.
  g. Voorstel, een bepaling op te nemen over comité-zittingen.
  De zenders van de afgevaardigden, aan wie zij rapport moeten
  uitbrengen, behoren niet van aanwezigheid bij comité-zittingen te
  worden uitgesloten. Hetzelfde geldt van secundi-afgevaardigden
  naar de andere meerdere vergaderingen. Het voorstel is: 'Wanneer
  de vergadering in comité bijeen is zullen 1) in de classis
  predikanten, die volgens art. 42 in de vergadering mogen
  verschijnen en ook ouderlingen, die niet volgens de vorige
  artikelen afgevaardigd zijn - 2) en in meerdere vergaderingen de
  secundi-afgevaardigden aanwezig mogen zijn'.
  h. Enkele reacties worden ditmaal vermeld, die positief zijn,
  omdat elementen worden genoemd die depp. in hun rapport niet
  hadden.
  1.  Opheffing van art. 42 zou nadelig zijn voor grotere
  kerken. Kleine kerkeraden hebben het voordeel, dat de ouderlingen
  bij de classicale arbeid betrokken zijn en daarin ervaren worden.
  In de kerkeraad die deze reactie inzendt, komen de meeste
  ouderlingen tijdens hun vierjarige dienstperiode niet aan de
  beurt voor afvaardiging. Als men hetzelfde rouleersysteem nu
  strak invoert voor predikanten, dan is er in grote kerken niemand
  meer zonder onderbreking bij deze arbeid betrokken, wat
  schadelijk is voor de beleving van het kerkverband.
  2.  Een kerkeraad schrijft dat het enige goede argument voor
  art. 42 is, dat de betrokken predikanten zitting nemen namens hun
  leraarschap. Dat is hun persoonlijk ambt en heeft dus niet te
  maken met bijv. grotere kerken. Op die grond kunnen immers ook
  hoogleraren als adviseurs optreden ter generale synode.
  M. a.  Depp. hebben gerapporteerd tegen de achtergrond dat
  het hier ging, niet om de vorming van een nieuwe regel, maar om
  het evt. wegnemen van een bestaande. Zij hebben de over en weer
  gebruikte argumenten verzameld en tegen elkaar afgewogen. Niet
  elk argument werd van hetzelfde gewicht bevonden, maar de schaal
  sloeg toch door ten gunste van handhaving. Nergens is gesteld dat
  predikanten meer rechten behoren te hebben in de leiding van de
  kerken dan de ouderlingen.
  Wil men vanuit dit dilemma discussiëren over art. 42, dan komt
  men onvermijdelijk tot de vraag 'waarom de één wel, de ander
  niet' en tot de stelling 'of niemand, óf ook ouderlingen'. Depp.
  menen dat het geen gezond uitgangspunt is, de zaken zo te willen
  regelen dat predikanten en ouderlingen elkaar in evenwicht
  houden, in getal, in rechten, in spreektijd enz. De ouderlingen
  en de predikanten vormen geen twee belangengroepen, die elk hun
  vertegenwoordiging moeten hebben volgens de formule van absolute
  gelijkheid. Depp. hebben niet gevonden dat dit het stramien was,
  waarop de afvaardigingsregel 'een predikant en een
  ouderling',  'twee predikanten en twee ouderlingen'
  geborduurd werd.
  Wanneer er moeiten zijn in de kerken is de practijk niet, dat de
  predikanten één lijn trekken tegenover de ouderlingen en
  omgekeerd. De scheidslijnen lopen dan meest tussen de
  afvaardigingen, een enkele keer daar doorheen.
  Als alles goed is op het kerkerf, wordt er niet touw-getrokken
  tussen afvaardigingen en evenmin tussen ouderlingen en
  predikanten. Het gaat dan om de meest vruchtbare vorm van beraad
  ten dienste van de kerkelijke samenleving.
  b. Dominokratie en clericalisme zijn geen juiste woorden in dit
  verband. Art. 42 verhindert, dat de predikanten als groep tot
  heersen kunnen komen: alleen de afgevaardigden hebben
  stemrecht.
