12/97
Bezwaar tegen de benoeming door de kerkvoogdij van vier kerkvoogden.
De kerkvoogdij stelt dat zolang de burgerlijke rechter niet bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis heeft beslist aangaande de aanpassing van de financiën en het beheer, de situatie in de gemeente blijft zoals zij was en dat vernietiging geen enkel redelijk doel dient.
In het verweerschrift wordt betoogd dat hier niet – zoals de provinciale commissie heeft uitgesproken - ord. 3-24 maar ord. 19-1-1 van toepassing was. De generale commissie spreekt uit dat het hier geen verkiezing als bedoeld in ord. 3, maar een niet meer op de kerkorde gebaseerde ‘benoeming’ door een kerkelijk lichaam betreft, hetgeen moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van ord. 19-1. Dus staat tegen de beslissing van de provinciale commissie beroep open, omdat er geen sprake is van een eindbeslissing in de zin van ord. 3-24-2.
Met ingang van 1-1-96 is de gehele kerkorde van toepassing geworden op hervormde gemeenten en had de kerkvoogdij geen bevoegdheid meer om over te gaan tot benoemingen als de onderhavige. Ze doorkruisen de kerkordelijke regeling die thans van toepassing is. Vernietiging van de benoemingen is dus geboden.
Nu de kans bestaat dat de betrokken personen als zodanig reeds werkzaam zijn acht de generale commissie het wenselijk dat haar beslissing zo spoedig mogelijk (in elk geval binnen vier weken) in het kerkblad wordt gepubliceerd. Ze bepaalt dat deze publicatie zal plaatsvinden als aangegeven.