10/97
Bezwaar tegen een besluit tot sluiting van de wijkkerk.
Omdat de generale commissie niet uitsloot dat appellante door wettige verhindering of een misverstand niet is verschenen, is zij alsnog ten haren huize door twee leden van de commissie gehoord.
De generale commissie onderstreept dat de kerkelijke rechter het bestreden besluit niet volledig kan toetsen. De door de kerkenraad verrichte afweging kan in deze beroepsgang niet worden overgedaan, ook al zou een andere afweging ook verdedigbaar zijn geweest en al voelt een aantal hervormde zich door het besluit ernstig gegriefd en benadeeld.
Minder juist was dat alleen een gereformeerde (en niet ook een hervormde) adviseur bij de advisering is betrokken, maar niet is gebleken dat het advies niet voldoende oordeelkundig of onaanvaardbaar onevenwichtig zou zijn geweest.
Het staat niet vast of het legaat slechts betrekking had op de wijkkerk of op de wijkgemeente; alleen de burgerlijke rechter zou dienaangaande kunnen beslissen. Waar deze beslissing ontbreekt mocht de kerkenraad in redelijkheid de beschikking zo opvatten dat ze is getroffen ten behoeve van de wijkgemeente.
Dat de besluitvorming berustte op een ‘oneerlijke gang van zaken’ en vergelijkbare kwalificaties heeft appellante niet waar weten te maken.
De generale commissie bevestigt de beslissing van de provinciale commissie.