  Wanneer de spreektijd gerantsoeneerd wordt kan vanuit een kerk
  met meer predikanten vaker het woord gevoerd worden. Aangenomen
  dat èn de afgevaardigde predikant èn de ouderlingen voor hun taak
  berekend zijn, zal niet de frequentie of de lengte, maar het
  gehalte van het gesprokene de doorslag moeten geven. Het feit dat
  er kundige en ervaren ouderlingen zijn doet niets af aan het
  andere feit, dat de kerken een opleiding tot de dienst des Woords
  in stand houden om predikanten te ontvangen die meer dan anderen
  geschoold zijn in de uitleg van de Schriften, de bestrijding van
  dwalingen en de toepassing van het kerkrecht. De vrees voor
  dominokratie moet er niet toe leiden, dat de kerken het in hun
  predikanten aanwezig arsenaal niet zo goed mogelijk gebruiken.
  Dit speelt met name in de classisvergaderingen een belangrijke
  rol. Dan speelt het samenleven van de kerken zich in feite af in
  onderlinge hulp en op elkaar toezien. Daar worden de kandidaten
  toegelaten tot de kansels, daar wordt ook het advies gegeven tot
  voortgaande tucht over leden en ambtsdragers.
  Dit alles betekent niet dat depp. enige materieel bezwaar zouden
  hebben, de niet-afgevaardigde ouderlingen in de classis toe te
  laten met adviserende stem. Alleen menen zij dat men dan gevaar
  loopt in het boven afgewezen dilemma te treden en bovendien het
  doel van het adviseurschap voorbijschiet.
  c. De niet-afgevaardigde predikanten kunnen in het moderamen mee
  rouleren. Depp. hebben dit getaxeerd als een practisch argument,
  dat als zodanig enige kracht heft. Meer niet. Het verbieden van
  deze mogelijkheid is h.i. echter niet erg zinvol. Wie zo als
  praeses optreedt heeft zich te houden aan zijn kerkrechtelijke
  positie. Als praeses kan hij een voorstel doen voor de goede orde
  of tot afronding van een discussie, maar hij dient geen materiële
  voorstellen of amendementen in en blijft buiten stemming.
  d. Het karakter van een meerdere vergadering brengt mee, dat
  niet-afgevaardigden nooit een plaats als afgevaardigden kunnen
  krijgen. Deputaten en adviseurs kunnen door elke vergadering
  ontvangen en aangehoord worden.
  e. In R. e. wordt naar het oordeel van depp. een open deur
  geforceerd. Art. 42 bepaalt niet, dat alléén de
  niet-afgevaardigde predikanten uit het ressort als adviseur
  kunnen optreden.
  f/g. Tot de openbare zittingen van de kerkelijke vergaderingen
  hebben kerkleden als toehoorders toegang.
  Voor comitézittingen  hebben classicale ressorten veelal de
  regel dat ouderlingen uit de classis erbij mogen blijven. Er
  kunnen echter weleens redenen zijn in de aard van een zaak, om
  het comité strikt te houden. De gedachte dat de afgevaardigden
  ter classis aan hun zenders rapport moeten doen, ook van
  comité-zaken, doet niet geheel recht aan de taak van de meerdere
  vergadering als appèl-instantie. Het kan zijn dat een
  comité-zaak, die diep ingrijpt in het leven van leden in een van
  de kerken, wettig op het agendum van de classis staat, maar niet
  geschikt is voor rapportage in alle kerkeraden.
  Voor de synoden geldt evenzeer, dat de vergadering moet kunnen
  beslissen over de aard van het comité. Depp. menen dan ook
  hiervoor geen algemene bepaling te moeten voorstellen.
  h. De argumentatie onder R. h. 1. heeft naar het oordeel van
  depp. versterkende kracht. Het argument onder R. h. 2. kunnen
  depp. zo niet overnemen.
  voorstel:
  Als aan een kerk twee of meer predikanten zijn verbonden, mogen
  zij die niet volgens het voorgaande artikel werden afgevaardigd,
  in de classicale vergadering aanwezig zijn, waar ze een
  adviserende stem hebben.
