16/93
Bezwaar tegen weigering van het college van kerkvoogden om de rechtspositie van de (gereformeerde) organist in overeenstemming te brengen met de regeling voor de Kerkmuziek en het daarbij behorende salaris uit te keren. Dhr. X stelt dat hij op arbeidsovereenkomst werkzaam is, nu er sprake is van een gezagsverhouding tussen hem en het college van kerkvoogden, hij loon ontvangt, arbeid verricht gedurende zekere tijd en niet vrij is in de wijze waarop hij zijn werk verricht.
De generale commissie oordeelt dat het gegeven dat X. wat betreft zijn werkdiscipline en wat betreft de wijze waarop hij zijn werkzaamheden uitoefent mede de aanwijzingen van het college van kerkvoogden heeft te volgen, geen arbeidsovereenkomst met de kerkvoogdij doet ontstaan. Dhr. X is aangesteld door de GK ter plaatse, en toen het kerkgebouw gesloten werd bleef ten aanzien van de honorering een gezagsverhouding bestaan tussen X en de KAZ van de GK. Nu deze rechtsverhouding niet is geëindigd is de generale commissie van oordeel dat er geen arbeidsovereenkomst tussen X en het college van kerkvoogden bestaat en kan hij niet geacht worden kerkelijk medewerker te zijn in de zin van ord. 17.
Hoewel de generale commissie een gelijkstelling in rechtspositie en beloning tussen hervormde en gereformeerde medewerkers redelijk zou achten (er is nu sprake van ongelijkwaardigheid) staan in deze procedure de verschillen in rechtspositie en beloningsstructuur niet ter discussie.