02/98
De provinciale commissie heeft een bezwaar van de wijkkerkenraad tegen de vaststelling van de notulen van de CK/KAZ ongegrond verklaard: het oordeel van de CK/KAZ over de interpretatie van hetgeen was besproken was beslissend.
De wijkkerkenraad voert als bezwaar o.m. aan dat betrokkenen (in strijd met ord. 19-10-4) niet gehoord zijn. De generale commissie noemt dit een misverstaan van genoemde bepaling: nu de wijkkerkenraad niet had verzocht om een mondelinge toelichting, was de provinciale commissie niet verplicht ambtshalve die gelegenheid te bieden, ook al was zij daartoe wel bevoegd.
De generale commissie trekt de juistheid van de stelling van de CK/KAZ dat het personeelsbeleid is opgedragen aan de commissie van beheer en het college van kerkvoogden en in de CK/KAZ niet ter discussie staat, in twijfel. Nu echter toch over de rechtspositie van de twee organisten in de vergadering uitvoerig van gedachten is gewisseld, is aan de wijkkerkenraad alsnog ruimte geboden het gewraakte besluit aan de orde te stellen.
Het bezwaar van schending door de provinciale commissie van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor doordat het verweer van de CK niet aan de wijkkerkenraad is toegezonden, kan niet tot vernietiging leiden, nu in elk geval in deze beroepsprocedure partijen van elkaars standpunten nader kennis hebben kunnen nemen en daarop reageren.
De generale commissie noemt de opvatting van de provinciale commissie onjuist dat het oordeel van de CK/KAZ zelf beslissend is ten aanzien van de interpretatie van wat is gezegd en dat de waarneming van andere (niet stemhebbende) aanwezigen daaraan geen verandering kan brengen. Immers in een geschil over notulen kunnen door verklaringen van andere aanwezigen die onjuistheden worden bewezen, gelijk dat ook door andere middelen zou kunnen.
In dit geval kan de generale commissie niet vaststellen of de door de wijkkerkenraad gestelde toezegging is gedaan, maar zij kan het echter ook niet uitsluiten.
De bestreden beslissing wordt bevestigd.