  Artikel 42.
  Opvallend is dat uit geen enkele grote gemeente met meer dan één
  dienaar des Woords critiek is gekomen op de handhaving van art.
  42. zoals het nu door depp. wordt voorgesteld.
  Toen depp., benoemd door de g. s. van Hattem, voorstelden dit
  artikel te doen vervallen, kwam er veel protest los, niet uit de
  kleine kerken.
  Thans is het verzet weer niet van de lucht; alleen, het komt uit
  een heel andere hoek …
  De commissie meent dat depp. op verantwoorde wijze de handhaving
  van het oude art. 42 verdedigden.
  Zij schrijven onder meer: "Nergens is gesteld dat predikanten
  meer rechten behoren te hebben in de leiding van de kerken dan de
  ouderlingen". "De ouderlingen en de predikanten vormen geen twee
  belangengroepen, die elk hun vertegenwoordiging moeten hebben
  volgens de formule van absolute gelijkheid".
  "Het gaat ….. om de meest vruchtbare vorm van beraad".
  "….. zal niet de frequentie of de lengte, maar het gehalte van
  het gesprokene de doorslag geven".
  "….. het feit dat de kerken een opleiding tot de dienst des
  Woords in stand houden om predikanten te ontvangen die meer dan
  anderen geschoold zijn in de uitleg van de Schriften, de
  bestrijding van dwalingen en de toepassing van het
  kerkrecht".
  Uw commissie is van mening dat depp. terecht pleiten voor
  handhaving van het in art. 42 bepaalde.
  Een broeder schrijft uitvoerig n.a.v. het door depp.
  voorgestelde. Hij merkt op dat depp. blijkbaar uit het oog hebben
  verloren dat aan sommige predikanten een recht wordt verleend,
  dat aan andere predikanten en aan ouderlingen  wordt
  ontzegd. Bovendien wordt volgens deze br., aan grotere kerken, in
  strijd met art. 83 nieuw, een belangrijker plaats toegekend dan
  aan kleinere. Net als deze broeder stelt een kerkeraad voor dit
  artikel geheel te laten vervallen!
  Hij brengt vier overwegingen naar voren:
  1. waarom kundige, niet afgevaardigde ouderlingen, niet hetzelfde
  recht toegekend?
  2. depp. ad art. 49 zijn er toch ook?
  3. niet afgevaardigde predikanten kunnen  in het moderamen
  komen naar art. 42 en zo leiding geven aan een vergadering zonder
  dat zij daartoe enige rechtsgrond bezitten;
  4. het streven naar continuïteit door de aanwezigheid van
  predikanten pleit minstens even sterk voor de aanwezigheid van
  niet afgevaardigde ouderlingen.
  Bovendien, aldus boven bedoelde broeder, hebben in de loop van de
  kerkgeschiedenis wijze ouderlingen de dwaasheid van knappe
  theologen herhaaldelijk ontmaskerd en weerstaan.
  Naar aanleiding van de zoëven genoemde overwegingen merkt uw
  commissie op:
  1. uw commissie wijst met instemming op het door depp.
  geschrevene in "bruin", pag. 60-62, waar depp. de nu naar voren
  gebrachte bezwaren reeds hebben besproken;
  2. in een geref. K.O. zijn nooit bij voorbaat alle mogelijke
  zonden en misstanden uit te bannen;
  in een naar de normen van Gods Woord en de K.O. levende
  classicale gemeenschap wordt met de handhaving van art. 42 niet
  tekort gedaan aan hetgeen is overeengekomen in art. 83.
zie artikel 37
  Artikel 42
  Niet afgevaardigde predikanten in de classis
  Als aan een kerk twee of meer predikanten zijn verbonden, mogen
  zij niet volgens het voorgaande artikel worden afgevaardigd, in
  de classicale vergadering aanwezig zijn, waar ze een adviserende
  stem hebben.