P-11/02

De kerkenraad heeft voor de verkiezingslijst een dubbeltal opgesteld conform de ingediende aanbevelingen (volgens de procedure van ord. 3-5: verkiezing door de lidmaten) ondanks enige aarzeling ten aanzien van de verkiesbaarheid van een van de aanbevolenen. Toen betrokkene niet verkiesbaar bleek (vanwege aanverwantschap) heeft het moderamen van de kerkenraad de naam van het dubbeltal verwijderd en de overgebleven kandidaat verkozen tot ouderling. Op de stemmingsvergadering heeft in deze vacature geen verkiezing door de lidmaten plaatsgevonden. Het besluit van het moderamen is achteraf goedgekeurd door de kerkenraad.

Een van de leden van de kerkenraad dient een bezwaar in dat door de provinciale commissie ongegrond is verklaard.

In het belang van de eenheid van de rechtspraak (ord. 19-16-4) verklaart de generale commissie deze beslissing onjuist, hoewel de rechtsgevolgen niet worden aangetast (ord. 19-16-5).

Het moderamen was niet tevoren gemandateerd door de kerkenraad om een dubbeltal te halveren en de overgebleven kandidaat als ouderling te verkiezen. Pas na de stemmingsvergadering in de gemeente heeft de kerkenraad goedkeuring verleend aan het moderamenbesluit. De wijze van verkiezing van de betreffende ouderling is in strijd met het in de gemeente geldende systeem, waarbij de lidmaten van de gemeente het recht van verkiezing van kerkenraadsleden aan zich hebben voorbehouden. Grondregel in de kerkorde is dat het de gemeente is die haar ambtsdragers verkiest. Ten einde het erfgoed van de democratie in de hervormde gemeente te handhaven is het van groot belang dat de kerkenraad van een gemeente zich nauwgezet houdt aan de verkiezingsprocedure die door die gemeente door middel van de zesjaarlijkse stemming is bepaald (P-06/96).