07/96
Het college van kerkvoogden komt in beroep op een beslissing van de provinciale commissie dat niet het college maar de kerkenraad bevoegd was een besluit te nemen [nl. om bij de burgerlijke rechter in appèl te gaan].
Appellant erkent niet de bevoegdheid van de provinciale commissie om te oordelen over (besluiten van) een college van kerkvoogden van een gemeente met vrij beheer. De generale commissie verwijst hierbij naar de beslissing 10/81 en ziet geen aanleiding om daarop terug te komen.
De opvatting dat de kerkelijke rechter slechts bevoegd zou zijn indien die bevoegdheid door appellant wordt aanvaard, faalt. Het recht om bezwaar te maken tegen een besluit van een kerkelijk lichaam is neergelegd in ord. 19-1. Dit voorschrift laat geen enkele ruimte voor een kerkelijk lichaam om zich aan de rechtsmacht van de kerkelijke rechter naar eigen goedvinden te onttrekken. Evenmin laat ord. 1-15-2 ruimte voor een orgaan van de kerk om naar eigen inzicht wel of niet de hoedanigheid van lichaam in de zin van dat voorschrift aan te nemen. De wordingsgeschiedenis van deze voorschriften geven geen aanleiding voor het oordeel dat de kerkelijke wetgever een met de tekst van de bewuste voorschriften onverenigbare bedoeling zou hebben gehad.
De generale commissie heeft uit andere hoofde bezwaar tegen de aangevallen beslissing van de provinciale commissie. De kerkelijke rechter respecteert de bevoegdheid en de procesorde van de gewone rechter. Die brengt mee dat wie partij was bij een procedure in eerste aanleg zich tegen de uitspraak van de eerste rechter in appèl moet kunnen voorzien.
Het besluit om een zaak aan de gewone rechter voor te leggen kan op de door de kerkorde aangegeven wijze worden aangevochten, wat tot vernietiging van dat besluit kan leiden. Als dat zou plaatsvinden tijdens de loop van de procedure zou de procesorde van die rechter worden verstoord. Zulk een verstoring is slechts aanvaardbaar als daarvoor bijzonder klemmende redenen zijn, waarvan hier niet is gebleken. Bezwaarde was reeds notabel ten tijde van het besluit om een vordering in te stellen, doch heeft toen geen bezwaar als bedoeld in ord. 19 ingesteld.
Het beroep is gegrond verklaard en de beslissing van de provinciale commissie vernietigd.