02/93 (voorzitter)
Opschortingverzoek met betrekking tot de verkoop van kerkgebouw toegewezen. Het belang van de centrale kerkenraad en het college van kerkvoogden bij de verkoop op korte termijn is niet zo groot dat de beslissing van de generale commissie niet kan worden afgewacht. De besluitvorming duurt al vele jaren en er zijn nog geen serieuze onderhandelingen met gegadigden gevoerd.
02/93
Bezwaar tegen de verkoop van een kerkgebouw gericht tegen de procedure en inhoudelijke bezwaren tegen de keuze van het af te stoten kerkgebouw.
Ten aanzien van de stemprocedure: op grond van de plaatselijke regeling bedroeg het aantal stemgerechtigde leden 35, over de gebouwenkeuze hebben 23 leden hun stem uitgebracht (van wie 3 slechts een adviserende stem hadden). Van de stemgerechtigde leden stemden er 14 voor en 4 tegen. Twee onthielden zich van stemming zonder dat ze van hun verplichting een stem uit te brengen waren ontslagen (ord. 1-24-4). Er vond geen hoofdelijke stemming plaats.
De omstandigheid dat niet hoofdelijk is gestemd en dat geen ontheffing is verleend voor stemonthouding, leidt niet tot ongeldigheid van het genomen besluit. Uiteraard dienen de voorschriften van ord. 1-24-1 en 1-24-4 die ertoe strekken dat stemgerechtigde leden persoonlijk en openlijk voor hun oordeel uitkomen en zich in beginsel niet aan hun verantwoordelijkheid voor een keuze onttrekken, te worden nageleefd. In beginsel kan een beroep op de schending van die bepalingen echter alleen tijdens de vergadering worden gedaan door degenen die daaraan deelnemen. Het belang dat ermee gemoeid is dat men kan vertrouwen op de geldigheid van besluiten, door bevoegde organen met de vereiste stemverhoudingen genomen in daartoe bevoegde vergaderingen, verzet zich ertegen dat derden naderhand met een beroep op genoemde bepalingen de geldigheid aan die besluiten zouden kunnen ontnemen.
De stemonthoudingen brengen dus geen nietigheid mee, maar zij moeten bij het bepalen van het quorum ingevolge ord. 1-24-4 wel worden veronachtzaamd, zodat slechts 18 voor- en tegenstemmers mogen worden meegerekend. De CK kon met 18 stemgerechtigde leden besluiten, waarbij een meerderheid van twee derde van het aantal stemmen vereist was. Het bestreden besluit is daarom geldig.
Wat de inhoudelijke bezwaren betreft: de CK was het beslissingsbevoegde orgaan en hem kwam bij het nemen van het bestreden besluit beleidsvrijheid toe. Niet is gebleken dat de CK bij afweging van de wederzijdse belangen niet in redelijkheid tot dit besluit had kunnen komen.